ECLI:NL:GHARL:2017:868

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
200.167.690
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil tussen zussen over de afwikkeling van de nalatenschap en de echtheid van het testament

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee zussen over de afwikkeling van de nalatenschap van hun ouders. De centrale vraag is of het laatste testament van hun vader, dat is opgemaakt bij notariële akte, vervalst is. De appellante, die in het principaal hoger beroep optreedt, betwist de echtheid van de akte en stelt dat deze niet kan dienen als bewijs voor de uiterste wilsbeschikkingen van de erflater. De appellante heeft een onderzoek laten uitvoeren door het Nederlands Forensisch Onderzoeksbureau en door een deskundige, die concludeert dat de akte vervalst is. Het hof oordeelt dat de notariële akte dwingend bewijs oplevert, tenzij het tegendeel wordt bewezen. De bewijslast ligt bij de partij die de vervalsing stelt. Het hof laat de appellante toe tot het leveren van tegenbewijs, waarbij zij moet aantonen dat de akte vervalst is. De zaak is complex en de beslissing van het hof houdt in dat de appellante bewijsstukken moet overleggen en getuigen moet oproepen om haar stellingen te onderbouwen. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden en zal op een later moment uitspraak doen over de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.167.690
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem 210333)
arrest van 7 februari 2017
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] , Frankrijk,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. R.A. van Huussen,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

2.
[geïntimeerde2],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
beiden wonende te [woonplaats2] ,
hierna: [geïntimeerde1] respectievelijk [geïntimeerde2] of (samen) [geïntimeerde1] c.s. (enkelvoud),
advocaat: mr. F.P. van Dalen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het arrest van 1 maart 2016 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
 de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep;
 de pleidooien waarbij mr. Huussen heeft gebruik gemaakt van een pleitnotitie. Hierbij is akte verleend van het overleggen van:
 de stukken (producties 1-21) respectievelijk (producties 1-4) die bij brieven van 26 oktober 2016 en 18 november 2016 door Van Dalen namens [geïntimeerde1] c.s. zijn ingebracht;
 de stukken (producties 14-18; een akte houdende overlegging producties en een begeleidende brief) die bij bericht van 24 november 2016 door Van Huussen namens [appellante] zijn ingebracht;
 de stukken (producties 14-18 en begeleidende brief die bij bericht van 24 november 2016 door Van Huussen namens [appellante] zijn ingebracht.
 de stukken (een akte houdende overlegging producties met producties genummerd 14-18 alsmede een eveneens akte houdende overlegging producties getiteld stuk met 1 bijlage) die bij bericht van 11 januari 2017 door Van Huussen namens [appellante] zijn ingebracht.
1.3
[appellante] heeft de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd. Het hof heeft arrest bepaald.
2. De verdere motivering van de beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep
principaal hoger beroep
2.1
Het hof ziet aanleiding eerst grief a van [appellante] in het principaal hoger beroep te bespreken. Deze grief betreft, kort gezegd, de vraag of de erflater op 15 januari 2009 is verschenen voor mr. I.C.A. Braun, als waarnemer van mr. L.B. Noordermeer, notaris te Barneveld, en bij notariële akte uiterste wilsbeschikkingen heeft gemaakt die onder meer inhouden herroeping van alle vroeger door hem gemaakte erfstellingen, de benoeming van [geïntimeerde2] tot zijn enige erfgename, de onterving van [appellante] en de benoeming van [geïntimeerde1] tot executeur.
2.2
In deze procedure is een kopie van een akte overgelegd die op 15 januari 2009 is verleden (verder: de akte) voor mr. I.C.A. Braun (verder: de notaris), als waarnemer van mr. L.B. Noordermeer, notaris te Barneveld, waarin de erflater, [de erflater] , uiterste wilsbeschikkingen heeft gemaakt die onder meer inhouden herroeping van alle vroeger door hem gemaakte erfstellingen, de benoeming van [geïntimeerde2] tot zijn enige erfgename, de onterving van [appellante] en de benoeming van [geïntimeerde1] tot executeur. [geïntimeerde1] c.s. leggen aan hun stellingen en vorderingen ter zake van de afwikkeling van de nalatenschap deze akte ten grondslag. [appellante] voert op grond van onderzoek dat zij heeft laten verrichten door het Nederlands Forensisch Onderzoeksbureau en door Rembarz en op grond van gedragingen van [geïntimeerde1] c.s. aan dat deze akte een vervalsing is en niet kan dienen tot bewijs dat erflater de genoemde uiterste wilsbeschikkingen heeft gemaakt, zodat moet worden teruggevallen op een eerder door hem gemaakt testament. Zo begrijpt het hof de stellingen van [appellante] . In haar betoog gaat [appellante] niet uitdrukkelijk in op de vraag wie deze vervalsing heeft gepleegd.
2.3
Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen staat vast dat dit een kopie is van de akte die behoort tot het protocol van de notaris en daarmee een weergave van deze akte. Op deze akte is op de eerste pagina links boven vermeld ‘No. 6806’. Dit nummer staat ook als repertoriumnummer op het inlichtingenformulier van het Centraal Testamenten Register, waarop als laatste een testament van de erflater verleden op 15 januari 2009 ten overstaan van de notaris is vermeld. Het hof gaat dan ook ervan uit dat dit het nummer is waaronder deze akte is ingeschreven in het repertorium van de notaris.
2.4
De akte is een geschrift dat het uiterlijk heeft van een authentieke akte en geldt als zodanig, behoudens bewijs van het tegendeel (artikel 159 lid 1 Rv). Uit de parlementaire geschiedenis voor het nieuwe bewijsrecht vloeit voort dat op degene die stelt dat een tekst of een gedeelte daarvan in een authentieke akte vals, dan wel vervalst is, de bewijslast daarvan rust (Parl. Gesch. nieuw bewijsrecht, p. 153). Daaromtrent merkte de minister destijds in de MvA II (t.a.p.) op: ‘Wordt de echtheid van de tekst van een (onderhandse of authentieke) akte betwist, dan zal (…) ter motivering van die stelling in voorkomende gevallen eventueel een beroep worden gedaan op bepaalde onregelmatigheden in de tekst van die akte. Bij voorbeeld wanneer de tekst niet regelmatig of in etappes is of lijkt te zijn geschreven of getypt, of niet-geparafeerde kanttekeningen of doorhalingen bevat. Onder die omstandigheden kan de rechter in bepaalde gevallen in die onregelmatigheden voldoende aanleiding vinden om voorshands — tot het tegendeel is bewezen — ervan uitgaan dat deze wijzigingen of toevoegingen eerst na de ondertekening in de tekst zijn aangebracht. Anderzijds, als niets in het uiterlijk van de tekst wijst op onregelmatigheden bij de totstandkoming van de akte en er ook geen andere omstandigheden bij de totstandkoming van de akte en er ook geen andere omstandigheden zijn die zulks aannemelijk maken, ligt het voor de hand dat dan degene die vervalsing stelt, die stelling zal hebben waar te maken.’ (Parl. Gesch. nieuw bewijsrecht, p. 153 en 154). Het hof ziet mede gelet op het hierna nog te vermelden tegenbewijs dat [appellante] aanbiedt aanleiding [appellante] ook toe te laten tot het bewijs dat de akte is vervalst, ook al heeft zij daarvan niet uitdrukkelijk aangeboden dat bewijs te leveren. De hierna in 2.6 kort weergegeven bevindingen van Rembarz zijn op de daar genoemde gronden niet voldoende om voorshands reeds ervan uit te gaan dat de tekst is gemanipuleerd.
2.5
Een authentieke akte levert tegen een ieder dwingend bewijs op van hetgeen de notaris binnen de kring van haar bevoegdheid omtrent haar waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard (artikel 157 lid 1 Rv), te weten dat de erflater voor de notaris is verschenen op 15 januari 2009 te Barneveld, dat de erflater heeft verklaard als in deze akte is opgenomen, dat de notaris de zakelijke inhoud van de akte aan de erflater heeft meegedeeld en daarop een toelichting heeft gegeven en dat de akte na beperkte voorlezing door de erflater en de notaris is ondertekend om dertien uur en 10 minuten. Deze bewijskracht kan alleen door tegenbewijs worden ontkracht. [appellante] biedt aan dit tegenbewijs te leveren.
2.6
[appellante] stelt dat zij al is geslaagd in dat tegenbewijs. Zij heeft een rapport overgelegd dat in haar opdracht is gemaakt door Jean-Pierre Rembarz, deskundige (onder meer op het gebied van geschriften en documenten) bij het Cour d’Appel te Chambery in Frankrijk die technische analyses heeft gemaakt van een kopie van de akte en die kort weergegeven concludeert dat de bladen 1 en 4 van de akte verschillen van de bladen 2 en 3 en onafhankelijk zijn gerealiseerd en dat het testament niet tegelijkertijd in zijn geheel werd opgesteld. De bevindingen van deze deskundige komen erop neer dat de akte/het testament een grafische manipulatie heeft ondergaan. Het hof ziet evenwel geen aanleiding de bevindingen van deze deskundige over te nemen en overweegt daartoe dat niet alleen namens [geïntimeerde1] c.s de deskundigheid van J-P Rembarz is betwist en daarmee niet is komen vast te staan, maar ook dat Rembarz een partijdeskundige is die de wederpartij op geen enkele wijze bij zijn onderzoek heeft betrokken. Het onderzoek is bovendien verricht ten aanzien van een kopie van de akte en niet op de akte zelf.
2.7
Verder voert [appellante] aan dat het tegenbewijs is geleverd door een logische redenering dat het abnormaal is dat [geïntimeerde2] afschriften van het testament die [appellante] aanduidt met T3 en T4 in het geding brengt, terwijl zij beschikt over een afschrift waarvan de tekst identiek is aan de tekst van de minuut van de akte. Ook als het gedrag van [geïntimeerde2] irrationeel zou zijn, is daarmee naar het oordeel van het hof nog niets gezegd over de bewijskracht van de akte, laat staan dat deze daardoor is ontkracht. Hetgeen [appellante] tot nog toe heeft aangevoerd is dan ook onvoldoende om te oordelen dat zij (al) is geslaagd in het leveren van dat tegenbewijs. Het hof merkt op dat indien [appellante] erin slaagt te bewijzen dat de akte een vervalsing is daarmee afhankelijk van de aard en omvang van de alsdan bewezen vervalsing het tegenbewijs geheel of deels kan zijn geleverd.
2.8
Gelet op het vorenstaande zal het hof [appellante] toelaten tegenbewijs te leveren en te ontzenuwen dat de akte van 15 januari 2009 die in geding is tussen partijen dwingend bewijs oplevert van hetgeen de notaris binnen de kring van haar bevoegdheid omtrent haar waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard, te weten dat de erflater voor de notaris is verschenen op 15 januari 2009 te Barneveld, dat de erflater heeft verklaard als in deze akte is opgenomen, dat de notaris de zakelijke inhoud van de akte aan de erflater heeft meegedeeld en daarop een toelichting heeft gegeven en dat de akte na beperkte voorlezing door de erflater en de notaris is ondertekend om dertien uur en 10 minuten.
2.9
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het principaal hoger beroep
laat [appellante] toe tot het onder 2.4 vermelde bewijs alsmede het onder 2.8 vermelde tegenbewijs;
bepaalt dat, indien [appellante]
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, zij die stukken op de roldatum 7 maart 2017 in het geding dient te brengen,
bepaalt dat, indien [appellante] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. J.H. Lieber, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [appellante] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal/zullen opgeven op de
roldatum 21 februari 2017,waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellante] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
in het principaal en het incidenteel hoger beroep
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.L. van der Bel en M.H.H.A. Moes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2017.