In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de kantonrechter in een geschil over de verdeling van een woning na de beëindiging van een affectieve relatie. De partijen, die samen twee meerderjarige kinderen hebben, hebben een langdurige relatie gehad en zijn gezamenlijk eigenaar van een woning. Na de verbreking van hun relatie in 2009 zijn zij niet in staat geweest om tot een verkoop of verdeling van de woning te komen. De vrouw heeft de man in eerste aanleg gedagvaard om hem te veroordelen mee te werken aan de verkoop van de woning en heeft daarnaast vorderingen ingesteld voor het gebruik en beheer van de woning en een vergoeding voor het gebruik van de woning. De man heeft in reconventie vorderingen ingesteld tegen de vrouw, waaronder een verzoek om haar te veroordelen mee te werken aan het verkoopbaar maken van de woning.
De rechtbank heeft in eerdere vonnissen de zaak verwezen naar verschillende kamers en heeft uiteindelijk de vrouw gemachtigd om de woning te gelde te maken. De man is in hoger beroep gegaan en heeft vier grieven ingediend, waarbij hij onder andere aanvoert dat de kantonrechter de vrouw niet had mogen machtigen om de woning te verkopen. Het hof oordeelt dat de vorderingen van de vrouw niet als een verzoek tot machtiging tot verkoop moeten worden opgevat, maar als een vordering tot verdeling van de gemeenschap. Het hof vernietigt het bestreden vonnis voor het overige en gelast de wijze van verdeling van de woning, waarbij de netto-opbrengst na verkoop tussen partijen bij helfte wordt verdeeld. Het hof benadrukt dat de belangen van beide partijen in acht moeten worden genomen en dat de woning onverwijld verkocht dient te worden om verdere geschillen te voorkomen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad en iedere partij draagt haar eigen kosten in hoger beroep.