Beoordeling
1. Gelet op hetgeen in het tussenarrest is overwogen, moet de beslissing van de kantonrechter en de officier van justitie worden vernietigd. Dit brengt mee dat hetgeen de gemachtigde overigens heeft aangevoerd tegen de beslissing van de kantonrechter en de officier van justitie geen bespreking meer behoeft. Ter beoordeling van het hof staat nu het beroep van de gemachtigde van de betrokkene tegen de inleidende beschikking.
2. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 330,- opgelegd ter zake van “voor een bromfiets niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden”, welke gedraging blijkens een registercontrole van de RDW zou zijn verricht op 9 juni 2015 met het voertuig met het kenteken [YY-000-Y] .
3. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat niet kan worden vastgesteld of de sanctie is opgelegd door een daartoe bevoegde ambtenaar in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). In het zaakoverzicht van het CJIB wordt namelijk enkel verwezen naar een (vermoedelijk) intern (personeels)nummer. De gemachtigde merkt op dat niet kan worden volstaan met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 16 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:240, nu in die zaak - anders dan in onderhavige - sprake was van nadere informatie waaruit op te maken viel dat een daartoe bevoegde verbalisant de beschikking had opgelegd. 4. De onderhavige gedraging is een overtreding van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). Deze bepaling brengt mee dat voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven, degene aan wie het kenteken is opgegeven een verzekering overeenkomstig deze wet dient af te sluiten en in stand dient te houden.
5. Het arrest waaraan de gemachtigde refereert heeft betrekking op een sanctie die is opgelegd wegens - kort gezegd - het niet naleven van de keuringsplicht, vastgesteld - net als in de onderhavige zaak - bij een registercontrole. In de onderhavige zaak betreft de gedraging het niet afsluiten of in stand houden van de vereiste verzekering voor een bromfiets. Het hof heeft in het arrest van 5 juni 2014 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2014:4324), in welke zaak in het zaakoverzicht van het CJIB de verbalisantcode [00000] was vermeld, geoordeeld dat op grond van de door de advocaat-generaal in die zaak verstrekte nadere informatie geoordeeld dat de sanctie, het niet afsluiten of in stand houden van de vereiste verzekering, door een bevoegde ambtenaar in de zin van artikel 3, tweede lid, Wahv is opgelegd. 6. In het zaakoverzicht van het CJIB in deze zaak is echter niet de verbalisantcode [00000] vermeld. Uit het zaakoverzicht in de onderhavige zaak volgt dat de oplegging van de sanctie kan worden toegerekend aan de ambtenaar van de RDW met nummer [00001] . De opvatting van de gemachtigde dat zich in het dossier een naam of aktenummer van de betreffende verbalisant moet bevinden waaruit diens bevoegdheid blijkt, vindt geen steun in het recht. De afwezigheid van deze gegevens in het dossier betekent niet dat ervan moet worden uitgegaan dat de sanctie niet is opgelegd door een daartoe bevoegde ambtenaar. Aan de hand van het verbalisantnummer kan, indien daaromtrent twijfel bestaat, de bevoegdheid van de ambtenaar worden onderzocht. Gegevens over deze verbalisant zijn ingevolge het Besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie van 26 april 2016, strekkende tot openbaarmaking van documenten betreffende de buitengewoon opsporingsambtenaren werkzaam bij de RDW (Stcrt. 22374, 2 mei 2016) thans te vinden op opendata.rdw.nl.
7. Verder heeft de gemachtigde aangevoerd dat de sanctie niet door een daartoe bevoegde ambtenaar is opgelegd. Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar RDW 2011, is de betreffende BOA bevoegd sancties op te leggen voor strafbare feiten behorend tot het domein VI Generieke Opsporing, van bijlage A-I van de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar. Deze Circulaire is per 1 juli 2015 vervallen en de per die datum van kracht geworden Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar voorzien niet in een overgangsregeling of artikel waaruit zou blijken dat aktes afgegeven op grond van de Circulaire ook geldig zouden zijn op grond van de (nieuwe) beleidsregels, aldus de gemachtigde.
8. Nu de gedraging in onderhavige zaak door middel van een registercontrole is geconstateerd, is de datum waarop de inleidende beschikking is opgelegd aan de betrokkene, te weten 23 juli 2015, leidend bij de beoordeling van de bevoegdheid van de verbalisant.
9. Anders dan de gemachtigde kennelijk meent, zijn de aktes voor buitengewoon opsporingsambtenaren bij de RDW niet afgegeven op grond van de op 1 juli 2015 vervallen Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar maar op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar RDW 2011. De omvang van de bevoegdheid van deze ambtenaren was tot 1 juli 2015 omschreven in bijlage A-I van de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar. Deze Circulaire is per 1 juli 2015 vervangen door de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar (gepubliceerd in de Staatscourant op 18 juni 2015, jaargang 2015, nr. 16504), waarin in onderdeel 11.4. Domeinlijst VI. Generieke Opsporing een voor de omvang van de bevoegdheid identieke regeling is opgenomen. Een overgangsregeling als door de gemachtigde genoemd is derhalve niet nodig.
10. Hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd leidt derhalve niet tot twijfel aan de bevoegdheid van de verbalisant. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat de betrokkene de gedraging niet bestrijdt, staat naar het oordeel van het hof vast dat de gedraging is verricht. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
11. Nu de beslissingen van de kantonrechter en van de officier van justitie worden vernietigd, ziet het hof aanleiding voor toewijzing van het verzoek om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor zover die kosten zijn gemaakt in de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter het indienen van het hoger beroepschrift en het geven van schriftelijke inlichtingen na het tussenarrest. Aan het indienen van een beroepschrift dient telkens één punt te worden toegekend en aan het geven van schriftelijke inlichtingen een half punt. De waarde per punt bedraagt € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 626,25 (= 2,5 x € 501,- x 0,5).
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 626,25.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Samplonius als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.