ECLI:NL:GHARL:2018:10106

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
200.220.332/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering zorgverzekeraar in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van Univé Zorg N.V. tegen [appellante], die in eerste aanleg als gedaagde was aangemerkt. De zaak betreft een zorgverzekering die [appellante] bij Univé had afgesloten, waarvoor zij maandelijks premie verschuldigd was. Door een betalingsachterstand werd [appellante] aangemeld bij het Zorginstituut Nederland (ZIN) en werd de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) op haar van toepassing verklaard. Na beëindiging van de WSNP heeft Univé [appellante] opnieuw aangemeld bij ZIN en vorderde zij betaling van een bedrag van € 3.320,71, vermeerderd met rente en kosten.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van Univé grotendeels toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. [appellante] ging in hoger beroep en voerde grieven aan tegen de toewijzing van de premie over de periode augustus 2013 tot en met juli 2015. Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en geoordeeld dat Univé terecht de vordering heeft ingesteld. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellante] in de proceskosten in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 726,- aan verschotten en € 759,- voor het salaris van de advocaat. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.220.332/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4700032 CV EXPL 15-17815)
arrest van 20 november 2018
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. L.S. Slinkman, kantoorhoudend te Hoogezand,
tegen
Univé Zorg N.V.,
gevestigd te Arnhem,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Univé,
advocaat: mr. G.S. de Haas, kantoorhoudend te Raamsdonksveer.

1.Het verloop van de procedure in eerste aanleg

1.1
Het verloop van de procedure in eerste aanleg blijkt uit de vonnissen van
18 oktober 2016 en 28 maart 2017 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).
2. Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 27 juli 2017;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken ingediend en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] in hoger beroep strekt ertoe dat het hof het eindvonnis van 28 maart 2017 vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Univé afwijst, met veroordeling van Univé in de proceskosten in beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1
De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 1 (1.1 tot en met 1.7) van het tussenvonnis van 18 oktober 2016 enkele feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht en ook verder is niet van bezwaren gebleken. Het hof gaat dan ook uit van deze door de kantonrechter vastgestelde feiten, die samen met enkele andere feiten op het volgende neerkomen.
3.2
[appellante] heeft een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet bij Univé afgesloten. Voor deze verzekering is zij maandelijks premie verschuldigd aan Univé.
3.3
Op een bepaald moment is [appellante] vanwege een betalingsachterstand aangemeld bij het Zorginstituut Nederland (hierna: ZIN).
3.4
Op 29 november 2011 is de WSNP ten aanzien van [appellante] van toepassing verklaard. De WSNP is per 9 juni 2015 beëindigd.
3.5
Vanwege de toepassing van de WSNP heeft Univé in juli 2013 met terugwerkende kracht per 30 november 2011 de aanmelding bij ZIN ongedaan gemaakt.
3.6
Vanaf april 2015 heeft Univé [appellante] herhaalde malen aangeschreven vanwege openstaande vorderingen. [appellante] heeft geen gehoor gegeven aan deze aanmaningen.
3.7
Per 1 augustus 2015 heeft Univé [appellante] opnieuw aangemeld bij ZIN.
3.8
In een brief van 18 juli 2015 met als onderwerp “Verrekening” heeft Univé het volgende aan [appellante] geschreven:

Wij hebben de afgelopen tijd te veel bij u in rekening gebracht.Wat betekent dit voor u?U hoeft deze periode niets te betalen. Bij deze brief ontvangt u een factuur. Onderaan de optelling ziet u het bedrag dat u terugkrijgt.
De bijgevoegde factuur maakt melding van een te betalen bedrag van € 0,00 en een te ontvangen bedrag van € 0,00.

4.De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Univé heeft [appellante] gedagvaard. Zij heeft betaling gevorderd van een bedrag van
€ 3.320,71, te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4.2
Nadat [appellante] verweer had gevoerd en de kantonrechter in het tussenvonnis van
18 oktober 2016 had overwogen dat Univé haar vordering diende te specificeren, heeft de kantonrechter in het eindvonnis van 28 maart 2017 de hoofdsom van de vordering van Univé nagenoeg (op een bedrag van € 17,50 vanwege de kosten van acceptgiro’s na) toegewezen, te
vermeerderen met wettelijke rente. Hij heeft de gevorderde buitengerechtelijke kosten afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten.

5.De bespreking van de grieven

5.1
De hoofdsom van de vordering van Univé was als volgt opgebouwd:
- Polismutaties (december 2011 tot en met juli 2013) € 2.019,91
- Premies (augustus 2013 tot en met juli 2015) € 1.261,87
- Zorgkosten declaraties € 813,86
- Kosten acceptgiro’s € 17,50
- Betaalde premies -/-
€ 792,43Totaal € 3.320,71
5.2
Met de grieven komt [appellante] alleen op tegen toewijzing door de kantonrechter van het bedrag van € 1.261,97 wegens premie over de periode augustus 2013 tot en met juli 2015.
5.3
In
grief Iberoept [appellante] zich op de in rechtsoverweging 3.8 aangehaalde brief van Univé van 18 juli 2015. Uit deze brief blijkt volgens [appellante] dat er over de periode augustus 2013 tot en met juli 2015 geen openstaande premies waren. [appellante] mocht daar na ontvangst van de brief in elk geval gerechtvaardigd op vertrouwen.
5.4
Het hof volgt [appellante] niet in dit betoog. Univé heeft al in eerste aanleg toegelicht dat de brief samenhangt met de aanmelding van [appellante] bij ZIN per 1 augustus 2015. Deze aanmelding had tot gevolg dat de al in het systeem van Univé geboekte premie over de maand augustus 2015 kwam te vervallen. De brief had dan ook betrekking op de premie voor die maand. Univé heeft erop gewezen dat op het door [appellante] overgelegde exemplaar van de brief handgeschreven staat vermeld: “premie 1-7-15 – 31-7-15 vervalt”. Het hof vindt deze, door [appellante] niet weersproken, uitleg van de reikwijdte van de brief steekhoudend. [appellante] heeft ook kunnen begrijpen dat de brief geen betrekking had op de gehele daaraan voorafgaande periode. Dat volgt allereerst uit de handgeschreven opmerking op de brief. Ook al had die opmerking geen betrekking op de maand augustus 2015, er blijkt wel uit dat het [appellante] duidelijk was dat de premie voor één maand, en niet voor een langere periode, kwam te vervallen. Het volgt ook uit de brieven van Univé aan [appellante] in de periode voor en na de brief van 18 juli 2015. Uit deze brieven moest het [appellante] duidelijk zijn dat Univé van mening was, en na 18 juli 2015 bleef, dat zij een aanzienlijke vordering op haar had.
5.5
De slotsom is dat de grief faalt.
5.6
Met
grief IIbetoogt [appellante] dat zij in de maanden augustus 2013 tot en met juli 2015 in totaal een bedrag van € 1.892,15 aan Univé heeft betaald aan premies. [appellante] heeft bankafschriften overgelegd waaruit de door haar gedane betalingen blijken en heeft aangegeven op welke maanden de betalingen betrekking hebben. Uit het door [appellante] opgestelde overzicht volgt dat alleen de premie voor de maanden augustus en september 2013, november 2014, een deel van februari 2015, maart en juli 2015 onbetaald is gebleven. Welk bedrag daarmee is gemoeid is, weet zij niet, maar het is wel duidelijk dat dit bedrag niet gelijk is aan het gevorderde bedrag van € 1.261,97, aldus [appellante] .
5.7
Univé erkent de door [appellante] gestelde betalingen te hebben ontvangen. Met die betalingen heeft zij al rekening gehouden, zij het dat zij die betalingen niet volledig heeft afgeboekt op de post verschuldigde premie, maar deels op de post zorgkosten. Per saldo zijn bij de berekening van de (totale) vordering alle betalingen verwerkt, aldus Univé. Univé heeft haar stellingen onderbouwd door in haar memorie een overzicht te geven van de van [appellante] ontvangen betalingen en de afboeking ervan. Vervolgens heeft zij aangegeven wat dat betekent voor (de opbouw van) haar vordering. Univé komt nog steeds uit op een vordering van € 3.320,71, maar deze vordering is als volgt opgebouwd:
Polismutaties € 2.019,91
Premies € 595,86
Zorgkosten € 697,94
Kosten acceptgiro € 7,00
5.8
Het hof stelt vast dat Univé in haar oorspronkelijke vordering uitging van een premieachterstand van € 1.261,87. Op deze vordering strekte in mindering - en [appellante] lijkt dat te miskennen - een bedrag van € 792,41 aan “betaalde premies”. De oorspronkelijke vordering van Univé betreffende onbetaald gebleven premies bedroeg dan ook geen
€ 1.261,87 maar € 469,46. Uit de eigen stellingen van [appellante] volgt dat de premies over de maanden augustus en september 2013, november 2014 en februari, maart en juli 2015 onbetaald zijn gebleven. Wanneer wordt uitgegaan van de maandpremies, zoals die door Univé zijn opgegeven en die ook overeenkomen met de eigen opgave van [appellante] -
€ 100,93 in 2013, € 90,67 in 2014 en € 101,11 in 2015 - is ook volgens de eigen stellingen van [appellante] sprake van een vordering wegens onbetaald gebleven premies van € 595,86, dus meer dan € 469,46, het oorspronkelijk gevorderde en ook door de kantonrechter (per saldo) toegewezen bedrag. Het bedrag van € 595,86 komt overeen met het door Univé in de herberekening van haar vordering berekende bedrag. Dat de opbouw van de vordering van Univé wat is gewijzigd, in die zin dat de post betaalde premies is toegerekend aan de verschillende onderdelen van de vordering, heeft geen gevolg voor de totale vordering.
5.9
Het voorgaande betekent dat ook deze grief faalt.
5.1
Het hof zal, omdat de beide grieven falen, het bestreden vonnis bekrachtigen. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, die door het hof worden bepaald op € 726,- aan verschotten en € 759,- voor geliquideerd salaris van de advocaat (1 punt, tarief I).

6.De beslissing

Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en bepaalt deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van Univé gevallen, op € 726,- aan verschotten en op
€ 759,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. M.W. Zandbergen en mr. J. Smit en is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2018 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.