ECLI:NL:GHARL:2017:7708

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
200.207.573
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en toepasselijk recht in internationaal privaatrechtelijke context

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen partijen die gehuwd zijn in [land]. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de rechtbank Midden-Nederland verzocht om de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast en de echtscheiding uitgesproken. De man is het hier niet mee eens en stelt dat het recht van [land] van toepassing is, omdat hij en de vrouw daar gehuwd zijn en hij meent dat hij nog steeds de [land] nationaliteit bezit. De vrouw, verweerster in hoger beroep, is van mening dat de rechtbank terecht Nederlands recht heeft toegepast, omdat de man ten tijde van de echtscheiding enkel de Nederlandse nationaliteit had. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat er geen gezamenlijke rechtskeuze is gemaakt voor het recht van [land]. Het hof concludeert dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk vaststaat en dat de man geen recht heeft op schadevergoeding volgens Nederlands recht. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.207.573
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 412680)
beschikking van 5 september 2017
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Colgecen-Senol te ‘s-Gravenhage,
en
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats verweerster] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.M. Beuwer te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 oktober 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 januari 2017;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 juli 2017 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F. Uzumcu, waarnemer van mr. Colgecen-Senol. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de taal [taal] , de heer [tolk] .

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn gehuwd op [trouwdatum] te [plaats] , [land] .
3.2
De vrouw heeft bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 30 maart 2016, onder meer verzocht tussen partijen de echtscheiding uit te spreken.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Nederlands recht toegepast op het verzoek tot echtscheiding en de echtscheiding uitgesproken.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het op de echtscheiding toepasselijke recht en, daaruit voortvloeiende, het schadevergoedingsverzoek van de man.
4.2
De man is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zijn grief richt zich tegen het toepassen door de rechtbank van Nederlands recht op het echtscheidingsverzoek.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de echtscheiding uit te spreken met inachtneming van de aangevoerde gronden, met toewijzing van de schadevergoeding van € 23.005,31, althans een bedrag dat het hof juist acht, wegens overspel aan de man, nu vaststaat dat de vrouw gedurende het huwelijk seksuele gemeenschap heeft gehad met een andere man en nu vaststaat dat hij op grond van het [land] recht heeft op een schadevergoeding van de vrouw.
4.3
De vrouw verweert zich hiertegen en verzoekt het hof primair de man in zijn verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans subsidiair de verzoeken van de man in beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met compensatie van de kosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht
5.1
Op grond van artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 (Brussel IIbis) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van de echtscheiding, omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
Ontvankelijkheid
5.2
De vrouw heeft haar beroep op de niet-ontvankelijkheid van het verzoek van de man in hoger beroep ter zitting ingetrokken, zodat dit geen beoordeling meer behoeft.
Toepasselijk recht
5.3
Ingevolge het bepaalde in artikel 10:56, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de beantwoording van de vraag of ontbinding van het huwelijk of scheiding van tafel en bed kan worden uitgesproken en op welke gronden, bepaald door het Nederlandse recht.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat, in afwijking van lid 1 het recht van de staat van een gemeenschappelijke vreemde nationaliteit van de echtgenoten wordt toegepast indien in het geding:
a. door de echtgenoten gezamenlijk een keuze voor dit recht is gedaan of een dergelijke keuze van een van de echtgenoten onweersproken is gebleven; of
b. door een van de echtgenoten een keuze voor dit recht is gedaan en beide echtgenoten een werkelijke maatschappelijke band met het land van die gemeenschappelijke nationaliteit hebben.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat een rechtskeuze als bedoeld in het vorige lid uitdrukkelijk moet zijn gedaan of anderszins voldoende duidelijk blijken uit de in het verzoekschrift of het verweerschrift gebruikte bewoordingen.
5.4
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte het Nederlands echtscheidingsrecht heeft toegepast. Hij is van mening dat [land] recht dient te worden toegepast op het verzoek tot echtscheiding, nu partijen in [land] zijn gehuwd en zij ten tijde van hun huwelijk beiden de [land] nationaliteit hadden. Ter zitting stelt de man dat hij in november 2014 de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen en voorts dat hij geen afstand heeft gedaan van zijn [land] nationaliteit, zodat hij ten tijde van het verzoek om echtscheiding en ook thans mede de [land] nationaliteit bezit.
Daarbij stelt de man dat partijen een nauwere band hebben met [land] dan met Nederland nu zij vijf jaren hebben samengewoond in [land] en slechts tweeëneenhalve maand in Nederland.
5.5
De vrouw is het eens met toepassing van het Nederlandse echtscheidingsrecht op het echtscheidingsverzoek door de rechtbank. Uit het uittreksel uit de basisregistratie personen van 2016 blijkt dat de man tijdens het huwelijk de [land] nationaliteit is kwijtgeraakt en dat hij ten tijde van het echtscheidingsverzoek enkel de Nederlandse nationaliteit had. Het is volgens de vrouw onmogelijk dat de man thans de [land] nationaliteit nog heeft. Nu de vrouw ten tijde van het echtscheidingsverzoek de [land] nationaliteit had en partijen derhalve ten tijde van de indiening van het echtscheidingsverzoek geen gemeenschappelijke nationaliteit hadden, konden zij niet op grond van artikel 10:56 BW de rechtskeuze doen voor toepassing van het [land] recht. De vrouw heeft in haar inleidende verzoekschrift verzocht het Nederlandse recht toe te passen en stelt dat partijen geen gezamenlijke keuze hebben gedaan voor toepassing van het [land] recht. De vrouw beroept zich verder erop dat bij beide partijen een werkelijke maatschappelijke band met [land] ontbreekt; de man woont naar eigen zeggen al 18 jaren in Nederland en de vrouw heeft haar leven en gezin al meerdere jaren in Nederland.
5.6
Het hof stelt vast dat partijen, die ten tijde van hun huwelijk onweersproken beiden de [land] nationaliteit bezaten, niet vóór, bij gelegenheid van, of tijdens hun huwelijk een uitdrukkelijke gezamenlijke rechtskeuze hebben gemaakt voor toepassing van het [land] recht op een eventuele echtscheiding. Ten tijde van de indiening van het echtscheidingsverzoek, welk moment naar het oordeel van het hof bepalend is voor het antwoord op de vraag of partijen een gemeenschappelijke nationaliteit als bedoeld in artikel 10:56 BW hadden, bezat de man de Nederlandse nationaliteit en de vrouw de [land] nationaliteit. De man heeft weliswaar tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij na het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit nimmer afstand heeft gedaan van zijn [land] nationaliteit, maar uit het uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie van 13 januari 2016 dat zich bij de stukken bevindt, blijkt dat hij (enkel) de Nederlandse nationaliteit bezit. Voorts overweegt het hof dat de man zijn voormelde standpunt, dat hij voor het eerst in hoger beroep heeft ingenomen, bij betwisting door de vrouw, niet heeft onderbouwd zodat het hof daaraan voorbij gaat.
5.7
Nu ten tijde van de indiening van het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank op 30 maart 2016 geen sprake was van een gemeenschappelijke vreemde nationaliteit van partijen, mist de uitzonderingsbepaling van artikel 10:56 lid 2 BW toepassing. Overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van genoemd artikel is Nederlands recht op het echtscheidingsverzoek van toepassing. Ten overvloede merkt het hof nog op dat ook ten tijde van de beschikking van de rechtbank en tijdens de mondelinge behandeling bij het hof geen sprake was van een gemeenschappelijke nationaliteit van partijen.
Echtscheiding
5.8
De door de vrouw gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is door de man in eerste aanleg aanvankelijk betwist, omdat hij van mening was dat de echtscheidingsprocedure in [land] gevoerd diende te worden. Hij heeft echter bij zowel de rechtbank als het hof niet weersproken dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Het hof concludeert dan ook dat de grond voor de echtscheiding, te weten de duurzame ontwrichting van het huwelijk, tussen partijen voldoende vaststaat en dat echtscheiding kan worden uitgesproken.
5.9
Het verzoek van de man om toekenning van schadevergoeding mist naar Nederlands recht een wettelijke grondslag en dient om die reden te worden afgewezen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu partijen (voormalig) echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 oktober 2016;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E.H. Schulten en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Schulten en is op 5 september 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.