ECLI:NL:GHARL:2017:858

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
200.195.663/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verwerping van de nalatenschap in het kader van bewindvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot verwerping van de nalatenschap van de erflaatster, die op 19 november 2015 is overleden. De bewindvoerder, de zoon van de rechthebbende, had verzocht om machtiging om de nalatenschap te verwerpen, omdat deze niet in het belang van de rechthebbende zou zijn. De kantonrechter had eerder dit verzoek afgewezen en bepaald dat de nalatenschap beneficiair moest worden aanvaard. De bewindvoerder stelde dat de nalatenschap bestond uit een woning en spaargeld, en dat de erfbelasting hoger was dan het vermogen van de rechthebbende, die in een verpleeghuis woont en lijdt aan dementie.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bewindvoerder zijn verzoek nader toegelicht. Het hof overwoog dat de bewindvoerder onvoldoende bewijs had geleverd van de financiële situatie van de rechthebbende, waardoor het hof niet kon vaststellen of verwerping van de nalatenschap in het belang van de rechthebbende was. Het hof concludeerde dat het verzoek niet kon worden getoetst aan het wettelijke criterium en heeft daarom de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. De beslissing benadrukt het belang van voldoende onderbouwing bij verzoeken tot verwerping van nalatenschappen, vooral in situaties waarin de rechthebbende kwetsbaar is.

De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.195.663
(zaaknummer rechtbank Gelderland 4963917)
beschikking van 7 februari 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. M.A. Remmen te Boxmeer.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
geboren op [geboortedatum] 1927 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 mei 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Op 21 juli 2016 is het beroepschrift met producties van de bewindvoerder ingekomen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 januari 2017 plaatsgevonden. De bewindvoerder is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De vaststaande feiten

3.1
De bewindvoerder is de zoon van de rechthebbende. Bij beschikking van 18 maart 2016 heeft de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, de goederen van de rechthebbende onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand, alsmede een mentorschap ten behoeve van de rechthebbende ingesteld. De bewindvoerder is in deze beschikking zowel tot bewindvoerder als tot mentor benoemd.
3.2
De zus van de rechthebbende: [erflaatster] (hierna: de erflaatster), is op 19 november 2015 overleden. Zij heeft geen testament laten opstellen en zij heeft geen kinderen, zodat haar broer en drie zussen (waaronder de rechthebbende), of indien reeds overleden, de kinderen van de broer of zussen, erven.
3.3
De bewindvoerder heeft de kantonrechter in voormelde rechtbank op 4 april 2016, verzocht machtiging te verlenen om namens de rechthebbende de nalatenschap van de erflaatster te verwerpen. Daarbij heeft de bewindvoerder gesteld dat het verzoek niet ten koste zal gaan van de zorgbehoefte van de rechthebbende noch aan de kwaliteit van haar leven.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de bewindvoerder afgewezen en bepaald dat de bewindvoerder de nalatenschap van erflaatster namens de rechthebbende beneficiair dient te aanvaarden.

4.De omvang van het geschil

De bewindvoerder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, hem machtiging te verlenen om namens de rechthebbende de nalatenschap van de erflaatster te verwerpen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 4:193 lid 1 BW, kan een wettelijk vertegenwoordiger van een erfgenaam voor deze niet zuiver aanvaarden en behoeft deze voor verwerping een machtiging van de kantonrechter. De wettelijk vertegenwoordiger is verplicht een verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping af te leggen binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap, of een aandeel daarin, de erfgenaam toekomt.
Deze termijn kan overeenkomstig artikel 4:192 lid 2 BW op verzoek een of meermalen worden verlengd door de kantonrechter. Heeft de wettelijk vertegenwoordiger de termijn laten verlopen, dan geldt op grond van artikel 4:193 lid 2 BW de nalatenschap als door de erfgenaam beneficiair aanvaard. De kantonrechter kan hiervan aantekening doen houden in het boedelregister.
5.2
De bewindvoerder stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het verwerpen van de nalatenschap van erflaatster niet in het belang van de rechthebbende is. De nalatenschap bestaat uit een vrijstaande woning te Vortum-Mullem (gemeente Boxmeer) en wat spaargeld. Een jongere zus van de rechthebbende en erflaatster heeft een levenslang recht van gebruik en bewoning van deze woning. De bewindvoerder heeft een aanslag erfbelasting ontvangen op 12 juli 2016, inhoudende dat een bedrag van € 30.847,- moet worden voldaan ter zake erfbelasting over de nalatenschap. Het is niet in het belang van de rechthebbende dat zij dit bedrag moet betalen over een verkrijging die slechts ziet op een bloot partieel eigendom dat thans niet te gelde kan worden gemaakt en waarvan het onwaarschijnlijk is dat die mogelijkheid zich nog tijdens haar leven zal voordoen.
Nadat de bestreden beschikking is gegeven, heeft de bewindvoerder met de kantonrechter gesproken en een toelichting op zijn verzoek gegeven. Daarop heeft de kantonrechter tegen hem gezegd dat hij het verzoek zou hebben toegewezen indien hij deze toelichting voor het geven van zijn beslissing had gekregen en de kantonrechter heeft in verband daarmee geadviseerd het onderhavige verzoek in te dienen.
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bewindvoerder zijn verzoek nader toegelicht. De rechthebbende woont sinds 2010 in een verpleeghuis. Zij is dementerend en kan niet meer praten. De erflaatster heeft volgens de bewindvoerder gedurende haar leven meermaals tegen de familie gezegd dat haar nalatenschap voor de neven en nichten zou zijn. Daarom ging de familie er vanuit dat de erflaatster een testament had laten opstellen. De nalatenschap is opengevallen op het moment van overlijden van de erflaatster, maar pas in januari 2016 is volgens de bewindvoerder duidelijk geworden dat niet hijzelf en zijn zus maar de rechthebbende een deel van de nalatenschap zou erven. In verband daarmee heeft de bewindvoerder samen met zijn zus aanvankelijk de ondercuratelestelling van de rechthebbende verzocht en is - na wijziging van het verzoek - bij beschikking van 18 maart 2016 de rechthebbende benoemd tot bewindvoerder en mentor. Op 4 april 2016 heeft de bewindvoerder vervolgens verzocht machtiging te verlenen om de nalatenschap te verwerpen. Nadat dit verzoek werd afgewezen, heeft de kantonrechter volgens de bewindvoerder geadviseerd in hoger beroep te gaan van de bestreden beschikking.
De aanslag erfbelasting is volgens de bewindvoerder hoger dan het vermogen waarover de rechthebbende beschikt. Dit vermogen is echter bestemd om later de begrafenis van de rechthebbende te kunnen betalen. De rechthebbende heeft geen begrafenisverzekering.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Voor de beantwoording van de vraag of de machtiging om de nalatenschap te verwerpen, moet worden verleend is doorslaggevend of dit in het belang van de rechthebbende wenselijk is.
5.5
De bewindvoerder heeft verklaard dat de nalatenschap bestaat uit een woning en wat spaargeld. Blijkens de aanslag erfbelasting van de belastingdienst bedraagt de waarde van het erfdeel van de rechthebbende € 104.530,-. De algehele waarde van de nalatenschap bedraagt € 418.123,-. De WOZ-waarde van de woning van erflaatster is daarbij op € 381.000,- gesteld. Daaruit leidt het hof af dat de waarde van het spaargeld € 37.123,- is. Het deel dat daarvan aan de rechthebbende als nalatenschap toekomt bedraagt dan € 9.280,-.
5.5
De stelling van de bewindvoerder dat de verkrijging die slechts ziet op een bloot partieel eigendom niet te gelde kan worden gemaakt tijdens het leven van de rechthebbende, die 89 jaar oud is en in een vergevorderd stadium van dementie verkeert, komt het hof voor als een reële inschatting. De bewindvoerder heeft echter gesteld dat de rechthebbende over een vermogen beschikt van circa € 30.000,- en dat het bedrag dat de rechthebbende ter zake de erfbelasting dient te voldoen hoger is dan haar vermogen, maar de bewindvoerder heeft deze stelling op geen enkele manier nader onderbouwd met onderliggende bescheiden. De bewindvoerder had daartoe bijvoorbeeld de vermogensopstelling in het geding kunnen brengen en bankafschriften of een belastingaangifte of -aanslag kunnen overleggen Door het ontbreken van gegevens omtrent de financiële situatie van de rechthebbende kan het hof de stellingen van de bewindvoerder niet nader verifiëren en de vermogenspositie van de rechthebbende niet vaststellen. Ten gevolge daarvan is het hof onvoldoende in staat te beoordelen of verwerping van de nalatenschap in het belang van de rechthebbende wenselijk is. Nu het verzoek van de bewindvoerder niet kan worden getoetst aan het wettelijke criterium, zal het hof het verzoek van de bewindvoerder afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 mei 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.Th. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door de griffier, en is op 7 februari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.