ECLI:NL:GHARL:2017:7370

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 juli 2017
Publicatiedatum
24 augustus 2017
Zaaknummer
200.218.407
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens overtreding van schorsingsvoorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellant, die in detentie verkeert. De appellant, geboren op 20 april 1967, was eerder op 12 januari 2015 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, maar zijn regeling werd op 21 juni 2017 door de rechtbank Gelderland tussentijds beëindigd zonder verlening van de schone lei. Dit gebeurde omdat de appellant de schorsingsvoorwaarden had overtreden, wat leidde tot zijn detentie. Het hof oordeelde dat de appellant niet meer in staat was om aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling te voldoen, waaronder de arbeidsverplichting, en dat zijn gedrag zeer verwijtbaar was. De appellant had de kans om in vrijheid het hoger beroep af te wachten, maar had deze niet benut. Het hof concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van de appellant, zoals gezondheidsklachten, geen aanleiding gaven om de schuldsaneringsregeling voort te zetten. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat de tussentijdse beëindiging van de regeling gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de overtredingen door de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.218.407
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/15/30 R)
arrest van 31 juli 2017
inzake
[appellant],
thans gedetineerd,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. B.W.M. van Hoof.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van 12 januari 2015 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, ten aanzien van [appellant] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van 21 juni 2017 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] op voordracht van de rechter-commissaris tussentijds beëindigd, zonder dat aan [appellant] de schone lei wordt verleend.
1.3
Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 29 juni 2017 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 21 juni 2017 en heeft hij het hof primair verzocht dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet en subsidiair toepassing van deze regeling voort te zetten met verlenging van de termijn met één, anderhalf dan wel twee jaren, zoals bedoeld in artikel 349a derde lid van de Faillissementswet (hierna: Fw).
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, de brief van mr. Van Hoof van 29 juni 2017 met één bijlage, de brief met bijlagen van 5 juli 2017 van de bewindvoerder [bewindvoerder] en de brief met één bijlage van 23 juli 2017 van mr. Van Hoof.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 juli 2017, waarbij [appellant] niet is verschenen. Wel verschenen is mr. Van Hoof namens [appellant] . Voorts is namens de beschermingsbewindvoerder [bewindvoerderskantoor] [beschermingsbewindvoerder] verschenen. Ook de WSNP-bewindvoerder is verschenen. Tot slot waren [echtgenote] (hierna: [echtgenote] ), de echtgenote van [appellant] , en hun meerderjarige zoon ter zitting aanwezig.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[appellant] , geboren op 20 april 1967, is in gemeenschap van goederen gehuwd met
[echtgenote] , die gelijktijdig met [appellant] op 12 januari 2015 is toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Bij vonnis van de rechtbank van 21 juni 2017 is de schuldsaneringsregeling van [echtgenote] voortgezet en is de schuldsaneringsregeling van [appellant] beëindigd.
Bij rechterlijke beschikkingen van 12 april 2012 is een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [appellant] en [echtgenote] , met benoeming van [bewindvoerderskantoor 2] te [plaatsnaam] als bewindvoerder, opgevolgd door [bewindvoerderskantoor] .
Blijkens het aanvangsverslag van de bewindvoerder zijn de schulden van [appellant] en [echtgenote] ontstaan door een drank- en gokverslaving van [appellant] . Hiervoor is [appellant] van januari tot en met april 2014 opgenomen in een instelling voor verslavingszorg, gevolgd door ambulante begeleiding.
[appellant] en [echtgenote] ontvangen een uitkering ingevolge de Participatiewet.
3.2
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 26 april 2017 is [appellant] veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden vanwege een op 7 januari 2017 gepleegde poging tot afpersing. Tegen dat vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof, op welk beroep ten tijde van de mondelinge behandeling van onderhavige zaak nog niet was beslist.
3.3
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd zonder verlening van de schone lei op grond van het hiernavolgende.
[appellant] is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Uit het strafvonnis blijkt dat hij op 7 januari 2017 de woning van een vrouw is binnengegaan. [appellant] heeft haar bij de keel gegrepen en geld van haar geëist. De rechtbank is in de onderhavige zaak uitgegaan van de door de strafrechter vastgestelde feiten, omdat [appellant] bij de mondelinge behandeling de poging tot afpersing niet heeft ontkend. Volgens [appellant] klopt het dat hij een drank- en gokprobleem heeft en dat hij op 7 januari 2017 in de woning van de vrouw is geweest. Wat daar is gebeurd, kan [appellant] zich niet herinneren omdat hij toen te dronken was. Het gedrag van [appellant] past volgens de rechtbank niet bij de verplichtingen die hij heeft uit hoofde van de schuldsaneringsregeling. Daarnaast zit [appellant] door zijn gedrag in detentie en kan hij daardoor niet aan zijn arbeidsverplichtingen voldoen. Tot slot heeft [appellant] niet voldaan aan zijn informatieplicht. Aan [appellant] valt te verwijten dat hij aan verschillende verplichtingen niet heeft voldaan, aldus de rechtbank.
3.4
Het hof oordeelt als volgt. Vast staat dat [appellant] tijdens de schuldsaneringsregeling in voorlopige hechtenis is genomen. De voorlopige hechtenis van [appellant] is onder voorwaarden geschorst. De schorsing van de voorlopige hechtenis is na enige tijd opgeheven omdat [appellant] een of meer bijzondere voorwaarden heeft overtreden zodat [appellant] op dit moment weer gedetineerd is. De belangrijkste schorsingsvoorwaarden waren, zo vermeldde de advocaat van [appellant] ter zitting in hoger beroep, dat [appellant] geen contact mocht hebben met de vrouw wier woning hij is binnengetreden, dat hij zich diende te melden bij de reclassering en dat hij geen alcohol mocht drinken. Namens [appellant] is ter zitting in hoger beroep verklaard dat [appellant] positief is getest op het gebruik van alcohol nadat hij op 23 of 24 april 2017 onder invloed van alcohol is afgevoerd naar het ziekenhuis. Daarnaast heeft [appellant] zich eenmaal niet gemeld bij de reclassering. [appellant] heeft daarmee de schorsingsvoorwaarden overtreden en zit als gevolg daarvan weer in detentie.
3.5
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd dient te worden. Het gevolg van de detentie is dat [appellant] niet meer in staat is aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waaronder met name zijn arbeidsverplichting, te voldoen. Immers, [appellant] is door zijn detentie voor langere tijd niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt en ook de hulp van het Werkbedrijf bij het vinden van een baan gaat vanwege zijn detentie niet door. [appellant] heeft de kans gehad om het hoger beroep in vrijheid af te wachten en werd daarmee in staat gesteld om wederom aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling te voldoen. Die kans heeft hij niet benut. Dat [appellant] de schorsingsvoorwaarden heeft overtreden, is hem aan te rekenen en acht het hof zeer verwijtbaar.
Daarnaast is het hof gebleken dat het gebruik van alcohol een chronisch karakter kent en een met regelmaat terugkerend probleem voor [appellant] vormt (zoals het incident op
7 januari 2017). Ook heeft [appellant] , blijkens de brief van de huisarts van 19 juli 2017, op 27 maart 2017 contact gehad met zijn huisarts over zijn chronische alcoholmisbruik.
Mede gelet op de aard van de wettelijke schuldsaneringsregeling, de daaruit voortvloeiende verplichtingen voor de schuldenaar en de van de schuldenaar te verwachten inspanningen om de uitvoering van deze regeling niet te belemmeren of te frustreren, mocht van [appellant] worden verwacht dat hij, in de wetenschap van zijn (thans nog niet onherroepelijke) veroordeling in eerste aanleg door de strafrechter, alles op alles zou zetten om aan de schorsingsvoorwaarden en de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waaronder de informatie- en arbeidsverplichting, te voldoen. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat dit gedrag van [appellant] in strijd is met de strekking van de wettelijke schuldsaneringsregeling en reeds daarom voldoende grond oplevert voor een tussentijdse beëindiging van de regeling.
3.6
De persoonlijke omstandigheden zoals door [appellant] zijn aangevoerd, te weten de meerdere lichamelijke en geestelijke gezondheidsklachten, geven geen aanleiding om niet tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling over te gaan. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat [appellant] niet heeft aangevoerd dat hij zijn verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling gelet op zijn persoonlijke omstandigheden niet kon nakomen. Voorts heeft [appellant] , behoudens de overlegde verklaring van zijn huisarts van 19 juli 2017, zijn stellingen niet feitelijk onderbouwd. Van (overige) bijzondere omstandigheden op grond waarvan de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] toch voortgezet zou moeten worden, al dan niet met de door [appellant] subsidiair verzochte verlenging van de looptijd daarvan, is het hof eveneens niet gebleken.
3.7
Het betoog van [appellant] dat de lotsverbondenheid tussen hem en [echtgenote] als echtelieden meebrengt dat nu de schuldsaneringsregeling van [echtgenote] wordt voortgezet, hij haar in dit lot dient te volgen, maakt het oordeel van het hof niet anders. Het hof sluit zich hierbij aan bij de uitspraak van de Hoge Raad van 4 juni 2004, ECLI:NL:HR:
2004:AO6933 waarin is geoordeeld dat een verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling van in gemeenschap van goederen gehuwde echtelieden (evenals een verzoek tot toelating tot die regeling) ten aanzien van ieder van hen afzonderlijk moet worden beoordeeld.
3.8
Dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling voor [echtgenote] , mede bezien de inspanningen die hij en [echtgenote] in het kader van de schuldsanerings-regeling de afgelopen jaren hebben verricht, als zeer disproportioneel door hem wordt ervaren, leidt gezien de ernst van de aan [appellant] te maken verwijten evenmin tot een ander oordeel van het hof.
3.9
Op grond van al het voorgaande faalt het hoger beroep. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
21 juni 2017.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Tijink, R.A. Dozy en Z.J. Oosting en is op 31 juli 2017 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.