ECLI:NL:GHARL:2017:9608

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
WAHV 200.180.696
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Witt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cumulatie van boetes en kennisgeving van verkeerssancties in administratief beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 24 september 2015. De zaak betreft een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene voor een snelheidsovertreding op 16 juni 2014. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter die het beroep ongegrond verklaarde. De gemachtigde voerde aan dat de beslissing van de officier van justitie niet kon standhouden, omdat er geen gronden van beroep waren ingediend en dat er sprake was van onevenredige cumulatie van boetes voor soortgelijke gedragingen op dezelfde locatie.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter de beslissing niet correct heeft ondertekend, wat leidde tot de vernietiging van die beslissing. Het hof heeft vervolgens de zaak zelf beoordeeld en geconcludeerd dat de betrokkene de gedraging had verricht en dat er geen redenen waren om de sanctie te matigen of achterwege te laten. De betrokkene was op de hoogte gesteld van de gedraging en de mogelijkheid om beroep in te stellen, binnen de wettelijk gestelde termijn. Het hof oordeelde dat de waarborgen van artikel 6 van het EVRM niet waren geschonden, ondanks de opeenstapeling van sancties.

Uiteindelijk heeft het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de vernietiging van de kantonrechter niet voortkwam uit een door de gemachtigde aangevoerd punt. De beslissing van het hof benadrukt de verplichting van weggebruikers om zich aan de verkeersregels te houden, ongeacht eerdere sancties.

Uitspraak

WAHV 200.180.696
7 november 2017
CJIB 182238617
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 24 september 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De bestreden beslissing is aangetekend in het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter. Het hof stelt vast dat daarin de naam is vermeld van de kantonrechter die het beroep van de betrokkene heeft behandeld, doch dat het proces-verbaal niet is ondertekend door de kantonrechter. Het proces-verbaal is slechts ondertekend door de griffier. In het proces-verbaal is niet vermeld dat de kantonrechter buiten staat was dit (mede) te ondertekenen. Gelet op vaste jurisprudentie betekent dit dat de beslissing van de kantonrechter moet worden vernietigd.
2. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep beoordelen. De bezwaren van de gemachtigde tegen de beslissing van de kantonrechter behoeven geen bespreking meer.
3. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 82,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 11 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 16 juni 2014 om 8.44 uur op de A10 rechts (trajectcontrole) te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
4. De gemachtigde betwist niet dat de betrokkene de gedraging heeft verricht. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de beslissing van de officier van justitie geen stand kan houden omdat is beslist op een beroepschrift waarin geen gronden van beroep waren opgenomen. Verder stelt de gemachtigde dat sprake is van een onevenredige cumulatie van boetes. Aan de betrokkene zijn meerdere sancties opgelegd voor gedragingen op hetzelfde traject. Daarnaast geldt dat de termijn van vier maanden voor de bekendmaking van een beschikking zoals genoemd in de WAHV strijdig is met het beginsel van onverwijldheid zoals is neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Wanneer de betrokkene wel onverwijld van de eerste beschikking op de hoogte zou zijn gebracht, zouden de andere gedragingen niet zijn verricht.
5. Ten aanzien van de klacht dat de officier van justitie heeft beslist op een beroepschrift waarin geen gronden zijn aangevoerd, overweegt het hof als volgt. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij brief d.d. 3 juli 2014 beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking. Het beroepschrift bevat, weliswaar summier, gronden tegen de inleidende beschikking. Er wordt niet gevraagd om een termijn te verlenen voor het indienen van gronden. De officier van justitie heeft het beroep op 13 augustus 2014 ongegrond verklaard.
6. Geen rechtsregel schrijft voor dat in een geval als dit, waarin in het -door een professioneel rechtsbijstandverlener ingediende- administratief beroepschrift niet (uitdrukkelijk en zonder voorbehoud) daarom is verzocht, door de officier een termijn moet worden gegeven voor het indienen van gronden (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
22 december 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:10365). Van de gemachtigde als professioneel rechtsbijstandverlener mag worden verwacht dat hij in staat is om binnen een redelijke termijn alsnog de gronden van het beroep in te dienen dan wel, indien dat niet mocht blijken te lukken, om een nadere termijn daarvoor te verzoeken. De gemachtigde heeft ruim de tijd gehad om voorafgaand aan de beslissing van de officier van justitie d.d. 13 augustus 2014 gronden in te dienen of zodanig verzoek te doen, maar heeft dit nagelaten. Het hof concludeert dat de gemachtigde aldus voldoende gelegenheid had tot indiening van de gronden, maar er zelf voor heeft gekozen om daarvan geen gebruik te maken.
7. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat niet wordt ontkend dat de betrokkene de gedraging heeft verricht, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Vervolgens dient het hof te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
8. De omstandigheid dat de betrokkene in korte tijd meerdere sancties heeft gekregen wegens soortgelijke gedragingen op dezelfde locatie kan hem niet baten. Bij elk van die gedragingen had de betrokkene immers de aangegeven maximumsnelheid in acht moeten nemen. Derhalve is dan ook geen sprake van onevenredige cumulatie van boetes.
9. Uit het dossier blijkt dat de betrokkene bij beschikking van 26 juni 2014 op de hoogte is gesteld van de onderhavige gedraging van 16 juni 2014 en van de mogelijkheid om daartegen beroep in te stellen bij de officier van justitie. De bekendmaking is derhalve geschied binnen de termijn die daarvoor in artikel 4, tweede lid, van de WAHV is gesteld.
10. De gemachtigde heeft kennelijk het oog op artikel 6, derde lid, onder a, EVRM, ingevolge welke bepaling, voor zover hier van belang, een ieder tegen wie vervolging is ingesteld, het recht heeft om onverwijld op de hoogte te worden gesteld van de tegen hem ingebrachte beschuldiging. Uit de autonome uitleg van de term 'criminal charge' door het Europees hof voor de rechten van de mens (EHRM) volgt dat de waarborgen van artikel 6 van het EVRM ook van toepassing zijn op administratieve sancties zoals de onderhavige. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM hoeven in het geval van minder ingrijpende administratieve sancties wegens lichte verkeersovertredingen niet zonder meer alle waarborgen ten volle te gelden (zie onder meer EHRM 23 november 2006, nr. 73053/01, Jussila v. Finland).
11. Het hof heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat jegens de betrokkene de in deze procedure geldende waarborgen zijn geschonden doordat de betrokkene niet eerder dan op 26 juni 2014 van de gedraging van 16 juni 2014 op de hoogte is gesteld. De enkele omstandigheid dat de betrokkene kort na elkaar meerdere beschikkingen heeft gekregen voor snelheidsoverschrijdingen op hetzelfde traject, omdat hij door de verwerkingstijd van de eerste aan hem opgelegde sanctie niet eerder de financiële prikkel heeft gevoeld om zijn rijgedrag op dat traject aan te passen, doet daar niet aan af. Weggebruikers zijn te allen tijde verplicht gevolg te geven aan de voor hen geldende verkeerstekens en niet slechts na daartoe eerst te zijn gewaarschuwd.
12. Het hof ziet derhalve in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding voor het achterwege laten of matigen van de sanctie.
13. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren.
14. Omdat de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, is vervolgens de vraag aan de orde of termen aanwezig zijn voor toewijzing van het verzoek om de kosten, gemaakt in hoger beroep, te vergoeden. Het hof stelt vast dat de beslissing van de kantonrechter wegens formele gronden wordt vernietigd. Het betreft hier niet een punt dat door de gemachtigde naar voren is gebracht en ligt ook niet in het verlengde daarvan. Alle verweren die door de gemachtigde naar voren zijn gebracht treffen geen doel. Hierop gelet acht het hof het niet redelijk een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de kosten gemaakt in hoger beroep. Het hof zal het verzoek tot vergoeding van kosten daarom afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.