ECLI:NL:GHARL:2017:6770

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 augustus 2017
Publicatiedatum
7 augustus 2017
Zaaknummer
200.186.774/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinder- en partneralimentatie met bespreking van behoeftelijst en kindgebonden budget

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinder- en partneralimentatie na een ontbonden huwelijk. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 1 december 2015, waarin de alimentatiebedragen zijn vastgesteld. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft een behoeftelijst overgelegd die door het hof als uitgangspunt wordt genomen. De man is in hoger beroep gekomen met betrekking tot de hoogte van de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind en de partneralimentatie voor de vrouw. Het hof heeft de ingangsdatum van de kinderalimentatie vastgesteld op 1 november 2015 en de hoogte van de bijdragen voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind en de kosten van levensonderhoud van de vrouw herzien. De man heeft zijn financiële situatie en draagkracht betwist, maar het hof heeft geoordeeld dat de man voldoende draagkracht heeft om de alimentatie te betalen. De beslissing van het hof is dat de man € 344,- per maand voor de kinderalimentatie, € 382,- per maand voor de levensonderhoud van de meerderjarige zoon, en € 90,- per maand voor de partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, met de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.186.774/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/392536 / FL RK 15-1000)
beschikking van 3 augustus 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.H. Stork te Bussum,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.C. van Rijn te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerder] ,
zonder advocaat.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 2 augustus 2016 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het (verdere) verloop blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Stork van 21 april 2016 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Van Rijn van 24 november 2016 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Van Rijn van 25 november 2016 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Van Rijn van 28 november 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Stork van 29 november 2016 met productie(s).
1.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 december 2016 plaatsgevonden. De man en de vrouw zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Stork heeft pleitaantekeningen overgelegd. Hoewel behoorlijk opgeroepen is [verweerder] niet verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1
Uit het [in] 2016 ontbonden huwelijk van de man en de vrouw zijn geboren:
- [in] 1996 [verweerder] voornoemd en
- [in] 2001 [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw. [verweerder] woonde tot omstreeks
1 januari 2016 ook bij de vrouw. Sindsdien woont hij bij de man.
2.2
Bij voorlopige voorziening van 12 november 2015 is bepaald dat de man met ingang van 14 oktober 2015 € 310,- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en € 287,- per maand in de kosten van levensonderhoud en studie van [verweerder] . Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie is bij gebrek aan draagkracht van de man afgewezen.

3.De omvang van het geschil

3.1
In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie), de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [verweerder] en de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partner-alimentatie). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdragen met ingang van 18 mei 2015 vastgesteld op respectievelijk € 344,-, € 382,- en € 500,- per maand.
3.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
1 december 2015. Grief I ziet op de kinderalimentatie (het hof begrijpt: tevens de kosten van levensonderhoud en studie van [verweerder] ), meer in het bijzonder de ingangsdatum en de draagkracht van de man (woonlasten). Grief II ziet op de partneralimentatie, meer in het bijzonder de behoefte en behoeftigheid van de vrouw. De man verzoekt de beschikking van
1 december 2015 te vernietigen voor zover het de ingangsdatum en de hoogte van de kinderalimentatie (het hof begrijpt: tevens de kosten van levensonderhoud en studie van [verweerder] ) en de ingangsdatum en hoogte van de partneralimentatie betreft en in zoverre opnieuw recht doende te bepalen dat:
a. hij met ingang van het moment dat de vrouw de woning aan de [a-straat] 54 te [A] heeft verlaten en elders staat ingeschreven € 344,- per maand aan haar zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] ;
b. hij met ingang van het moment dat de vrouw de woning aan de [a-straat] 54 te [A] heeft verlaten € 382,- per maand rechtstreeks aan [verweerder] zal voldoen als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie;
c. de vastgestelde partneralimentatie op nihil te stellen met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;
d. de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
e. de beschikking waarvan beroep voor het overige te bekrachtigen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van
2 augustus 2016, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
4.2
Kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet hebben bereikt, hebben op grond van artikel 1:400 lid 1 BW voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden, indien de draagkracht van de onderhoudsplichtige onvoldoende is om dit levensonderhoud volledig aan allen te verschaffen. Nu de bijdrage van de man ten behoeve van de kinderen in geschil is, zal het hof allereerst beoordelen of en welke bijdrage de man dient te leveren in de kosten van opvoeding en verzorging van [de minderjarige] en in de kosten van levensonderhoud en studie van [verweerder] , alvorens in te gaan op het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie.
Alimentatie voor [verweerder] en [de minderjarige]
Ingangsdatum
4.3
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de ingangsdatum van de kinderalimentatie. Zij zijn het erover eens dat deze kan worden bepaald op 1 november 2015.
4.4
Nu [verweerder] gezien zijn leeftijd zelfstandig procespartij is geldt genoemde overeenstemming niet voor de onderhoudsverplichting van de man jegens hem. [verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de man in hoger beroep. Zodoende ligt de door de man (ter zitting) verzochte ingangsdatum van 23 november 2015 in principe voor toewijzing gereed. Aangezien de man meermalen in de procedure zowel de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] als de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [verweerder] heeft geschaard onder de noemer kinderalimentatie, ziet het hof echter aanleiding om, mede gezien het voordeel daarvan voor [verweerder] en het beperkte verschil in periode, aan te nemen dat de man ten opzichte van [verweerder] ook akkoord is met de ten aanzien van [de minderjarige] met de vrouw overeengekomen ingangsdatum van
1 november 2015. Het hof zal voor beide jongens van die datum uitgaan.
Behoefte
4.5
De bij de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van [de minderjarige] van € 466,- per maand en [verweerder] van € 430,- per maand is niet in geschil en staat daarmee vast.
Draagkracht
4.6
De man heeft zijn door de vrouw weersproken stelling dat hij van november 2015 tot mei 2016 dubbele woonlasten heeft gehad niet onderbouwd, zodat aan die stelling wordt voorbij gegaan. Ter zitting is gebleken dat de man in die periode bij zijn ouders heeft ingewoond. Het hof ziet daarom net als de rechtbank geen reden de forfaitaire woonlast buiten beschouwing te laten en het draagkrachtloos inkomen van de man te verhogen met de som van de werkelijke eigen woonlast en de extra lasten in verband met de (voormalig) echtelijke woning.
Zorgkorting
4.7
De vrouw heeft gesteld dat, anders dan de rechtbank heeft gedaan, geen rekening dient te worden gehouden met de zorgkorting, omdat er geen contact is tussen de man en [de minderjarige] . Nu de vrouw bij genoemde tussenbeschikking van 2 augustus 2016 niet-ontvankelijk is verklaard in haar incidentele appel komt het hof echter niet toe aan een inhoudelijk oordeel over de zorgkorting.
4.8
Op grond van het vorenstaande blijft de beschikking waarvan beroep, voor zover het de bijdrage in de kosten van [de minderjarige] en [verweerder] betreft, afgezien van de ingangsdatum, in stand.
Partneralimentatie
Ingangsdatum
4.9
Het hof hanteert 24 mei 2016 als ingangsdatum van de partneralimentatie, nu daar geen verschil van mening over bestaat.
Behoefte
4.1
De man stelt de hoogte van de behoefte van de vrouw ter discussie. Hij stelt dat veel posten op de door de vrouw in hoger beroep overgelegde behoeftelijst (in totaal € 3.845,- netto per maand) niet kloppen, althans onvoldoende zijn onderbouwd en dat haar uitgaven niet meer dan € 945,- per maand zijn. De vrouw betwist dat.
4.11
Het hof stelt het volgende voorop. De hoogte van de behoefte van de vrouw is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten - en gelet op de welstand redelijke - kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald.
4.12
Het hof neemt de in hoger beroep door de vrouw overgelegde behoeftelijst als uitgangspunt (productie 18 bij genoemd journaalbericht van 28 november 2016). De daarop vermelde posten die betrekking hebben op [de minderjarige] laat het hof buiten beschouwing. In goede justitie bepaalt het hof de (vaste) lasten en de daaruit volgende behoefte van de vrouw als volgt:
huur € 650,- per maand = onderbouwd
energie € 130,- per maand = onderbouwd
water € 18,- per maand = onderbouwd
kabel/televisie € 75,- per maand = redelijk
onderhoudskosten woning nihil = niet onderbouwd
onroerende zaakbelasting nihil = voor rekening eigenaar
hondenbelasting € 9,- per maand = redelijk
rioolbelasting € 13,- per maand = redelijk, zie 7.1 contract
verontreinigings-/ zuiveringsheffing € 25,- per maand = redelijk; zie 7.1 contract
afvalstoffenheffing € 30,- per maand = redelijk; zie 7.1 contract
inboedelverzekering € 11,- per maand = onderbouwd
begrafenisverzekering € 17,- per maand = onderbouwd
rechtsbijstandsverzekering € 20,- per maand = redelijk
eigen risico ziektekostenverzekering nihil = niet onderbouwd
ziektekostenverzekering € 114,- per maand = onderbouwd (premie '16)
levensverzekering € 100,- per maand = redelijk (gelijk premie ♂)
WA-verzekering € 5,- per maand = onderbouwd
benzine € 100,- per maand = redelijk
autoverzekering € 26,- per maand = onderbouwd
motorrijtuigenbelasting € 20,- per maand = onderbouwd
Anwb € 9,- per maand = onderbouwd
onderhoud € 50,- per maand = redelijk
afschrijving € 100,- per maand = redelijk
mobiele telefoon € 50,- per maand = onderbouwd
apotheek nihil = valt onder persoonlijke
verzorging
voeding +
wasmiddel/schoonmaakartikelen +
persoonlijke verzorging + overig € 450,- per maand = redelijk
huisdieren € 125,- per maand = redelijk
kleding/schoenen € 150,- per maand = redelijk
kapper € 40,- per maand = redelijk
vervoerskosten € 20,- per maand = redelijk
contributie € 25,- per maand = redelijk
abonnementen € 25,- per maand = redelijk
reservering onvoorziene uitgaven +
reservering vakanties en uitjes +
giften + vrije tijd en uitgaan +
zakgeld + school en studiekosten € 250,- = redelijk
totaal € 2.657,- per maand
Behoeftigheid
4.13
De vrouw stelt dat zij niet (geheel) in die behoefte kan voorzien. Zij stelt dat zij er bij haar huidige werkgever geen uren bij kan krijgen en dat vele sollicitaties tot nu toe geen resultaat hebben gehad. De man betwist dat en voert aan dat de vrouw haar parttime werk kan uitbreiden.
4.14
Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft tot haar levensonderhoud, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven.
4.15
Niet in geschil is dat de vrouw inclusief kindgebonden budget een netto besteedbaar inkomen heeft van € 1.488,- per maand en exclusief kindgebonden budget van € 1.130,- per maand.
4.16
Genoemd inkomen verdient de vrouw met haar parttime aanstelling (21,5 uur per week) als administratief/secretarieel medewerkster bij [B] B.V. Zij is daar reeds sinds 14 oktober 2002 in dienst. Uit de stukken blijkt dat de vrouw haar werkgever zowel in augustus 2015 als in november 2016 tevergeefs om uitbreiding van arbeidsuren heeft verzocht. Daarnaast heeft de vrouw een groot aantal sollicitatiebrieven (met afwijzingen) overgelegd. Anders dan de man, is het hof van oordeel dat de vrouw zich voldoende inspant om haar werkzaamheden en mitsdien haar inkomsten uit te breiden. Het hof acht aannemelijk dat het vinden van een deeltijdbaan naast een reeds bestaande werkweek van 21,5 uur, mede gezien de leeftijd van de vrouw (bijna 52 jaar niet eenvoudig is.
Van de vrouw kan niet worden verlangd dat zij haar vaste dienstverband van 21,5 uur per week opzegt in ruil voor een mogelijk fulltime, maar - naar verwachting - tijdelijk dienstverband elders met alle risico's voor de toekomst van dien. Daarbij komt dat de vrouw ten tijde van de zitting vanwege psychische problemen in de ziektewet zat, (mede) door de zorgelijke gezondheidssituatie van [verweerder] van kort daarvoor en de aanhoudende echtscheidingsstrijd.
4.17
In het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw heeft de man zijn stelling dat de vrouw naast haar inkomen uit loondienst ook inkomen uit kapperswerkzaamheden aan huis heeft onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat aan die stelling voorbij.
4.18
Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van het hof in redelijkheid niet te verwachten dat de vrouw binnen afzienbare tijd in staat is meer, althans voldoende inkomsten te verwerven om te voorzien in haar resterende behoefte.
4.19
Gelet op de grenzen van de rechtsstrijd staat thans slechts een resterende behoefte van maximaal € 500,- bruto per maand ter beoordeling van het hof. Of bij het in het kader van partneralimentatie te bepalen netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsgerechtigde nu wel (zoals de rechtbank naar de maatstaven van toen (terecht) heeft gedaan bij de vrouw en waartegen (logischerwijs) niet is gegriefd) of geen (zoals volgt uit de recente uitspraak van de Hoge Raad van 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1273) rekening wordt gehouden met het kindgebonden budget, maakt voor de uitkomst in deze zaak geen verschil. In beide situaties resteert bij de vrouw immers een behoefte aan een bijdrage van de man van ruimschoots meer dan € 500,- bruto per maand (€ 2.657,- minus € 1.488,- of € 1.130,- = € 1.169,- dan
wel € 1.527,- netto per maand). Het hof ziet daarin aanleiding partijen niet alsnog in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de door de Hoge Raad, in reactie op de op 22 februari 2017 gestelde prejudiciële vragen (ECLI:NL:GHDHA:2017:412), eerst na sluiting van de mondelinge behandeling verschafte duidelijkheid op dit punt.
Draagkracht
4.2
Het hof stelt vast dat de man bij zijn beroepsschrift geen grief heeft gericht tegen zijn door de rechtbank vastgestelde draagkracht. Door eerst ter zitting in hoger beroep, in aanvulling op zijn bij voornoemd journaalbericht van 29 november 2016 overgelegde draagkrachtberekening, de draagkracht te bestrijden en te betogen dat van een lagere draagkracht moet worden uitgegaan, werpt de man dus een nieuwe grief op. Niettemin moet in alimentatiezaken volgens inmiddels vaste rechtspraak (ECLI:NL:HR:2012:BW6741) de appelrechter - met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor - in beginsel acht slaan op een nieuwe grief, wanneer anders op de voet van artikel 1:401 BW wijziging van de rechterlijke uitspraak zou kunnen worden verzocht op de in die grief aangedragen grond.
Dat geldt ook indien die grief pas voor het eerst ter zitting in hoger beroep wordt voorgedragen. Het hof dient daarom, nu de vrouw ter zitting voldoende in de gelegenheid is gesteld om verweer te voeren, ook deze nieuwe grief van de man bij zijn beoordeling te betrekken en overweegt daarover als volgt.
* leaseauto
4.21
De man heeft in zijn in hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening zijn loon volgens jaaropgaaf gecorrigeerd met een bedrag van € 7.656,- wegens fiscale bijtelling voor het privégebruik van de zakelijke auto. Uit de in eerste aanleg overgelegde salarisspecificaties van de man blijkt dat hij maandelijks een bijtelling heeft voor het privégebruik van zijn auto van € 638,50 en een eigen bijdrage van € 41,30 per maand.
Volgens de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen dient deze bijtelling - verminderd met de eigen bijdrage - in mindering te worden gebracht op het inkomen volgens jaaropgave. Nu de rechtbank dat niet heeft gedaan, dient de bestreden draagkrachtberekening daarop te worden gecorrigeerd. Anders dan de man, houdt het hof rekening met een fiscale bijtelling van 12 x (€ 638,50 minus € 41,30) = € 7.166,-.
* rentelasten
4.22
In het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw heeft de man niet aangetoond dat de rentelasten van de voormalig echtelijke woning waar de man thans woont € 10.620,- per jaar zijn in plaats van het door de rechtbank gehanteerde bedrag van € 8.376,- per jaar. Het hof zal daarom uitgaan van dezelfde rentelasten als de rechtbank heeft gedaan.
* premies levensverzekering
4.23
Volgens de ter zitting door de man gegeven toelichting ziet het onder post 86 van zijn nieuwe draagkrachtberekening opgevoerde bedrag van € 1.200,- per jaar op premies voor levensverzekeringen gekoppeld aan de voormalig echtelijke woning. Niet ter discussie staat dat partijen tijdens het huwelijk meerdere levensverzekeringen hadden. Het hof acht het daarom redelijk om, net als bij de behoefte van de vrouw is gedaan, daarmee bij de draagkracht van de man rekening te houden. Aangezien het om levensverzekerings-polissen gaat zijn de premies daarvan niet fiscaal aftrekbaar, zodat "onder de streep" met een premie van € 1.200,-/12 = € 100,- per maand rekening dient te worden gehouden.
* premie ziektekostenverzekering
4.24
De man heeft niet onderbouwd dat zijn premie ziektekostenverzekering hoger is dan waarvan de rechtbank is uitgegaan. Het hof zal op dit punt daarom aansluiting zoeken bij de draagkrachtberekening van de rechtbank. De man heeft evenmin onderbouwd dat hij daadwerkelijk zijn eigen risico betaalt, zodat daarmee geen rekening wordt gehouden.
* zorgkorting [de minderjarige]
4.25
Anders dan de rechtbank heeft gedaan dient de kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] inclusief de zorgkorting (€ 414,- per maand) ten laste van de draagkracht van de man te worden gebracht.
* bijdrage [verweerder]
4.26
is [in] 2017 21 jaar geworden. Per die datum is de wettelijke onderhoudsplicht van partijen voor [verweerder] als vastgelegd in artikel 1:395a BW geëindigd.
4.27
Het hof is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [verweerder] , die een MBO-opleiding volgt (hij zit thans in het tweede jaar), vanaf genoemde datum (nog) niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Niet ter discussie staat dat [verweerder] de maanden voorafgaand aan de zitting ernstig ziek is geweest. Vanaf 23 september 2016 heeft hij als gevolg van een longontsteking zes weken in het ziekenhuis gelegen. Gedurende drie weken is hij zelfs (kunstmatig) beademd. Daarna heeft hij nog twee weken op de intensive care gelegen en vervolgens nog één week op de verpleegafdeling. Ten tijde van de zitting was hij nog volop aan het revalideren. Als gesteld en niet weersproken staat vast dat [verweerder] , die al eens is blijven zitten door de impact die de (v)echtscheiding van de man en de vrouw op hem had/heeft, als gevolg van zijn ziekte waarschijnlijk nog een jaar studievertraging zal oplopen. Tegen die achtergrond acht het hof het redelijk de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud en studie van [verweerder] , die bij de man inwoont, en wiens (resterende) behoefte door de rechtbank - overeenkomstig de stelling van de vrouw destijds - onder overigens gelijke omstandigheden is vastgesteld op € 430,- per maand, ook na [..] februari 2017 ten laste te brengen van de draagkracht van de man.
4.28
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties hiervan heeft de man met ingang van 24 mei 2016 draagkracht voor een partneralimentatie van € 90,- per maand.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.Aanhechten draagkrachtberekening

Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
1 december 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 november 2015 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] € 344,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan [verweerder] met ingang van 1 november 2015 als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie € 382,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 24 mei 2016 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 90,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, G.M. van der Meer en
J.L. Roubos, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 3 augustus 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.