Beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich in hoger beroep onder meer - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de officier van justitie de administratief beroepsgronden als kennelijk ongegrond heeft mogen aanmerken en dat derhalve van het horen kon worden afgezien.
2. Ingevolge artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 7, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) moet de officier van justitie de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Hij kan daar alleen van afzien, indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, de betrokkene niet gehoord wil worden of de officier van justitie hem volledig gelijk geeft (artikel 7:17 van de Awb).
3. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in administratief beroep heeft verzocht om te worden gehoord. In aanmerking genomen dat in de fase van het beroep bij de officier van justitie het bieden van gelegenheid voor het horen van de betrokkene het uitgangspunt is, heeft de gemachtigde aldus voldoende kenbaar gemaakt dat hij wenste te worden gehoord door de officier van justitie. De officier van justitie heeft van het horen afgezien en het beroep kennelijk ongegrond verklaard.
4. Naar oordeel van het hof heeft de officier van justitie ten onrechte van het horen afgezien, aangezien het beroep niet kennelijk - dat wil zeggen aanstonds blijkend, zonder dat daarvoor nader onderzoek noodzakelijk is - ongegrond is. Ook anderszins is geen grond aanwezig om af te wijken van de hoofdregel dat de betrokkene dient te worden gehoord. De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie dan ook niet in stand mogen laten.
5. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren, die beslissing vernietigen en beoordelen of de onderliggende sanctiebeschikking in stand kan blijven. De overige bezwaren gericht tegen de beslissingen van de kantonrechter en de officier van justitie behoeven nu geen bespreking meer.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 130,- opgelegd ter zake van “voor het motorrijtuig van 3500 kg of minder heeft het keuringsbewijs zijn geldigheid verloren”, welke gedraging blijkens een registercontrole van de RDW zou zijn verricht op 27 oktober 2015 met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
7. Volgens de gemachtigde blijkt de gedraging niet afdoende uit het dossier. Zo is van een ambtsedige verklaring van een verbalisant geen sprake, blijkt uit het zaakoverzicht niet welke gedraging wanneer is begaan en vermeldt het zaakoverzicht niet welke verbalisant de gedraging heeft geconstateerd. In reactie op de bij het verweerschrift door de advocaat-generaal overgelegde aanvullende processen-verbaal merkt de gemachtigde op dat deze informatie dusdanig laat in het geding is gebracht dat het buiten beschouwing dient te worden gelaten. De betrokkene heeft door moeten procederen tot in hoger beroep om deze informatie op tafel te krijgen. Daarnaast bevat het oorspronkelijke proces-verbaal van
16 december 2015 geen specifieke gegevens, zoals de datum van controle en het voertuig van de betrokkene. Er wordt slechts verwezen naar een niet nader omschreven batch. Ook valt niet in te zien waarom dit proces-verbaal pas maanden na de gedraging is opgemaakt. Subsidiair merkt de gemachtigde op dat, zo de verweten gedraging al vaststaat, hetgeen wordt bestreden, dit de betrokkene niet kan worden verweten, nu hij de gebruikelijke herinneringsbrief van de RDW niet heeft ontvangen.
8. Artikel 72 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Voor een motorrijtuig of een aanhangwagen, waarvoor een kenteken is opgegeven dan wel dient te zijn opgegeven, dient een keuringsbewijs te zijn afgegeven.
2. Het keuringsbewijs dient: (…)
b. zijn geldigheid niet te hebben verloren, (…)
3. Voor overtreding van het eerste lid en het bepaalde bij of krachtens het tweede lid zijn aansprakelijk:
a. voor zover het betreft een motorrijtuig, de eigenaar of houder, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder."
9. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak aan de oplegging van de sanctie geen ambtsedige verklaring van een verbalisant ten grondslag ligt. De tekst in het zaakoverzicht, die kennelijk door een geautomatiseerd systeem is gegenereerd, kan niet als zodanige verklaring worden aangemerkt, zodat hieraan niet de aan een ambtsedige verklaring toegekende bewijskracht toekomt. In het arrest van het hof van 4 april 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2017:2855) overweegt het hof dat de Wahv ook niet vereist dat aan de oplegging van administratieve sancties een fysiek en ondertekend proces-verbaal ten grondslag ligt. Aan het enkele ontbreken daarvan kan niet de betekenis toekomen dat de sanctie niet in stand kan blijven. In het verlengde hiervan merkt het hof op dat bij arrest van 5 juni 2014 (gepubliceerd op rechtspraak.nl, vindplaats ECLI:NL:GHARL:2014:4324) is overwogen dat de Wahv voorts niet eist dat bij op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen, waarbij geen bijzondere omstandigheden gebleken zijn en geen nadere beoordeling is vereist, een aangewezen ambtenaar afzonderlijk en individueel beslist tot sanctieoplegging. In zodanig geval is slechts vereist dat de sanctieoplegging aan de aangewezen ambtenaar kan worden toegerekend. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 februari 2016 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2016:240) ter zake van een soortgelijke gedraging geoordeeld dat ambtenaren van de RDW bevoegd zijn op basis van registercontroles vast te stellen dat een kentekenhouder niet aan zijn apk-verplichting voldoet. 10. Bij de stukken van het dossier bevindt zich een zaakoverzicht van het CJIB. Hieruit volgt dat de oplegging van de sanctie kan worden toegerekend aan de ambtenaar van de RDW met verbalisantnummer [00000] . Aan de hand van het verbalisantnummer kan worden achterhaald welke verbalisant de onderhavige sanctie heeft opgelegd. De kennelijke opvatting van de gemachtigde dat het zaakoverzicht de naam van de betreffende verbalisant dient te vermelden, vindt geen steun in het recht.
11. De aan de betrokkene verweten en onder 5. omschreven gedraging volgt uit de "feitgegevens" in het zaakoverzicht, die overeenkomen met de gegevens op de inleidende beschikking. Uit de "toelichting verbalisant" volgt dat op de datum van de gedraging voor het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] geen geldig keuringsbewijs was afgegeven en dat het kenteken op dat moment op naam van de betrokkene in het kentekenregister stond geregistreerd. Uit de combinatie van voormelde gegevens in het zaakoverzicht kan de betrokkene afleiden welke gedraging hem wordt verweten en welke relevante gegevens hieraan ten grondslag liggen. Dat in de "toelichting verbalisant" de gedraging niet nogmaals wordt omschreven, doet hieraan niet af.
12. In tegenstelling tot hetgeen de gemachtigde meent, volgt naar het oordeel van het hof uit de hiervoor omschreven informatie in het zaakoverzicht dat de gedraging is verricht. De enkele ontkenning de gedraging te hebben verricht, geeft het hof onvoldoende aanleiding om aan deze informatie te twijfelen. Nu het hof de door de advocaat-generaal in hoger beroep overgelegde aanvullende processen-verbaal niet heeft betrokken in de vaststelling van de gedraging, zal het hof voorbij gaan aan de klachten van de gemachtigde met betrekking tot deze stukken.
13. Dat de betrokkene geen herinneringsbrief van de RDW heeft ontvangen, levert - wat hier ook van zij - geen omstandigheid op die ertoe moet leiden dat de sanctie alsnog dient te worden vernietigd. Op grond van het bepaalde in artikel 72 van de WVW 1994 is de betrokkene, als kentekenhouder van het voertuig, namelijk zelf verantwoordelijk voor naleving van de keuringsplicht, ongeacht of hij op deze verantwoordelijkheid is gewezen door de RDW.
14. Nu verder ook uit het dossier niet blijkt van feiten of omstandigheden die ertoe moeten leiden dat de inleidende beschikking dient te worden vernietigd, oordeelt het hof dat de onderhavige sanctie terecht aan de betrokkene is opgelegd. Het beroep tegen de inleidende beschikking wordt dan ook ongegrond verklaard.
15. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van het hoger beroepschrift en het indienen van de nadere toelichting dient in totaal tweeënhalf procespunt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 626,25.