ECLI:NL:GHARL:2017:9555

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
200.210.042/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige in het kader van het ouderschap en de gevolgen voor de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige door de vader. De vader, die illegaal in Nederland verblijft en de Nigeriaanse nationaliteit heeft, verzocht om vervangende toestemming om zijn kind, geboren uit de moeder die de Nederlandse nationaliteit heeft, te erkennen. De moeder heeft geen toestemming gegeven voor deze erkenning, omdat zij vreest dat de erkenning schadelijk zal zijn voor haar en de ontwikkeling van het kind. De rechtbank had eerder het verzoek van de vader afgewezen, en de vader ging hiertegen in beroep.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de psychische toestand van de moeder en de impact van de erkenning op haar en het kind. De moeder heeft aangegeven dat de erkenning haar in een onevenwichtige psychische toestand zou brengen, wat zou kunnen leiden tot een onaanvaardbaar risico voor de opvoeding van het kind. Het hof heeft vastgesteld dat de erkenning door de vader als ontwrichtend voor de situatie van de moeder en het kind zou worden beschouwd, en dat dit niet in het belang van het kind zou zijn. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd en het verzoek van de vader tot vervangende toestemming tot erkenning afgewezen.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van een stabiele opvoedingssituatie voor het kind en de noodzaak om de belangen van de moeder en het kind te beschermen tegen de mogelijke negatieve gevolgen van de erkenning. Het hof heeft ook opgemerkt dat de vader op een later moment opnieuw een verzoek tot erkenning kan indienen, wanneer de situatie mogelijk is veranderd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.210.042/01
(zaaknummer rechtbank C/17/143722/FA RK 15-1419)
beschikking van 31 oktober 2017
inzake
[verzoeker],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.R. Roethof te Arnhem,
en
[verweerster] ,
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.L. van Leer te Amsterdam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de bijzondere curator mr. [B],
kantoorhoudende te [A] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking(en) van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 23 maart 2016 en 16 november 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 15 februari 2017;
- het verweerschrift;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 28 februari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Roethof van 7 maart 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Leer van 27 september 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Leer van 2 oktober 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van de bijzondere curator van 2 oktober 2017.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 3 oktober 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de bijzondere curator is mr. A.H. Loos-Horstman verschenen en namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) de heer [C] . Mr. Van Leer heeft pleitnoties overgelegd.
Te laat ingediende stukken
2.5
Artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.6
Desgevraagd heeft mr. Roethof ter mondelinge behandeling meegedeeld dat hij voldoende heeft kennisgenomen van de journaalberichten met bijlagen van mr. Van Leer van 27 september 2017 en 2 oktober 2017, dat hij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat hij instemt met overlegging van die bijlagen zonder nadere maatregel van het hof. Het hof heeft daarom ook acht geslagen op die bijlagen.
2.7
Het hof heeft tevens kennis genomen van het ter zitting in het geding gebrachte (ter zitting gekopieerde en onder alle betrokkenen verspreide) proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank van 28 januari 2016.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is [in] 2010 te [D] [de minderjarige] , verder te noemen [de minderjarige] , geboren. De moeder is van rechtswege alleen belast met het gezag over [de minderjarige] . De vader is de verwekker van [de minderjarige] . De moeder heeft, evenals [de minderjarige] , de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij heeft geen verblijfsvergunning en verblijft sinds 2002 (illegaal) in Nederland. De moeder heeft geen toestemming gegeven voor erkenning van [de minderjarige] door de vader.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 27 augustus 2015, heeft de vader verzocht:
- hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] te mogen erkennen;
- te bepalen dat hij en de moeder gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] zullen uitoefenen;
- een zorgregeling vast te stellen tussen hem en [de minderjarige] in die zin dat de vader één keer per week (in het weekend) gedurende vier uur omgang heeft met [de minderjarige] ;
- de moeder te verplichten om de vader eens per maand op de hoogte te stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking van 4 november 2015 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, mr. [B] benoemd tot bijzondere curator over [de minderjarige] .
3.4
Bij (tussen)beschikking van 23 maart 2016 is de man door de rechtbank in de gelegenheid gesteld de twijfel met betrekking tot zijn nationaliteit en identiteit weg te nemen en nadere informatie te verstrekken over onder meer het Nigeriaanse recht, en is opdracht aan de raad gegeven een onderzoek in te stellen of - met inachtneming van de beantwoording van de internationaal-privaatrechtelijke vragen - de man vervangende toestemming tot erkenning moet worden verleend en of gezamenlijk ouderlijk gezag, oplegging van een zorgregeling dan wel vaststelling van een informatieplicht in het belang van [de minderjarige] moet worden geacht.
3.5
De vader heeft op 22 augustus 2016 een rapport overgelegd van het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI) d.d. 8 augustus 2016, waarin het IJI antwoord heeft gegeven op de in de tussenbeschikking door de rechtbank geformuleerde (internationaal-privaatrechtelijke) vragen.
3.6
De raad heeft gerapporteerd en geadviseerd op 22 augustus 2016 en (aanvullend) op 9 september 2016.
3.7
Bij de bestreden beschikking van 16 november 2016 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het verzoek van de vader tot verlening van vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] -conform het raadsadvies- afgewezen, de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om partijen gezamenlijk met het gezag te belasten en de moeder een informatieplicht opgelegd.
Verder heeft de rechtbank partijen bij diezelfde beschikking verwezen naar het hulpverleningstraject (van) het kenniscentrum Kind en Echtscheiding van jeugdhulp Friesland. De beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is in afwachting van (het verloop en de resultaten van) voornoemd traject aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 november 2016. De eerste en de tweede grief beogen het geschil met betrekking tot de vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De derde voorwaardelijke grief - in het geval het hof anders dan de rechtbank de vader vervangende toestemming verleent om [de minderjarige] te erkennen - ziet op het gezag over [de minderjarige] .
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking van 16 november 2016 (zoals het hof begrijpt: voor zover daarbij op voornoemde punten eindbeslissing is gegeven) te vernietigen en opnieuw beslissende de vader alsnog vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] te erkennen en voorts te bepalen dat de vader samen met de moeder met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] wordt belast.
4.2
De moeder voert verweer en zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, de vader in zijn verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn grieven ongegrond te verklaren en de kosten van partijen te compenseren.
4.3
De bijzondere curator heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof neemt de overwegingen en het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de toepasselijkheid van het Nederlands recht, waartegen partijen overigens ook geen grief hebben gericht, na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne.
Ten aanzien van het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning
5.2
Op grond van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder op verzoek van de man die het kind wil erkennen door toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden en de man de verwekker is van het kind.
5.3
Niet in geschil is dat de vader de verwekker is van [de minderjarige] . Hij wil [de minderjarige] graag erkennen opdat wordt vastgelegd dat hij de vader van [de minderjarige] is. Kort gezegd stelt de vader dat er niet is voldaan aan de juridische maatstaf voor afwijzing van zijn verzoek om [de minderjarige] te mogen erkennen. Er bestaat geen (reëel) risico dat ten gevolge van de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] zullen worden geschaad, dan wel dat de belangen van [de minderjarige] worden geschaad, aldus de vader. De rechtbank motiveert volgens de vader niet althans onvoldoende op welke concrete gedraging van de vader de angst van de moeder gebaseerd is en heeft zich ten onrechte laten leiden door de vrees van de moeder dat de vader [de minderjarige] ongeoorloofd mee zal nemen naar Nigeria, welke vrees bovendien door de moeder onvoldoende is onderbouwd en gemotiveerd. Gesteld nog gebleken is dat de vader plannen heeft zich (vrijwillig) te vestigen in Nigeria en al helemaal niet dat de vader het plan zou hebben opgevat zijn zoon mee te nemen naar Nigeria. De vader begrijpt niet dat er zoveel waarde wordt gehecht aan voornoemde angst van de moeder; deze is volgens de vader subjectief en ongegrond en hij wijst erop dat het in dit kader feitelijk ook niet uitmaakt of hem vervangende toestemming wordt verleend, nu hij (met of zonder vervangende toestemming tot erkenning door de Nederlandse rechter en met of zonder gezag) naar Nigeriaans recht met zijn zoon legaal zonder toestemming van de moeder naar Nigeria kan afreizen. Volgens de vader valt dus ook niet in te zien dat door erkenning er een reële kans is dat dit dermate negatieve gevolgen heeft voor de ongestoorde verhouding tussen de moeder en [de minderjarige] en dat [de minderjarige] hierdoor in zijn ontwikkeling zal worden belemmerd.
De vader wil onderdeel uitmaken van het leven van [de minderjarige] . Hij wil graag contact met zijn zoon, hij wil een band met hem opbouwen en deze versterken en hij stelt dat dit door de moeder stelselmatig wordt tegengehouden.
5.4
De moeder maakt zich grote zorgen, wanneer de vader [de minderjarige] zou erkennen. Haar zorgen worden voor een groot deel ingegeven door het ontbreken van een status van de vader in Nederland en het ontbreken van zicht op zijn leefsituatie. De vader heeft geen enkele zekerheid in Nederland en kan onder de huidige omstandigheden geen stabiel en regelmatig leven opbouwen. Daarnaast heeft hij in het verleden wisselende verhalen verteld over zijn persoon en zijn afkomst. De moeder heeft geen vertrouwen in de vader en in zijn beweegredenen om [de minderjarige] te erkennen.
Sinds de vader een procedure tot vervangende toestemming voor erkenning en gezag en het vaststellen van een omgang-/zorgregeling heeft gestart, heeft zij geen enkel moment van rust en wordt zij hierdoor heel erg in beslag genomen. De huidige situatie levert de moeder (wederom) zoveel stress en spanning op dat ze zich onder behandeling heeft moeten laten stellen van een psycholoog. De moeder lijdt zodanig onder de spanningen en angsten dat het gevolgen heeft voor haar dagelijkse functioneren, wat erin heeft geresulteerd dat zij is uitgevallen op haar werk en terecht is gekomen in een re-integratietraject. Bij de moeder is de angst ontstaan dat de vader na erkenning op een dag zal besluiten [de minderjarige] mee te nemen naar Nigeria en niet naar Nederland zal terugkeren. Reeds het enkele feit dat de vader in zijn beroepschrift stelt dat hij dit hoe dan ook kan doen en dat het uitblijven van een Nederlandse erkenning daaraan niet in de weg staat, maakt dat deze angst alleen maar is toegenomen. De angst van de moeder wordt bepaald niet weggenomen of verminderd, nu zij uit het rapport van het IJI opmaakt dat [de minderjarige] na de erkenning in Nederland vermoedelijk tevens de Nigeriaanse nationaliteit zal verkrijgen, de vader zonder toestemming van de moeder een paspoort voor [de minderjarige] kan aanvragen en hem ook zonder haar toestemming kan meenemen naar Nigeria. Volgens de moeder heeft de rechtbank dan ook terecht overwogen dat haar angst voor ongeoorloofde overbrenging van [de minderjarige] naar Nigeria niet van enige grond is ontbloot en het verzoek van de vader om vervangende toestemming terecht afgewezen.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard te blijven bij zijn in eerste aanleg gegeven advies en geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De raad en de bijzondere curator noemen de angst van de moeder reëel en invoelbaar, een angst die door de erkenning alleen maar zou worden versterkt. Zij achten de vervangende toestemming voor de erkenning door de vader, mede gelet op de vele onzekerheden omtrent de situatie van de vader, met name de onzekerheid rondom zijn status en leefsituatie, een onzekerheid die een negatieve uitwerking kan hebben op de wijze waarop de moeder [de minderjarige] opvoedt, in strijd met de belangen van [de minderjarige] . Van belang is dat de opvoedingssituatie van [de minderjarige] is gegarandeerd en gestructureerd en dat deze liefdevol blijft. Onder professionele begeleiding moet daarbij gewerkt worden aan herstel van het contact van de vader met [de minderjarige] , aldus de raad. Ook de bijzondere curator acht herstel van het contact tussen de vader en [de minderjarige] op dit moment belangrijker dan de juridische status van hun verhouding.
5.6
Voor de beantwoording van de vraag of is voldaan aan de wettelijke vereisten genoemd onder 5.2, komt het aan op een afweging van het belang van de vader om te erkennen tegenover de belangen van de moeder en [de minderjarige] bij het niet-erkennen. Hierbij geldt als uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie in rechte wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De moeder heeft er daarnaast belang bij dat zij een ongestoorde relatie met haar kind kan hebben. Van schade aan de belangen van het kind in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het kind wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Een zekere emotionele weerstand van de moeder is onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, indien duidelijk wordt dat de weerstand van de moeder negatieve gevolgen voor de positie van het kind met zich brengt.
5.7
Het hof is met de rechtbank, de bijzondere curator en de raad van oordeel dat het verzoek van de vader hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige] als zijn kind dient te worden afgewezen. Het hof verwijst daarvoor naar de motivering van de rechtbank, maakt deze na eigen onderzoek tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
5.8
Vast staat dat [de minderjarige] primair afhankelijk is van zijn moeder. Het is belangrijk dat zijn opvoedingssituatie gestructureerd en evenwichtig blijft. De vader miskent welke grote impact zijn illegaliteit, de onzekerheden rondom zijn status en zijn leefsituatie op de moeder heeft. Zij maakt zich grote zorgen over de mogelijke gevolgen die erkenning zou hebben voor [de minderjarige] . Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat de moeder ten gevolge van erkenning van [de minderjarige] door de vader in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat dat zij niet in staat is [de minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft en dat daardoor [de minderjarige] in zijn sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling wordt belemmerd. Erkenning van [de minderjarige] door de vader moet dan ook als dermate ontwrichtend voor de situatie van moeder en [de minderjarige] worden geacht dat dit niet in het belang van [de minderjarige] is. De schade die voornoemd risico voor een gezonde ontwikkeling van [de minderjarige] kan opleveren weegt zwaarder dan het belang van [de minderjarige] en de man bij erkenning van hun familierechtelijke betrekking.
Dat de ontwikkeling van [de minderjarige] thans goed verloopt, maakt dit niet anders. De omstandigheid dat - zoals de vader heeft gesteld - de angst van de moeder niet te objectiveren is en dat haar reactie, haar angstklachten en de verhoogde contextuele spanningen rondom de rechtszaak betreffende de erkenning mogelijk disproportioneel zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Het gaat er namelijk niet om of de angst van de moeder naar objectieve maatstaven reëel is, maar om het gegeven dat die angst bij haar heerst en dat zij daardoor zodanig van slag raakt dat dit niet in het belang van [de minderjarige] is.
5.9
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht het verzoek van de man tot verkrijging van vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] heeft afgewezen.
Dit geldt temeer nu een verzoek tot erkenning ook op een later moment - als er mogelijk meer vertrouwen bij de moeder in de vader is en/of [de minderjarige] op een leeftijd is waarop hij meer voor zichzelf kan opkomen en zijn mening aangaande een eventuele erkenning kan geven - kan worden gedaan.
Ten aanzien van het gezag
5.1
Het voorgaande leidt ertoe dat de door de vader voorwaardelijk ingestelde grief betreffende het gezag over [de minderjarige] geen behandeling behoeft.
Slotsom
5.11
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 16 november 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, R. Feunekes en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 31 oktober 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.