ECLI:NL:GHARL:2017:706

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
200.184.940/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eiswijziging in hoger beroep toegestaan; beoordeling van de toelaatbaarheid van de eisvermeerdering

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 31 januari 2017 een rolbeschikking gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.P.J. Hendrikx, heeft bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging door de geïntimeerde, die werd bijgestaan door mr. L. Stam. De appellant stelt dat de eisvermeerdering in strijd is met de goede procesorde en dat hij hierdoor in zijn verdediging wordt bemoeilijkt. Het hof heeft echter geoordeeld dat de eiswijziging niet leidt tot onredelijke vertraging van het geding en dat de appellant voldoende gelegenheid heeft om zich te verweren tegen de gewijzigde vordering. Het hof heeft vastgesteld dat de eisvermeerdering niet ontoelaatbaar is en dat deze in overeenstemming is met de eisen van een goede procesorde. De rolraadsheer heeft de bezwaren van de appellant verworpen en de zaak verwezen naar de rol voor verdere procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.184.940/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 4816792 / MV EXPL 16-24)
rolbeschikking van 31 januari 2017 in de zaak van:
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R.P.J. Hendrikx, kantoorhoudend te Mijdrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. L. Stam, kantoorhoudend te Vught.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 4 maart 2015 en 18 november 2015 van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling familierecht, locatie Lelystad (hierna: de rechtbank).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep van 29 januari 2016;
- de akte registratie hoger beroep in het rechtsmiddelenregister;
- de memorie van grieven, tevens vermeerdering van eis (met producties);
- de memorie van antwoord, tevens vermeerdering van eis (met producties);
- de akte waarbij [appellant] verzet aantekent tegen de eiswijziging door [geïntimeerde] .
2.2
De conclusie van de memorie van grieven, tevens vermeerdering van eis, strekt ertoe dat het hof het vonnis van de rechtbank van 18 november 2015 zal vernietigen behoudens onderdeel 5.4 van het dictum en de vordering van [geïntimeerde] (in conventie) alsnog zal afwijzen, dan wel - subsidiair, in het geval de woning aan [geïntimeerde] wordt toegedeeld - [appellant] een termijn van tenminste drie maanden te gunnen vanaf betekening van het arrest. Tevens vordert [appellant] dat zijn vorderingen in reconventie alsnog worden toegewezen, inhoudende veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 95.738,67 en een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] voor de helft draagplichtig is voor de eigenaarslasten van de woning, met nevenvorderingen, alles uitvoerbaar bij voorraad.
2.3
De conclusie van de memorie van antwoord, tevens vermeerdering van eis, luidt om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
"1. het vonnis van de Rechtbank (...) te bekrachtigen;
2. opnieuw rechtdoende de vorderingen bij vermeerdering van eis door [appellant] allen af te wijzen;
3. de vorderingen van geïntimeerde
bij vermeerdering van eisuitvoerbaar bij voorraad toe te wijzen inhoudende;
4.
Primairverzoekt [geïntimeerde] uw hof uit te gaan van de waardebepaling van makelaar [B] en
Subsidair, ingeval uw hof van mening is, dat het recht op hoor en wederhoor is geschonden, de man de gelegenheid krijgt om zijn opmerkingen over dit rapport alsnog aan uw hof toe te zenden, waarna de vrouw de gelegenheid krijgt om te reageren en
meer subsidiairuw hof een deskundige benoemt, waarbij [appellant] de kosten draagt van deze deskundige en uitdrukkelijk de peildatum te weten januari 2016 dient te gelden, de datum waarop de taxateur makelaar [B] heeft getaxeerd;
5. dat [appellant]
binnen 8 wekennadat het arrest is gewezen uit de woning dient te zijn vertrokken en bij gebreke waarvan de vrouw gerechtigd is tot ontruiming van de woning, desnoods met de hulp van politie en justitie;
6. [geïntimeerde] vermeerdert haar eis en vordert de helft van 80% van € 2.100 reële huuropbrengst per maand (conform berekening bodemprocedure) over de periode maart 2015 tot en met 15 maart 2016, (conform vonnis twee maanden na taxatie) in totaal € 10.500,- en vanaf 15 maart 2016 tot datum indiening van dit verweer het volledige huurbedrag van € 2.100,- in totaal 7 maanden is € 14.700,- en een bedrag van € 2.100 per maand vanaf 18 oktober 2016 tot aan datum levering van de woning aan [geïntimeerde] ;
7. vermeerdert [geïntimeerde] haar vordering met de helft van de opbrengst van de Robeco portefeuille waardoor de totale vordering die zij thans heeft op [appellant] gelijk is aan € 30.179,09 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum arrest."
2.4
[appellant] heeft bij akte geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [geïntimeerde] in de eisvermeerdering, dan wel tot afwijzing daarvan.
2.5
[appellant] heeft de stukken gefourneerd voor het geven van een rolbeschikking op het verzet tegen de eiswijziging.

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak in het kort om het volgende.
3.2
[appellant] en [geïntimeerde] hebben van 1988 tot 2008 een affectieve relatie gehad. Zij zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [a-straat] 18 te [A] (hierna: de woning), zijnde de woning waaraan in 2.2 en 2.3 is gerefereerd.
3.3
In eerste aanleg hebben [appellant] en [geïntimeerde] geprocedeerd over de verdeling van hun gemeenschap, waartoe zij elk hun eigen vorderingen hebben ingesteld. In het eindvonnis van 18 november 2015 heeft de rechtbank op de vorderingen in conventie en reconventie beslist en de proceskosten gecompenseerd.
3.4
[appellant] verzet zich tegen de eiswijziging in hoger beroep, stellende (samengevat) dat de eisvermeerdering mede inhoudt dat de uitspraak van de rechtbank van 18 november 2015, waarvan beroep, dient te worden vernietigd. [geïntimeerde] heeft echter verzuimd een eis in incidenteel appel in te stellen. Hierdoor heeft [appellant] geen gelegenheid zich tegen de nieuwe vorderingen (op nieuwe gronden) te verweren, reden waarom [appellant] wegens strijd met de goede procesorde concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [geïntimeerde] in haar eisvermeerdering. Subsidiair stelt [appellant] dat de vermeerdering van eis op inhoudelijke gronden dient te worden verworpen.
3.5
De rolraadsheer stelt voorop dat als grief moeten worden aangemerkt alle gronden die een partij aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij de eis geldt dat die gronden behoorlijk in het geding naar voren zijn gebracht zodat zij voor de rechter en de wederpartij, die immers moet weten waartegen zij zich heeft te verweren, voldoende kenbaar zijn (HR 3 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8278). Als grief moet daarom ook worden aangemerkt een verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep, indien toewijzing daarvan zou meebrengen dat het dictum van het beroepen vonnis van de rechtbank door een ander dictum moet worden vervangen, zodat het vonnis vernietigd moet worden. Gelet hierop liggen in de eisvermeerdering van [geïntimeerde] één of meerdere grieven besloten, die - gelet op de inhoud van zijn akte - voor [appellant] op voldoende kenbare wijze naar voren zijn gebracht. De vordering in hoger beroep van [geïntimeerde] , gelezen in samenhang met de inhoud van haar memorie van antwoord, tevens vermeerdering van eis, laat immers geen andere conclusie toe dan dat [geïntimeerde] naast haar vordering in eerste aanleg (voor zover in conventie toegewezen door de rechtbank) concludeert tot toewijzing van de in 2.3 onder 4 tot en met 7 vermelde vorderingen. [geïntimeerde] vordert daarmee aanpassing van het dictum van het beroepen vonnis van de rechtbank. De memorie van antwoord, tevens vermeerdering van eis, van [geïntimeerde] is derhalve te beschouwen als een memorie van grieven in incidenteel appel. De rolraadsheer zal bevorderen dat één en ander in het roljournaal wordt aangepast.
3.6
Vervolgens is aan de orde of de eisvermeerdering van [geïntimeerde] in hoger beroep geheel of gedeeltelijk ontoelaatbaar is. De rolraadsheer overweegt dat op grond van art. 130 lid 1 Rv juncto art. 353 lid 1 Rv aan [geïntimeerde] de bevoegdheid toekomt haar eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
3.7
De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen is in hoger beroep in die zin beperkt, dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. Dit geldt ook als de vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijke eisende partij is gesteld. Op deze "in beginsel strakke regel" kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard. In alle gevallen geldt dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde (zie o.a. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959 en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064).
3.8
De eiswijziging van [geïntimeerde] voldoet aan de in 3.7 vermelde "in beginsel strakke regel", nu [geïntimeerde] de eiswijziging in haar memorie van antwoord, tevens vermeerdering van eis, heeft opgenomen en toegelicht. Het geding in hoger beroep wordt in zoverre dan ook niet vertraagd door de eiswijziging/vermeerdering.
3.9
Anders dan [appellant] kennelijk meent, is het niet in strijd met de goede procesorde dat [geïntimeerde] in hoger beroep komt met een aanvullende vordering, deels op een andere grondslag. Het hoger beroep biedt de appellerende partij immers mede de gelegenheid voor het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij zelf bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Voor zover in de argumenten van [appellant] besloten ligt dat [geïntimeerde] ten onrechte geen goede verklaring heeft gegeven waarom zij haar vordering in eerste aanleg niet reeds heeft ingericht zoals zij dat thans in hoger beroep doet, geldt dat [geïntimeerde] daartoe niet gehouden is. Zelfs indien de eiswijziging zou betekenen dat [geïntimeerde] in hoger beroep een standpunt inneemt dat haaks staat op hetgeen zij in eerste aanleg heeft bepleit, is dit toegestaan (HR 8 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8895).
3.1
Van een ontoelaatbare uitbreiding van het partijdebat als gevolg van de gewijzigde vordering, kan naar het oordeel van de rolraadsheer niet worden gesproken, noch van een substantiële uitbreiding van het feitencomplex. Bovendien moet worden bedacht dat een verandering of vermeerdering van eis (zelfs nadat van grieven of van antwoord is gediend) toelaatbaar kan zijn, indien de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen (HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771).
3.11
Voor zover in de stellingen van [appellant] besloten ligt dat hem door de eisvermeerdering een feitelijke instantie wordt onthouden, oordeelt de rolraadsheer dat aan het wettelijk stelsel inherent is dat op de gewijzigde eis slechts door het hof als feitelijke instantie recht wordt gedaan. Het gemis van een feitelijke instantie is op zichzelf dan ook niet doorslaggevend. Bij memorie van antwoord in incidenteel appel krijgt [appellant] immers voldoende gelegenheid om zich adequaat te verweren tegen de gewijzigde vordering van [geïntimeerde] .
3.12
In de bezwaren van [appellant] ziet de rolraadsheer dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat hij door de eiswijziging van [geïntimeerde] onredelijk in zijn verdediging wordt bemoeilijkt en/of dat het geding er onredelijk door zal worden vertraagd. Ambtshalve ziet de rolraadsheer evenmin grond voor een dergelijk oordeel.
3.13
De conclusie luidt dat de bezwaren van [appellant] tegen de eiswijziging zullen worden verworpen. Het hof zal in hoger beroep derhalve recht doen op de gewijzigde eis van [geïntimeerde] . De (hoofd)zaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
De rolraadsheer:
verstaat dat de memorie van antwoord, tevens vermeerdering van eis, van [geïntimeerde] tevens moet worden aangemerkt als de memorie van grieven in incidenteel appel, en draagt de griffier op het roljournaal dienovereenkomstig aan te passen;
verwerpt de bezwaren van [appellant] tegen de eiswijziging van [geïntimeerde] ;
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 14 maart 2017voor memorie van antwoord in incidenteel appel aan de zijde van [appellant] .
Deze rolbeschikking is gegeven door mr. J.H. Kuiper, rolraadsheer, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 31 januari 2017 in bijzijn van de griffer.