Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
[echtgenote] , die gelijktijdig met [appellant] op 12 januari 2015 is toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Bij vonnis van de rechtbank van 21 juni 2017 is de schuldsaneringsregeling van [echtgenote] voortgezet en is de schuldsaneringsregeling van [appellant] beëindigd.
Bij rechterlijke beschikkingen van 12 april 2012 is een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [appellant] en [echtgenote] , met benoeming van [bewindvoerderskantoor 2] te [plaatsnaam] als bewindvoerder, opgevolgd door [bewindvoerderskantoor] .
Blijkens het aanvangsverslag van de bewindvoerder zijn de schulden van [appellant] en [echtgenote] ontstaan door een drank- en gokverslaving van [appellant] . Hiervoor is [appellant] van januari tot en met april 2014 opgenomen in een instelling voor verslavingszorg, gevolgd door ambulante begeleiding.
Daarnaast is het hof gebleken dat het gebruik van alcohol een chronisch karakter kent en een met regelmaat terugkerend probleem voor [appellant] vormt (zoals het incident op
7 januari 2017). Ook heeft [appellant] , blijkens de brief van de huisarts van 19 juli 2017, op 27 maart 2017 contact gehad met zijn huisarts over zijn chronische alcoholmisbruik.
Mede gelet op de aard van de wettelijke schuldsaneringsregeling, de daaruit voortvloeiende verplichtingen voor de schuldenaar en de van de schuldenaar te verwachten inspanningen om de uitvoering van deze regeling niet te belemmeren of te frustreren, mocht van [appellant] worden verwacht dat hij, in de wetenschap van zijn (thans nog niet onherroepelijke) veroordeling in eerste aanleg door de strafrechter, alles op alles zou zetten om aan de schorsingsvoorwaarden en de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waaronder de informatie- en arbeidsverplichting, te voldoen. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat dit gedrag van [appellant] in strijd is met de strekking van de wettelijke schuldsaneringsregeling en reeds daarom voldoende grond oplevert voor een tussentijdse beëindiging van de regeling.
2004:AO6933 waarin is geoordeeld dat een verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling van in gemeenschap van goederen gehuwde echtelieden (evenals een verzoek tot toelating tot die regeling) ten aanzien van ieder van hen afzonderlijk moet worden beoordeeld.
4.De beslissing
21 juni 2017.