ECLI:NL:GHARL:2017:6613

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
200.212.268/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping hoger beroep wegens niet indienen memorie van grieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder in een verstekvonnis van 27 augustus 2014 en in vonnissen na verzet op 23 december 2015 en 30 november 2016 geoordeeld in het voordeel van de geïntimeerden. De appellant had op 27 februari 2017 hoger beroep ingesteld, maar heeft vervolgens geen memorie van grieven ingediend, ondanks uitstel dat was verleend tot 20 juni 2017. Op de rol van 20 juni 2017 heeft de appellant geen grieven ingediend en heeft zijn advocaat zich onttrokken aan de zaak. Er is geen nieuwe advocaat voor de appellant gesteld, ondanks een uitstel van twee weken. Hierdoor is het recht om van grieven te dienen vervallen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant geen grieven heeft ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep en dat het bestreden vonnis niet in strijd is met rechtsregels van openbare orde. Het hof heeft het hoger beroep van de appellant verworpen en hem veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 716,- aan verschotten en € 447,- aan salaris voor de advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.212.268/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/151947 / HA ZA 14-304)
arrest van 1 augustus 2017 in de zaak van:
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: voorheen mr. J.L. Noordhof, kantoorhoudend te Groningen, die zich heeft onttrokken,
tegen

1.[geïntimeerde1] , en

2.
[geïntimeerde2] ,
beiden wonende te [A] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. J. Faas, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het verstekvonnis van 27 augustus 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen (hierna: de rechtbank), en in de vonnissen na gedaan verzet, gewezen door de rechtbank op 23 december 2015 en 30 november 2016. Het verstekvonnis van 27 augustus 2014 was gewezen tussen [geïntimeerden] c.s. als eisers en [appellant] en [B] als gedaagden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 27 februari 2017 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van voormeld eindvonnis van 30 november 2016 met dagvaarding van [geïntimeerden] c.s. tegen de zitting van 28 maart 2017. De conclusie van de appeldagvaarding strekt tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. en tot terugbetaling door [geïntimeerden] c.s. van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft betaald, met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten van beide instanties, alles uitvoerbaar bij voorraad.
2.2
Op de rol van 23 mei 2017 stond [appellant] voor het indienen van de memorie van grieven. Op die datum is aan [appellant] uitstel verleend voor het dienen van grieven tot 20 juni 2017, ambtshalve peremptoir.
2.3
Ter rolle van 20 juni 2017 heeft [appellant] niet van grieven gediend.
2.4
Eveneens op de rol van 20 juni 2017 heeft mr. Noordhof zich onttrokken aan de zaak. Hij heeft zijn cliënt schriftelijk gewezen op de gevolgen daarvan. Voor het opnieuw stellen van een advocaat is aan [appellant] een uitstel van twee weken verleend tot 4 juli 2017.
2.5
Ter rolle van 4 juli 2017 heeft zich voor [appellant] geen nieuwe advocaat gesteld.
2.6
Op de rol van 18 juli 2017 hebben [geïntimeerden] c.s. geen gebruik gemaakt van de gelegenheid ex art. 2.14 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (Lpr) een memorie van eis in incidenteel appel te nemen. In plaats daarvan hebben [geïntimeerden] c.s. arrest gevraagd en daartoe de stukken overgelegd.

3.De beoordeling

3.1
In art. 133 lid 4 Rv is bepaald dat indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen, het recht vervalt om de desbetreffende proceshandeling te verrichten.
3.2
In art. 1.7 Lpr is bepaald dat de termijnen ambtshalve worden nageleefd, tenzij uit dit reglement anders voortvloeit. Indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en van die termijn geen uitstel kan worden verkregen, vervalt het recht om de proceshandeling te verrichten.
3.3
Op 20 juni 2017 waren de gewone uitsteltermijnen voor het nemen van de memorie van grieven verstreken. Na het ongebruikt verstrijken van die termijnen zou in beginsel akte niet-dienen zijn verleend aan [geïntimeerden] c.s., conform het bepaalde in art. 2.13 Lpr in samenhang met art. 1.7 Lpr. In verband met de omstandigheid dat mr. Noordhof zich op dezelfde roldatum als advocaat van [appellant] aan de zaak heeft onttrokken, is verlening van de akte niet-dienen achterwege gebleven.
3.4
In art. 6.2 Lpr is bepaald dat de zaak na de onttrekking wordt verwezen naar een roldatum op een termijn van twee weken voor het stellen van een nieuwe advocaat (behoudens een hier niet relevante uitzondering). In art. 6.3 Lpr is bepaald dat indien zich een nieuwe advocaat stelt, de proceshandeling waarvoor die desbetreffende partij staat, alsnog wordt verricht op de roldatum waarnaar de zaak na de onttrekking is verwezen.
3.5
Aangezien zich op de rol van 4 juli 2017 geen nieuwe advocaat heeft gesteld voor [appellant] , heeft hij ook op laatstgenoemde roldatum niet van grieven gediend. Op de rol van 4 juli 2017 is verzuimd akte niet-dienen te verlenen aan [geïntimeerden] c.s., reden waarom het hof dat hierbij alsnog doet. Daarmee staat thans vast dat het recht voor [appellant] om een memorie van grieven te nemen, is vervallen.
3.6
Nu [appellant] geen grieven heeft ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep, en in aanmerking nemend dat het bestreden vonnis van de rechtbank niet in strijd is met rechtsregels van openbare orde, zal het hoger beroep van [appellant] worden verworpen.
3.7
[appellant] moet in hoger beroep worden beschouwd als de in het ongelijk te stellen partij. Het hof zal [appellant] dan ook veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: ½ punt in tarief II).
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep van [appellant] ;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die kosten aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. tot aan deze uitspraak vast op € 716,- aan verschotten en op € 447,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. M.W. Zandbergen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 1 augustus 2017.