In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 april 2018, waarin de rechtbank de heffingsambtenaar van de gemeente Zeist had veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 501. De heffingsambtenaar had eerder aan belanghebbende € 7 aanmaningskosten in rekening gebracht voor een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze kosten, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar na verzet werd het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd.
In hoger beroep stelde het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vast dat de rechtbank de proceskostenvergoeding te laag had vastgesteld. Het Hof oordeelde dat het aantal proceshandelingen in de beroepsfase twee was, wat leidde tot een hogere proceskostenvergoeding van € 563,63 voor de behandeling van het beroep en € 187,88 voor de behandeling van het verzet. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en veroordeelde de heffingsambtenaar in de kosten die belanghebbende had moeten maken voor de behandeling van het hoger beroep.
De uitspraak van het Hof houdt in dat de heffingsambtenaar verantwoordelijk is voor de proceskosten, ondanks dat er geen onrechtmatigheid aan zijn kant was. Het Hof benadrukte dat het aan de wetgever is om te voorzien in eventuele ongewenste uitkomsten van deze regeling. De griffier werd opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende terug te betalen.