ECLI:NL:GHARL:2017:8523

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
WAHV 200.197.791
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • A. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratieve sanctie en vergoeding van immateriële schade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 23 mei 2014 een beroep van de betrokkene tegen een administratieve sanctie ongegrond verklaarde. De betrokkene had een sanctie van € 34,- opgelegd gekregen voor het overschrijden van de maximumsnelheid op autosnelwegen met 6 km/h. De gedraging vond plaats op 8 augustus 2012. De advocaat-generaal heeft echter besloten om de inleidende beschikking in te trekken, waardoor de betrokkene zijn doel, namelijk de vernietiging van de beschikking, heeft bereikt. Hierdoor heeft de betrokkene geen belang meer bij een uitspraak op het hoger beroep, dat derhalve niet-ontvankelijk wordt verklaard.

De gemachtigde van de betrokkene heeft verzocht om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand en immateriële schade. Het hof oordeelt dat de kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen, en kent een bedrag van € 744,- toe, gebaseerd op de proceshandelingen die zijn verricht. Daarnaast wordt vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting is overschreden, waardoor artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden. Het hof verwijst naar eerdere jurisprudentie en stelt vast dat de opvatting van de gemachtigde over de strijdigheid van het beoordelingskader met de jurisprudentie van de Hoge Raad niet juist is. Het hof concludeert dat de schending van de redelijke termijn in deze zaak is vastgesteld, maar volstaat met deze constatering zonder verdere gevolgen voor de sanctie.

Het gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene.

Uitspraak

WAHV 200.197.791
29 september 2017
CJIB 163857042
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 23 mei 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Bij brief van 24 mei 2017 heeft de advocaat-generaal het hof bericht, dat is besloten om de inleidende beschikking met voormeld CJIB-nummer, waarbij aan de betrokkene een administratieve sanctie is opgelegd, in te trekken en dat de betrokkene hiervan in kennis is gesteld.
Bij brief van 26 mei 2017 heeft de gemachtigde van de betrokkene aan het hof meegedeeld dat het hoger beroep niet wordt ingetrokken en heeft de gemachtigde van de betrokkene verzocht om een kostenvergoeding.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld op het verzoek om een kostenvergoeding te reageren, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 34,- opgelegd ter zake van “Overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 6 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op
8 augustus 2012 om 12:00 uur op de [a-straat] (trajectcontrole) te [D] met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. Nu de advocaat-generaal heeft besloten om voormelde beschikking in te trekken en derhalve is bewerkstelligd, hetgeen de betrokkene met het hoger beroep beoogde te verkrijgen, te weten vernietiging van deze beschikking, heeft de betrokkene geen belang meer bij een uitspraak op het hoger beroep. Derhalve dient het hoger beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. De gemachtigde verzoekt om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en vergoeding van immateriële schade.
4. Artikel 13a, eerste lid, laatste volzin, WAHV verklaart het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) van overeenkomstige toepassing. Derhalve zal het hof het kostenverzoek beoordelen aan de hand van de genoemde regeling.
5. Gelet op voornoemd Besluit komen de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking.
6. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen beroepschrift bij de officier van justitie, het indienen beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen hoger beroepschrift bij het gerechtshof. Aan het indienen van een beroepschrift dient telkens één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 496,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 744,- (= 3 x € 496,- x 0,5).
7. De gemachtigde heeft tevens verzocht om vergoeding van geleden immateriële schade en in dat verband verwezen naar een arrest van de Hoge Raad (d.d. 24 februari 2017, vindplaats op rechtspraak.nl ECLI:NL:HR:2017:292) waaruit zou blijken dat dergelijke schade in zaken als deze behoort te worden vergoed. Volgens de gemachtigde is de jurisprudentie van het hof op dit punt in strijd met die van de Hoge Raad.
8. Het hof heeft in navolging van bestendige rechtspraak van de hoogste bestuursrechters bij arrest van 3 maart 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:GHARL:2017:1777) geoordeeld dat sprake is van schending van de redelijke termijn van berechting wanneer de procedure in eerste aanleg – inclusief het administratief beroep – langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege het bestuursorgaan jegens de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een boete zal worden opgelegd. Voor het hoger beroep bedraagt de redelijke termijn van berechting eveneens ten hoogste twee jaar. Die termijn gaat in op het moment dat het rechtsmiddel is ingesteld. Bestraffende sancties hoger dan € 1.000,- worden bij schending van de redelijke termijn in beginsel gematigd.
Bij sancties onder de € 1.000,-, zoals de onderhavige, wordt volstaan met de vaststelling dat artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden.
9. De kennelijk aan een arrest van de belastingkamer van de Hoge Raad ontleende opvatting van de gemachtigde dat het beoordelingskader van het hof ten aanzien van de redelijke termijn strijdig is met de jurisprudentie van de Hoge Raad, miskent dat het aangehaalde arrest niet een bestraffende sanctie betreft. In zaken met betrekking tot bestraffende sancties hanteert de Hoge Raad, evenals het hof, voormelde uitgangspunten.
10. Het hof stelt vast dat in deze zaak in hoger beroep de redelijke termijn van berechting is overschreden, zodat artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden. Onder verwijzing naar het hiervoor overwogene wordt met die vaststelling volstaan.

Beslissing

Het gerechtshof:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 744,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.