In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot benoeming van een voogd over de minderjarige [kind]. De verzoeker, de oudere broer van [kind], heeft het hof verzocht om hem te benoemen als voogd, omdat de ouders in Turkije in de onmogelijkheid verkeren om het ouderlijk gezag uit te oefenen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder dit verzoek afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 december 2016 is de minderjarige [kind] gehoord, en is de verzoeker bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J.A. Bakker. De ouders zijn niet verschenen, ondanks dat zij behoorlijk waren opgeroepen.
De verzoeker heeft gesteld dat hij sinds medio 2013 voor [kind] zorgt, nadat de ouders hem tijdens een bezoek aan Nederland achterlieten. Hij heeft geen contact meer met hen en kan geen overleg voeren over de opvoeding van [kind]. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat de ouders daadwerkelijk in de onmogelijkheid verkeren om het gezag uit te oefenen. De verzoeker heeft onvoldoende onderbouwd hoe [kind] zonder toestemming van de ouders is ingeschreven op school en hoe het Turkse paspoort is verkregen. Het hof heeft geconcludeerd dat de verblijfplaats van de ouders bekend is en dat de grieven van de verzoeker falen.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd, waarmee het verzoek van de verzoeker om benoeming als voogd is afgewezen. Deze uitspraak benadrukt het belang van het ouderlijk gezag en de noodzaak van voldoende bewijs bij verzoeken tot voogdij.