Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
grief IVaan de orde gestelde vraag of [appellant] de door [geïntimeerde] gestelde overeenkomst heeft ondertekend, geldt het volgende. [appellant] heeft in hoger beroep de in rechtsoverweging 3.3 weergegeven notitie van Nijestee overgelegd, ter onderbouwing van zijn stelling dat [geïntimeerde] al in oktober 2005 in de woning woonde via een onderhuurconstructie. [geïntimeerde] heeft deze notitie van Nijestee onbesproken gelaten, zodat het hof de juistheid van de inhoud van die op 19 oktober 2005 opgestelde notitie tot uitgangspunt neemt. Die notitie ondersteunt de stelling van [appellant] dat hij de woning in december 2005 op verzoek en ten behoeve van [geïntimeerde] heeft gehuurd om [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen die woning te kunnen blijven gebruiken. Uit die notitie volgt verder dat wat [geïntimeerde] heeft aangevoerd over het pas in maart 2006 gaan gebruiken van de woning niet juist kan zijn. Die notitie doet daarmee afbreuk aan de geloofwaardigheid en aannemelijkheid van wat [geïntimeerde] verder heeft aangevoerd en heeft verklaard over de totstandkoming van de overeenkomst tussen hem en [appellant] .
“Op basis van mijn onderzoek aan de hand van het mij ter beschikking gestelde materiaal is de betwiste handtekening naar mijn opvatting geen echte handtekening van de heer [appellant] . Indicatoren, die op het tegendeel duiden, heb ik in het mij ter beschikking staande materiaal niet aangetroffen”.Uit het rapport blijkt dat de deskundige onder meer als vergelijkingsmateriaal heeft gebruikt de huurovereenkomst van 12 december 2005, een huurovereenkomst van
grief VIopwerpt, dat als tussen partijen wel een overeenkomst tot stand zou zijn gekomen als door [geïntimeerde] is gesteld, aan de voorwaarde voor (terug)betaling van de bedragen van € 1.000,- en € 7.000,- niet is voldaan. In de overeenkomst is immers aan het slot vermeld dat ‘indien [appellant] de ruimte terugeist, hij verplicht is de bedragen aan borg en renoveringskosten aan [geïntimeerde] terug te betalen’. [geïntimeerde] heeft niet bestreden dat Nijestee eind 2012 stappen heeft gezet om de woning terug te nemen, terwijl [geïntimeerde] evenmin heeft weersproken dat hij medio december 2012 - via de toenmalige gemachtigde van [appellant] die nu optreedt als zijn gemachtigde - aan [appellant] heeft laten weten dat [appellant] , wat [geïntimeerde] betrof, de huurovereenkomst voor de woning diende op te zeggen dan wel de woning enkel diende aan te houden voor zijn, [appellant] ’s, GBA-adres, terwijl [appellant] in die procedure juist verweer voerde tegen de door Nijestee gevorderde ontbinding en ontruiming. Daardoor is geen sprake van een situatie dat [appellant] de woning heeft teruggeëist. De voorwaarde waaronder [appellant] de door [geïntimeerde] gestelde bedragen diende terug te betalen, is daardoor niet vervuld. Ook om die reden is er geen grond voor toewijzing van de door [geïntimeerde] gevorderde bedragen. Derhalve slaagt grief VI eveneens.
grief V, die zich keert tegen het oordeel van de kantonrechter dat als onvoldoende weersproken vaststaat dat [geïntimeerde] de woning heeft gerenoveerd als door hem is gesteld.
grieven II en IIIzien op de omvang van de terug te geven goederen. Anders dan [geïntimeerde] meent, brengt de herstelfunctie van het hoger beroep mee dat [appellant] de omvang van zijn teruggaveverplichting voor het eerst in hoger beroep aan de orde mocht stellen. Wat [geïntimeerde] voor zijn andersluidend standpunt heeft aangevoerd - gerechtelijke erkentenis, rechtsverwerking dan wel schending klachtplicht - wordt derhalve verworpen.
6.De slotsom
Grief VII, die ziet op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, slaagt daardoor.
€ 313,-
€ 759,-(1,0 punt x tarief I)