ECLI:NL:GHARL:2017:9024
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ouderlijke boedelverdeling en opeisbaarheid van vorderingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de afwikkeling van de nalatenschap van erflater, die op [overlijdensdatum] is overleden. De appellanten, broer en zus van de erflater, hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard, terwijl de geïntimeerde, de echtgenote van de erflater, de nalatenschap zuiver heeft aanvaard. De geschillen tussen partijen betreffen de samenstelling en omvang van de nalatenschap, de hoogte van de vorderingen van de kinderen op de geïntimeerde, en de vraag of de vorderingen en legaten opeisbaar zijn geworden. De erflater had in zijn testament bepaald dat de vorderingen van zijn kinderen opeisbaar zijn, tenzij voldoende zekerheid wordt gesteld, en dat de legaten aan de kleinkinderen onder bepaalde voorwaarden opeisbaar zijn.
Tijdens de procedure is gebleken dat er een overeenkomst is tussen de geïntimeerde en een woonzorgvoorziening, wat de vraag oproept of de geïntimeerde haar intrek heeft genomen in een verzorgingshuis, wat van invloed is op de opeisbaarheid van de vorderingen. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie en bewijsstukken over te leggen, waaronder een taxatierapport van de postzegelverzameling die tot de nalatenschap behoort. Het hof heeft verder instructies gegeven voor de verdere behandeling van de zaak, waarbij de geïntimeerde ook de vraag moet beantwoorden of zij een CIZ-indicatie heeft, wat relevant is voor de beoordeling van de vorderingen en legaten.