ECLI:NL:GHARL:2017:8519

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
WAHV 200.183.084
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over administratieve sanctie wegens snelheidsovertreding met mobiele trajectsnelheidsmeter

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die op 16 oktober 2015 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 255,- opgelegd gekregen voor het overschrijden van de maximumsnelheid op autosnelwegen met 29 km/h. Dit gebeurde op 22 november 2013 om 13.38 uur op de [a-straat] te [B]. De betrokkene betwistte de geldigheid van de meting, waarbij hij aanvoerde dat het meettraject te kort was en dat de mobiele trajectsnelheidsmeter niet volgens de geldende regels was gebruikt. De kantonrechter had de verklaring van de verbalisant als voldoende bewijs beschouwd, maar de betrokkene voerde aan dat er specifieke feiten waren die aan de juistheid van deze verklaring twijfelden.

Het hof oordeelde dat de verklaring van de verbalisant, die bevestigde dat de meting correct was uitgevoerd met een geijkte mobiele trajectsnelheidsmeter, niet ongeloofwaardig was. Het hof stelde vast dat er geen feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om aan de verklaring van de verbalisant te twijfelen. De betrokkene had ook aangevoerd dat er sprake was van schending van de redelijke termijn van berechting, maar het hof concludeerde dat deze stelling feitelijke grondslag miste. De redelijke termijn van berechting was niet overschreden, en de procedure was binnen de wettelijke kaders verlopen.

Uiteindelijk bevestigde het hof de beslissing van de kantonrechter, waarbij de opgelegde sanctie werd gehandhaafd. Het hof benadrukte dat de betrokkene niet voldoende onderbouwing had geleverd voor zijn verweer en dat de verklaring van de verbalisant als betrouwbaar werd beschouwd.

Uitspraak

WAHV 200.183.084
29 september 2017
CJIB 177573984
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 16 oktober 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 255,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met
29 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 22 november 2013 om 13.38 uur op de [a-straat] , rechts te [B] .
2. De betrokkene voert met betrekking tot deze sanctie aan - zakelijk weergegeven - dat de mobiele trajectsnelheidsmeting waarbij deze snelheidsoverschrijding is geconstateerd, niet volgens de daarvoor geldende regels is verricht. In het bijzonder voert de betrokkene aan dat het meettraject te kort was. Volgens een berekening van de betrokkene had deze minstens 820 meter moeten zijn, terwijl deze in werkelijkheid hooguit 550 meter of 600 meter bedroeg. De in het zaakoverzicht vermelde meetafstand van 673 meter is volgens de betrokkene niet juist. Daar komt nog bij dat de surveillancewagen tweemaal van rijstrook is gewisseld, waardoor dat voertuig in feite nog meer afstand heeft afgelegd in de verstreken tijd, dan het voertuig van de betrokkene.
De betrokkene heeft in dit verband verwezen naar artikel 14.6.3 van de Concept Voorschriften Meetmiddelen Politie (verder: CVMP), dat betrekking heeft op een meting met behulp van een mobiele trajectsnelheidsmeter en luidt:
"De mobiele trajectsnelheidsmeter moet een automatisch werkende inrichting hebben die zekerheid biedt dat geen metingen kunnen plaatsvinden die aanleiding geven tot een te grote fout in het meetresultaat. Bedoelde zekerheid moet tenminste gelijkwaardig zijn aan die, waarbij de inrichting verhindert dat de tijdsduur benodigd voor het afleggen van het traject waarover gemeten wordt minder is dan 16 + n seconden, waarbij n gelijk is aan 1/5 van de grootste waarde van de meetafstand in meter en waarbij tevens verhinderd wordt dat een meting verricht wordt indien de meetafstand meer bedraagt dan 100 meter."
3. In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
"De werkelijke gemiddelde snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte mobiele trajectsnelheidsmeter op basis van de factoren tijd en afstand. Dit houdt in dat de tijdmeting is gestart op het moment dat het voertuig van de (…) betrokkene een vast punt passeerde en dat de afstandsmeting is gestart op het moment dat het dienstvoertuig hetzelfde punt passeerde. Vervolgens is na, de volgens de instructie van de fabrikant minimaal voorgeschreven tijdsduur, de tijdmeting beëindigd op het moment dat het voertuig van de (…) betrokkene een volgend vast punt passeerde. De afstandmeting is beëindigd op het moment dat het dienstmotorvoertuig dit punt passeerde.
Afgelegde wegafstand: 673 m.
Gebruikte tijd: 18.01 sec.
Gemeten (afgelezen) snelheid: 134 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 129 km per uur.
Toegestane snelheid: 100 km per uur.
Overschrijding met: 29 km per uur. (…)
Goedkeuring meetmiddel geldig tot: 14-06-2014. (…)
Deze gedraging werd geconstateerd vanuit een onopvallend surveillancevoertuig. Het rijgedrag van de betrokken bestuurder werd middels video-opnamen vastgelegd.
De niet bewaarde videobeelden werden in het surveillancevoertuig aan de bestuurder getoond. (…) Verklaring betrokkene: ik heb er geen verklaring voor."
5. De verklaring van de verbalisant houdt in dat de meting is verricht met een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte mobiele trajectsnelheidsmeter, waarbij de tijdmeting eerst is beëindigd na de volgens de instructie van de fabrikant van de trajectsnelheidsmeter voorgeschreven tijdsduur.
Het hof ziet geen aanleiding deze elementen van de verklaring van de verbalisant als ongeloofwaardig terzijde te stellen. Het verweer van de betrokkene kan dat niet anders maken. Enerzijds komt hetgeen de betrokkene aanvoert erop neer dat de meting te vroeg is beëindigd. De betrokkene heeft in zijn administratief beroepschrift een berekening ten grondslag gelegd aan deze stelling, met verwijzing naar artikel 14.6.3 van de CVMP. Die berekening steunt in feite louter op een schatting van de meetafstand - zijnde de afstand tussen het metende en gemeten voertuig bij het starten en beëindigen van de meetcyclus -, welke schatting geen enkele steun vindt in de verklaring van de verbalisant of overigens in het dossier. Anderzijds heeft de betrokkene gesteld dat de verbalisant gedurende de meting met zijn surveillancewagen een langere afstand heeft afgelegd dan de betrokkene, omdat hij vaker van rijstrook is gewisseld. Ook die stelling van de betrokkene mist een nadere onderbouwing en kan reeds daarom evenmin leiden tot het oordeel dat voormelde verklaring van de verbalisant als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld.
6. Nu ook overigens uit het dossier niet blijkt van feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven tot twijfel aan de verklaring van de verbalisant, staat naar de overtuiging van het hof vast dat de gedraging is verricht. Daarvoor is ook terecht een sanctie opgelegd.
7. De betrokkene heeft nog aangevoerd dat er sprake is van schending van de redelijke termijn van berechting. Het hof overweegt daaromtrent het volgende. In (inmiddels bestendige) rechtspraak van de hoogste bestuursrechtelijke instanties is bepaald dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg ten hoogste twee jaar bedraagt, waarbij de termijn aanvangt op het moment waarop vanwege het bestuursorgaan jegens de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een boete zal worden opgelegd. De procedure in bezwaar of administratief beroep is in deze termijn begrepen; de termijn eindigt met de uitspraak van de rechtbank. De redelijke termijn in hoger beroep bedraagt eveneens ten hoogste twee jaren vanaf het moment dat het rechtsmiddel is ingesteld (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2014; ECLI:NL:RVS:2014:188 en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 28 maart 2013; ECLI:NL:CBB:2013: BZ6866). Gegeven deze uitgangspunten mist de stelling van de betrokkene derhalve feitelijke grondslag en stelt het hof vast dat in de onderhavige zaak geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Verdoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.