Beoordeling
1. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de door [B] , de (pretense) gemachtigde van de betrokkene, overgelegde machtiging niet kan gelden als een bijzondere volmacht om in de onderhavige zaak beroep in te stellen tegen de beslissing van de officier van justitie, alsmede tegen de inleidende beschikking. Gezien de algemene bewoordingen op dit document blijkt niet dat
in dit concrete geval namens de betrokkene voor hem in rechte optreedt.
2. De (pretense) gemachtigde heeft aangevoerd dat de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu zich in het dossier wel degelijk een geldige machtiging bevindt die voldoende specifiek is. Zeker nu er met het administratief beroepschrift een kopie van de inleidende beschikking is meegezonden, is er geen enkele aanleiding te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde. De (pretense) gemachtigde verzoekt de beslissing van de kantonrechter om die reden te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
3. Op grond van artikel 8:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat in WAHV-procedures analoog wordt toegepast, kan een betrokkene zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Uit het tweede lid van deze bepaling volgt dat van een gemachtigde kan worden verlangd dat hij een schriftelijke machtiging overlegt.
4. Het hof stelt vast dat [B] zowel bij het instellen van het administratief beroep als het beroep bij de kantonrechter een machtiging d.d. 8 augustus 2014 heeft overgelegd. Deze machtiging bevat een digitaal getekende handtekening. Vervolgens heeft [B] in de procedure bij de kantonrechter een met de hand getekende machtiging d.d. 15 oktober 2014 overgelegd. Uit deze machtiging blijkt dat [E] te [C] door de betrokkene [betrokkene] , aan wie de sanctie is opgelegd, is gemachtigd om hem/haar in en buiten rechte te vertegenwoordigen en alle door [E] daartoe geschikt geachte handelingen te verrichten en procedures te voeren, ook ten aanzien van het opvragen van stukken, waaronder op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), alsmede het maken van bezwaar en instellen van (hoger) beroep tegen beslissingen naar aanleiding van besluiten op grond van de Wob, teneinde aan hem/haar opgelegde parkeer- en verkeersboetes, waaronder begrepen naheffingsaanslagen parkeerbelasting, te bestrijden.
5. Weliswaar is deze machtiging algemeen geformuleerd en is hierin niet het kenmerk of een aanduiding van de onderhavige zaak genoemd, maar artikel 8:24 Awb noch enige andere rechtsregel verplicht daartoe. Een machtiging moet wel zodanig specifiek zijn dat daaruit de reikwijdte van de vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Uit de tekst van de overgelegde machtiging blijkt genoegzaam dat het instellen van beroep bij de kantonrechter in de onderhavige procedure valt binnen de reikwijdte van de machtiging. De digitaal ondertekende machtiging is afgegeven op een tijdstip, gelegen kort na ontvangst van de inleidende beschikking. De met de hand getekende machtiging is afgegeven op een tijdstip, gelegen tussen het instellen van het beroep bij de kantonrechter en de beslissing van de kantonrechter. Gelet daarop, het feit dat in administratief beroepschrift een kopie van de inleidende beschikking is meegezonden en de in het beroepschrift bij de kantonrechter aangevoerde bezwaren, bestaat naar het oordeel van het hof redelijkerwijs geen twijfel dat de (pretense) gemachtigde optrad namens de betrokkene. De kantonrechter heeft de machtiging dan ook in redelijkheid niet ontoereikend kunnen achten.
6. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de kantonrechter niet in stand blijven. Het hof zal die beslissing dan ook vernietigen. Het hof zal, anders dan door de gemachtigde is verzocht, de zaak niet terugwijzen naar de rechtbank, omdat artikel 20d, tweede lid, van de WAHV, gelet op de redactie daarvan, daarin niet voorziet, maar op de voet van artikel 20d, eerste lid, van de WAHV doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
7. In zijn beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie heeft de gemachtigde onder meer aangevoerd dat de officier van justitie op het administratief beroep heeft beslist zonder hem in de gelegenheid te stellen tot het aanvullen van gronden, terwijl daar wel om was verzocht.
8. De gemachtigde heeft bij brief van 11 augustus 2014 beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking. Daarin heeft hij onder meer het volgende geschreven:
"Thans kan door mij nog niet de rechtmatigheid van de genoemde beschikking worden beoordeeld. Voorshand betwist ik namens [betrokkene] in algemene zin dat de overtreding is begaan en betwist ik de rechtmatigheid van de gebruikte opsporingsmethode(n). Voordat ik de rechtmatigheid van de beschikking kan beoordelen zal ik namens cliënt nadere stukken opvragen bij de instanties die ik daarvoor geschikt acht. Na ontvangst van die stukken ben ik in de gelegenheid om, zo die er zijn, gronden aan te voeren tegen genoemde beschikking. Ik verzoek u mij daarvoor een termijn te verlenen."
9. Bij beslissing van 19 september 2014 heeft de officier van justitie het beroep ongegrond verklaard. De officier van justitie heeft geen gelegenheid geboden voor aanvulling van de gronden van het beroep.
10. Het onderhavige beroepschrift bevat een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gedaan verzoek om een nadere termijn te stellen voor het indienen van (nadere) gronden.
11. Met verwijzing naar hetgeen het hof heeft overwogen in zijn arrest van 22 december 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:10365, ov. 13, gepubliceerd op rechtspraak.nl) had de officier van justitie de gemachtigde de gelegenheid moeten bieden om de gronden van het beroep aan te vullen, nu niet kan worden gezegd dat een redelijk belang bij inwilliging van dit verzoek ontbreekt. Uit het dossier blijkt niet dat aan de gemachtigde de gelegenheid is geboden de gronden van het beroep aan te vullen. 12. Het voorgaande brengt mee dat het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond zal verklaren en die beslissing zal vernietigen. Dit brengt mee dat de overige bezwaren van de gemachtigde tegen deze beslissing geen bespreking meer behoeven. Vervolgens zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
13. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “Niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 5 juli 2014 om 17:36 uur op de Orthenseweg thv OV-halte Orthenseweg te 's-Hertogenbosch met het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] .
14. De gemachtigde heeft aangevoerd dat de foto's die zich in het dossier bevinden niet kunnen worden gekoppeld aan het zaakoverzicht van de onderhavige zaak. Zo komt het in het zaakoverzicht genoemde zaaknummer niet overeen met het op de foto's vermelde nummer, is het op de foto's vermelde registratienummer niet terug te vinden in het zaakoverzicht en is het in het zaakoverzicht genoemde fotofilmnummer niet zichtbaar op de foto's. Uit het zaakoverzicht blijkt niet dat de gedraging is verricht. Daarin staat slechts dat een lus of radardetectie is geactiveerd en dat het voertuig verder is gereden. Nergens staat dat het voertuig het rode licht is gepasseerd. Ook op basis van de foto's - zelfs als deze bij het onderhavige zaakoverzicht horen - kan dit niet worden vastgesteld. Op de foto's is slechts te zien dat de stopstreep is gepasseerd. Verder kan niet worden vastgesteld of de gedraging automatisch is vastgesteld of door een verbalisant. Bij de naam van de verbalisant is namelijk slechts de code "YY0004 (automatisch)" vermeld.
15. In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
16. In het zaakoverzicht van het CJIB is, naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, onder meer de volgende tekst opgenomen:
“Gedragingsgegevens:
De overtreding is geautomatiseerd met roodlichtapparatuur met twee foto's digitaal/fotografisch vastgelegd.
Foto 1: Het betreffende voertuig activeert de radardetectie of de lus achter de stopstreep van het rode verkeerslicht. Op het moment van constatering brandde het licht reeds 1,6 seconden.
Foto 2: Circa een seconde later. Op foto 2 is duidelijk te zien dat het voertuig verder is gereden. (…)”
17. Het is het hof ambtshalve bekend dat gedragingen als de onderhavige worden geconstateerd met behulp van radardetectie of een lusdetector, die door twee achter elkaar liggende inductielussen in het wegdek wordt geactiveerd indien een voertuig bij rood licht de stopstreep passeert. Bij een dergelijke constatering worden van iedere gedraging twee foto's gemaakt, ongeveer één seconde na elkaar. De gegevens die betrekking hebben op de constatering verschijnen in het zogenaamde inspiegelbeeld op de foto.
18. Naar aanleiding van de stelling van de gemachtigde dat niet kan worden vastgesteld of de onderhavige gedraging automatisch is vastgesteld of door een verbalisant, heeft de advocaat-generaal nadere informatie in het geding gebracht over de oplegging van sancties bij gedragingen als de onderhavige die met behulp van een roodlichtcamera zijn geconstateerd. De door de digitale roodlichtcamera geconstateerde gedragingen worden aangeleverd in een zogenaamde 'batch'. Deze batch bestaat uit volledig automatisch verwerkte gedragingen en uit gedragingen die nog een handmatige beoordeling vergen. Na beoordeling van de handmatig te verwerken zaken door de verbalisant, sluit hij de batch af. Deze verbalisant wordt vervolgens automatisch als verbaliserend opsporingsambtenaar gekoppeld aan alle gedragingen in de betreffende batch. De batch wordt dan door gezonden naar de geautomatiseerde systemen van het CJIB. De melding "YY0004 (automatisch)" houdt in dat deze foto zich in het deel van de batch bevond dat automatisch is verwerkt.
19. Naar aanleiding van de bovengenoemde door de advocaat-generaal in het geding gebrachte informatie heeft de gemachtigde aangevoerd dat in de onderhavige zaak aan de oplegging van de sanctie geen ambtsedige verklaring van de verbalisant ten grondslag ligt. De tekst in het zaakoverzicht, die in dat geval automatisch door het roodlichtcontrolesysteem is gegenereerd, kan niet als zodanig worden aangemerkt. Er moet dus meer zijn dan uitsluitend het zaakoverzicht, hetgeen in de onderhavige zaak niet het geval is.
20. Het hof stelt vast dat op de foto's in de onderhavige zaak bij de verbalisant "YY0004 (automatisch)" staat vermeld. Gelet hierop en de bovengenoemde door de advocaat-generaal in het geding gebrachte informatie in aanmerking genomen, stelt het hof vast dat de onderhavige gedraging volledig op geautomatiseerde wijze is vastgesteld.
21. Met verwijzing naar hetgeen is overwogen in het arrest van het hof van 4 april 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2017:2855) is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak aan de oplegging van de sanctie geen ambtsedige verklaring van de verbalisant ten grondslag ligt. De tekst in het zaakoverzicht, die kennelijk door een geautomatiseerd systeem is gegenereerd, kan niet als zodanige verklaring worden aangemerkt, zodat hieraan niet de aan een ambtsedige verklaring toegekende bewijskracht toekomt. 22. In het dossier bevinden zich twee foto's van de gedraging. Uit de gegevens in de databalk boven de foto's blijkt dat deze zijn gemaakt op de onder 13. genoemde datum, tijd en plaats. Op de eerste foto is te zien dat een voertuig met het kenteken [YY-YY-00] de stopstreep passeert. Op de tweede foto, die 1,611 seconde later is gemaakt, is te zien dat het voertuig van de betrokkene het verkeerlicht passeert. Op beide foto's is te zien dat het verkeerslicht rood licht uitstraalt. Uit de gegevens op de inspiegelbeelden onderin deze foto's blijkt dat het verkeerslicht 1,6 seconden rood licht uitstraalde op het moment dat de eerste foto werd genomen en 3,2 seconden op het moment dat de tweede foto werd genomen.
23. Op grond van de bovengenoemde foto’s stelt het hof vast dat de gedraging is verricht. De stelling van de gemachtigde dat de foto's niet kunnen worden gekoppeld aan het zaakoverzicht in de onderhavige zaak, volgt het hof niet. De datum, tijd, plaats, kenteken en roodtijd komen overeen. De omstandigheid dat bepaalde gegevens op de foto's niet overeenkomen met de gegevens in het zaakoverzicht of dat deze gegevens op één van beide documenten niet worden vermeld, zoals het registratienummer of het fotofilmnummer, maakt dit niet anders.
24. Het voorgaande brengt mee dat het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond zal verklaren.
25. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het verschijnen ter zitting bij de kantonrechter, het indienen van een hoger beroepschrift en het verschijnen ter zitting in hoger beroep. Aan het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt
€ 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 980,- (=4 x € 490,- x 0,5).