ECLI:NL:GHARL:2017:674

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
200.191.443
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van voogd over minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot benoeming van een voogd over de minderjarige [kind]. De verzoeker, de oudere broer van [kind], heeft het hof verzocht om hem te benoemen als voogd, omdat de ouders in Turkije in de onmogelijkheid verkeren om het ouderlijk gezag uit te oefenen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder dit verzoek afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 december 2016 is de minderjarige [kind] gehoord, en is de verzoeker bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J.A. Bakker. De ouders zijn niet verschenen, ondanks dat zij behoorlijk waren opgeroepen.

De verzoeker heeft gesteld dat hij sinds medio 2013 voor [kind] zorgt, nadat de ouders hem tijdens een bezoek aan Nederland achterlieten. Hij heeft geen contact meer met hen en kan geen overleg voeren over de opvoeding van [kind]. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat de ouders daadwerkelijk in de onmogelijkheid verkeren om het gezag uit te oefenen. De verzoeker heeft onvoldoende onderbouwd hoe [kind] zonder toestemming van de ouders is ingeschreven op school en hoe het Turkse paspoort is verkregen. Het hof heeft geconcludeerd dat de verblijfplaats van de ouders bekend is en dat de grieven van de verzoeker falen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd, waarmee het verzoek van de verzoeker om benoeming als voogd is afgewezen. Deze uitspraak benadrukt het belang van het ouderlijk gezag en de noodzaak van voldoende bewijs bij verzoeken tot voogdij.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.191.443
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 402298)
beschikking van 31 januari 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. M.J.A. Bakker te Utrecht.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats] , Turkije,
verder te noemen: de moeder,
en
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats] , Turkije,
verder te noemen: de vader.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 februari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 11 mei 2016;
- een brief van mr. Bakker van 31 mei 2016.
2.2
Op 19 december 2016 is de minderjarige [kind] , zoon van de moeder en de vader, verder te noemen: [kind] , verschenen, die buiten aanwezigheid van verzoeker, zijn advocaat en de raad door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 december 2016 plaatsgevonden. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Tevens is verschenen [A] , tolk voor verzoeker. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen. De moeder en de vader, hierna tezamen ook te noemen: de ouders, zijn -hoewel behoorlijk opgeroepen- niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn onder meer geboren verzoeker en [kind] . [kind] is geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , Turkije. Verzoeker is een oudere broer van [kind] .
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Midden-Nederland op 16 oktober 2015, heeft verzoeker verzocht om hem te benoemen als voogd over [kind] , zulks voor de duur dat de ouders in de onmogelijkheid verkeren het ouderlijk gezag over hun zoon [kind] uit te oefenen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de benoeming van verzoeker als voogd over [kind] . De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van verzoeker ter zake afgewezen.
4.2
Verzoeker is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 februari 2016. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Verzoeker verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zijn initiële verzoek toe te wijzen en hem te belasten met de voogdij over [kind] .

5.De motivering van de beslissing

5.1
Artikel 1:253q van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat:
(lid 1) wanneer één van de ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, op een der in artikel 1:246 BW genoemde gronden daartoe onbevoegd is, de andere ouder alleen het gezag over de kinderen uitoefent. Wanneer de grond van de onbevoegdheid is weggevallen, herleeft van rechtswege het gezamenlijke gezag;
(lid 2) wanneer beide ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, daartoe op een der in artikel 1:246 BW genoemde gronden onbevoegd zijn, de rechtbank een voogd benoemt;
(lid 3) wanneer een ouder die alleen het gezag uitoefent, op een der in artikel 1:246 BW genoemde gronden daartoe onbevoegd is, de rechtbank de andere ouder met het gezag belast, tenzij de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. Alsdan benoemt zij een voogd;
(lid 4) de in het tweede en derde lid bedoelde beslissingen worden gegeven op verzoek van een ouder, bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming, de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, een daartoe door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aanvaarde rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:256, eerste lid BW en artikel 1:302, tweede lid BW of ambtshalve;
(lid 5) wanneer de grond van de onbevoegdheid ten aanzien van de ouder die het gezag alleen uitoefende, is vervallen, de rechtbank deze ouder op zijn verzoek wederom belast met het gezag tenzij de rechtbank oordeelt dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. Op verzoek van de ouders of één van hen kan de rechtbank de ouders gezamenlijk met het gezag belasten.
5.2
Ingevolge artikel 1:253r BW is artikel 1:253q BW van overeenkomstige toepassing, indien:
a. de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen; of
b. het bestaan of de verblijfplaats van de ouders of van één van hen die het gezag uitoefenen, onbekend is.
5.3
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253r lid 1 BW, in samenhang met het bepaalde in artikel 1:253q (tweede en derde lid) BW, kan de rechtbank indien de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen, een voogd benoemen.
5.4
Verzoeker stelt dat [kind] bij hem verblijft sinds medio 2013. De ouders hebben [kind] tijdens een bezoek aan Nederland hier achtergelaten. Zij willen niet meer voor hem zorgen, waarna verzoeker als oudste broer van [kind] de zorg voor hem op zich heeft genomen. Er is geen contact meer tussen verzoeker en de ouders en [kind] en de ouders. Zij kunnen geen contact met de ouders krijgen, de ouders reageren nergens op, zodat geen overleg mogelijk is over de opvoeding van [kind] . Nu de ouders al enige jaren niet in beeld zijn is er feitelijk sprake van een situatie als in artikel 1:253r BW. Het is dan ook in het belang van [kind] dat in de (tijdelijke) voogdij wordt voorzien omdat hij in de huidige situatie, waarin hij geen contact kan krijgen met zijn ouders, geen verblijfsvergunning kan aanvragen omdat daarvoor de toestemming van de wettelijk vertegenwoordigers nodig is. Ook loopt [kind] tegen meerdere problemen aan zoals bij het inschrijven voor school en bij het opgaan voor een rijbewijs, aldus verzoeker.
5.5
Uit de brief van 31 mei 2016 blijkt dat verzoeker de adressen van de ouders in Turkije via familieleden heeft kunnen achterhalen. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft verzoeker verklaard dat hij contact heeft met zijn broer in [plaats] en dat die broer contact heeft met de ouders. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat in beginsel overleg met de ouders aangaande te nemen gezagsbeslissingen over [kind] dan ook gevoerd kan worden. Hier komt nog bij dat het mogelijk is gebleken om [kind] in te schrijven op het ROC en dat [kind] beschikt over een Turks paspoort, dat op 17 juni 2015 is afgegeven te [plaats] . Voor inschrijving op het ROC en aanvraag van een paspoort is in beginsel de toestemming vereist van de wettelijk vertegenwoordigers (de ouders) van [kind] . Desgevraagd heeft verzoeker tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep niet genoegzaam kunnen uitleggen op welke wijze de inschrijving op het ROC en de aanvraag van het paspoort, zonder toestemming van de ouders van [kind] -verzoeker stelt immers dat met die ouders geen contact is te krijgen en dat zij nergens aan meewerken- tot stand is gekomen. Het had op de weg van verzoeker gelegen ter onderbouwing van zijn verzoek meer inzicht te verschaffen in de wijze waarop [kind] zonder medewerking van zijn ouders is ingeschreven op het ROC, daar onderwijs volgt, en hoe de afgifte van het Turkse paspoort tot stand is gekomen. Een dergelijke onderbouwing ontbreekt. Het hof acht de summiere toelichting van verzoeker ter mondelinge behandeling in hoger beroep die er kort gezegd op neerkomt dat verzoeker zelf heeft getekend voor de toelating van [kind] op het ROC en dat hij niet meer kan herinneren hoe de aanvraag voor het Turks paspoort voor [kind] tot stand is gekomen, ontoereikend.
Het hof is dan ook van oordeel dat niet, althans onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de ouders van [kind] al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen. Voorts is gebleken dat de verblijfplaats van de ouders bekend is. Op grond hiervan falen de grieven van verzoeker. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 februari 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.J. Haarhuis, R. Feunekes en M.J. Stolwerk, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 31 januari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.