ECLI:NL:GHARL:2018:10743

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
200.220.852/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake misbruik van omstandigheden door bewindvoerder over de goederen van een demente vrouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van Masis CBM B.V., de bewindvoerder over de goederen van A.W. [B], tegen [appellant]. De zaak betreft de kwijtschelding van een vordering uit geldlening door [B], die lijdt aan Alzheimer. Het hof honoreert het beroep op misbruik van omstandigheden, waarbij artikel 7:176 BW van toepassing is. De feiten zijn vastgesteld door de kantonrechter, die eerder oordeelde dat de overeenkomsten van geldlening vernietigd zijn vanwege misbruik van omstandigheden. Het hof heeft de eerdere beslissing van de kantonrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld tot betaling van € 8.000,- aan Masis, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het hof oordeelt dat [appellant] niet kan terugvallen op de kwijting die hij heeft ontvangen, omdat deze vernietigbaar is op grond van misbruik van omstandigheden. De bewijslast ligt bij [appellant] om aan te tonen dat er geen sprake was van misbruik, wat hij niet heeft kunnen doen. De uitspraak benadrukt de bescherming van kwetsbare personen in financiële transacties en de rol van bewindvoerders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.220.852/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5386427)
arrest van 11 december 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. S.G. Rissik, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap Masis CBM B.V. als bewindvoerder over de goederen van A.W. [B] ,
gevestigd te Kolham,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Masis,
advocaat: mr. P.C. Schutte, kantoorhoudend te Winschoten.
Het hof neemt het tussenarrest van 18 september 2018 over.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
In genoemd tussenarrest heeft het hof, nadat partijen hadden laten weten geen bezwaar te hebben tegen een enkelvoudige comparitie, een enkelvoudige comparitie van partijen gelast.
1.2
De comparitie heeft op 6 november 2018 plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de comparitie bevindt zich bij de stukken.
1.3
Aan het slot van de comparitie is, in overleg met partijen, arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het vonnis van 9 mei 2017 de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht en ook verder is niet van bezwaren gebleken, zodat het hof van de door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter) vastgestelde feiten zal uitgaan. Deze feiten komen, aangevuld met nog enkele andere vaststaande feiten, op het volgende neer.
2.2
Mevrouw [B] , geboren [in] 1939, (hierna: [B] ) en [appellant] zijn op enig moment met elkaar bevriend geraakt. [appellant] is (middellijk) bestuurder van Bottelarij Noorderwater B.V. (hierna: Bottelarij B.V.).
2.3
Op 8 juni 2012 heeft [appellant] een bedrag van € 3.000,- in contanten van [B]
ontvangen. [appellant] heeft die dag een door hem opgesteld document ondertekend, dat als volgt luidt:

Ondergetekende [appellant] (…)
Verklaart te hebben geleend van [B] te hebben geleend
een bedrag van € 3000,- (zegge drieduizend) (…)
2.4
Op 18 juni 2013 heeft [appellant] een bedrag van € 7.000,- in contanten van
[B] ontvangen. [appellant] heeft die dag een door hem opgesteld schriftelijk stuk ondertekend, dat als volgt luidt:
Leenovereenkomst
Hoogezand, 18 juni 2013
Ik, [appellant] (…)
Verklaar te hebben geleend van [B]
een bedrag van€ 7000.-zegge zevenduizend euro
[appellant] ”
2.5
Op 14 maart 2014 heeft [B] een bedrag van € 3.000,- naar de bankrekening
van Bottelarij B.V. overgemaakt.
2.6
Op de patiëntenkaart van [B] bij haar huisarts is onder meer vermeld:
“10-2013 Alzheimer dementieel syndroom”.
2.7
In maart 2016 zijn de ex schoonzus en de kinderen van [B] met genoemde betalingen bekend geraakt en hebben zij [appellant] verzocht de bedragen aan [B] terug te betalen. De ex schoonzus heeft eind maart 2016 ook via sms-berichten met [appellant] gecommuniceerd. Zij heeft onder meer geschreven:
“het klopt niet wat je doet geld lenen van een vrouw die de diagnose alzheimer heeft”.
2.8
Op 29 maart 2016 is vanaf de rekening van Bottelarij B.V. een bedrag van
€ 5.000,- naar de bankrekening van [B] overgemaakt met de omschrijving:
“aflossing lening GO en finale kwijting”.
2.9
[B] heeft op 20 april 2016 [appellant] per brief verzocht c.q. gesommeerd om
een bedrag van € 8.000,- naar haar over te maken.
2.1
Op 25 april 2016 heeft [B] een door [appellant] opgesteld document
ondertekend, waarin het volgende is vermeld:

betreft: Algehele aflossing onderhandse lening
Hierbij verklaar ik, [B] , dat door storting op 29 maart 2016 van een bedrag
van 5000 euro op mijn bankrekening (…), de onderhandse lening door
[appellant] is afgelost. Ik heb niets meer van hem te vorderen.
2.11
Op 9 juni 2016 heeft de kantonrechter bewind ingesteld over de goederen en gelden
die (zullen) toebehoren aan [B] , met benoeming van Masis tot bewindvoerder.
2.12
In een brief van 8 augustus 2016 heeft de gemachtigde van Masis onder meer het volgende geschreven aan [appellant] :

Gezien het feit dat mevrouw [B] lijdt aan Alzheimer, reeds ten tijde van het door haar verstrekken van bovengenoemde gelden, en mede vanwege het feit dat u hiervan op de hoogte was, dan wel behoorde te zijn, zijn de litigieuze overeenkomsten nimmer tot stand gekomen. Mocht dit wel het geval zijn, quod non, dan vernietig ik namens cliënte deze overeenkomsten omdat de door mevrouw [B] gedane verklaring(en) en handelingen niet overeenkwamen met haar ‘wil’. Er was eveneens sprake van misbruik van omstandigheden. Dit wordt nog bekrachtigd door het feit dat er voor mevrouw [B] louter nadelen waren en zijn verbonden aan de verstrekte gelden aan u.(…)Met het overboeken van het bedrag hebt u te kennen gegeven dat u bewust gelden hebt laten
onttrekken uit het vermogen van mevrouw [B] terwijl zij leed aan Alzheimer en dus niet over haar wil kon beschikken. De door u opgestelde verklaring die mevrouw [B] heeft (moeten) onderteken(en)(d), wordt hierbij vernietigd op basis van de (niet limitatieve) artikelen 3:32, 3:31 en 3.44 BW. Voorts ontbind ik namens cliënte de (eventueel rechtsgeldige) overeenkomsten.
Door uw toedoen heeft cliënte schade geleden door de manier waarop u op onrechtmatige wijze mevrouw [B] heeft aangezet tot het verstrekken van gelden aan u. Namens cliënt stel ik u aansprakelijk voor alle schade die cliënt heeft geleden en nog zal lijden.
Cliënte meent dat de schade in ieder geval € 8.000,- bedraagt, zijnde het restant van de
onverschuldigde betaling. Namens cliënte verzoek ik u dan ook, en zo nodigsommeer en maan ik u aan, om dit bedraguiterlijk binnen veertien dagen na dagtekening briefhoofd dezeste hebben bijgeschreven op het bankrekeningnummer van cliënte (…)
2.13
[appellant] heeft aan die sommatie geen gehoor gegeven.
2.14
[B] is in mei 2018 opgenomen in een instelling voor beschermd wonen met intensieve dementiezorg.

3.De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Masis heeft [appellant] en Bottelarij B.V. gedagvaard voor de kantonrechter en gevorderd dat [appellant] en Bottelarij B.V. hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van
€ 8.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten. Aan deze vorderingen legt zij ten grondslag dat de overeenkomsten van geldlening van 8 juni 2012 en 18 juni 2013 en de schriftelijke kwijtingsverklaring van 25 april 2016 zijn vernietigd vanwege misbruik van omstandigheden dan wel artikel 3:32 juncto 3:34 BW. Het bedrag van € 3.000,- dat op
14 maart 2014 is betaald aan Bottelarij B.V. is onverschuldigd betaald, aldus Masis.
3.2
Nadat [appellant] en Bottelarij B.V. verweer hadden gevoerd en een comparitie van partijen was gehouden, heeft de kantonrechter de vorderingen van Masis tegen [appellant] toegewezen en tegen Bottelarij B.V. afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

4.De bespreking van de grieven

4.1
De kantonrechter heeft onderscheid gemaakt tussen enerzijds de betalingen van
8 juni 2012 en 18 juni 2013 (van respectievelijk € 3.000,- en € 7.000,-) en anderzijds de betaling van 14 maart 2014 van € 3.000,-. De beide eerste betalingen heeft de kantonrechter gekwalificeerd als betalingen op grond van een geldlening tussen [B] en [appellant] . Ten aanzien van de laatste betaling heeft de kantonrechter overwogen dat indien deze betaling dient te worden aangemerkt als een schenking van [B] aan Bottelarij B.V., zoals [appellant] en Bottelarij hadden aangevoerd, deze schenking vernietigbaar is (op grond van artikel 3:34 BW) en ook daadwerkelijk is vernietigd. Masis had om die reden een bedrag van € 3.000,- te vorderen van Bottelarij B.V., welk bedrag Bottelarij B.V. met de betaling van € 5.000,- ruimschoots heeft voldaan. De kantonrechter heeft het restant - € 5.000,- -/-
€ 3.000,- = € 2.000,- - in mindering gebracht op de door hem toewijsbaar geachte vordering betreffende de geldleningen op [appellant] , zodat Masis volgens de kantonrechter nog van [appellant] te vorderen had: € 3.000,- + € 7.000,- -/- € 2.000,- = € 8.000,-, het gevorderde bedrag.
4.2
Bottelarij B.V. is in hoger beroep geen partij meer. De positie van Bottelarij B.V. is echter wel van belang voor het oordeel over de vordering op [appellant] , omdat de kantonrechter niet de gehele betaling van Bottelarij B.V. aan [B] , maar slechts
€ 2.000,- daarvan heeft toegerekend aan [appellant] . Indien, zoals [appellant] stelt, Masis niets te vorderen heeft van Bottelarij B.V., dient het gehele bedrag van € 5.000,- aan hem te worden toegerekend en in mindering te worden gebracht op de vordering van [B] op hem. Dat betekent dat het hof, ook al is Bottelarij B.V. in hoger beroep geen partij meer, er niet aan ontkomt om ook de vordering van Masis op Bottelarij B.V. te beoordelen, uiteraard alleen voor zover de grieven van [appellant] daartoe aanleiding geven.
4.3
De
grieven II en IIIzien op het hiervoor weergegeven oordeel van de kantonrechter over de betaling van € 3.000,- op de rekening van Bottelarij B.V. De kantonrechter is er in zijn oordeel bij wijze van veronderstelling vanuit gegaan dat het verweer van Bottelarij B.V. slaagt, dat de betaling als een schenking van [B] moet worden aangemerkt. Masis had aan haar vordering op dit punt echter primair ten grondslag gelegd dat de betaling moet worden aangemerkt als een onverschuldigde betaling, niet als een schenking. Indien de grieven van [appellant] zouden slagen, dient het hof op grond van de devolutieve werking van het appel die grondslag van de vordering alsnog te beoordelen.
4.4
Bij gelegenheid van de comparitie in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat voor de desbetreffende betaling gold wat voor de eerdere (contante) betalingen gold. [B] wilde de bedragen aan hem schenken, maar hij wilde dat niet en stond erop de bedragen terug te betalen, aldus [appellant] . Op basis van deze verklaring van [appellant] kan er niet van worden uitgegaan dat [B] het op de rekening van Bottelarij B.V. betaalde bedrag heeft geschonken aan Bottelarij B.V. (of [appellant] ). Het bedrag diende te worden terugbetaald, of het nu onverschuldigd was betaald of (zonder dat partijen een termijn van terugbetaling zijn overeengekomen, zoals de kantonrechter onbestreden ten aanzien van de eerdere twee bepalingen heeft overwogen) was geleend.
Dat betekent dat in het midden kan blijven of de rechtshandeling die ten grondslag ligt aan de betaling terecht door Masis is vernietigd met een beroep op artikel 3:34 BW. De grieven falen dan ook bij gebrek aan belang.
4.5
Met
grief Ikomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de kwijting van 25 april 2016 vernietigbaar is op grond van artikel 3:34 BW en dat [appellant] zich om die reden niet op de kwijting kan beroepen. Bij de bespreking van deze grief stelt het hof voorop dat geen grief gericht is tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij los van de betaling van € 5.000,- een bedrag van ruim € 6.000,- heeft afbetaald op de hem verstrekte leningen. Het hof dient er dan ook vanuit te gaan dat [appellant] en/of Bottelarij B.V. geen andere betalingen hebben gedaan aan [B] dan de betaling van € 5.000,- op 29 maart 2016 en dat [appellant] na deze betaling nog een bedrag van € 13.000,- -/- € 5.000,- = € 8.000,- aan [B] verschuldigd was.
4.6
Masis heeft de kwijting vernietigd primair wegens misbruik van omstandigheden, subsidiair omdat deze is verricht onder invloed van een geestelijke stoornis (artikel 3:34 BW). De kantonrechter heeft de primaire grondslag onbesproken gelaten en het beroep op artikel 3:34 BW gehonoreerd. Indien de grief zou slagen, dient het hof op grond van de devolutieve werking van het appel te onderzoeken of de, niet prijsgegeven, primaire grondslag van de vernietiging van de kwijting slaagt. Het hof ziet reden deze grondslag eerst te behandelen.
4.7
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat [appellant] nog een bedrag van € 13.000,- (dan wel € 10.000,-, indien de betaling op de rekening van Bottelarij B.V. het uitvloeisel is van een geldlening aan Bottelarij B.V.) verschuldigd was toen [B] hem in april 2016 tegen betaling van € 5.000,- dan wel € 2.000,- (te weten € 5.000,- -/- € 3.000,-, het door Bottelarij B.V. verschuldigde bedrag) kwijting verleende. Door de kwijting werd [appellant] dan ook ten koste van het vermogen van [B] verrijkt met een bedrag van € 8.000,-. Zoals hiervoor is vastgesteld, is niet aannemelijk geworden dat [appellant] de door hem gestelde contante betalingen heeft gedaan, zodat zijn betoog dat het de strekking van de kwijtingsverklaring was om vast te leggen dat met de betaling van € 5.000,- de na de al gedane betalingen nog resterende schuld geheel was afgelost, onvoldoende is onderbouwd. [appellant] heeft dan ook onvoldoende weersproken dat de kwijting er ook toe strekte hem te bevoordelen. Als de kwijting al geen schenking is, voldoet deze in elk geval aan de vereisten voor een gift (artikel 7:186 lid 2 BW), waarop de bepalingen van titel 7.3 in beginsel van overeenkomstige toepassing zijn (artikel 7:186 lid 1 BW). Dat geldt ook voor artikel 7:176 BW - het hof ziet geen reden voor een uitzondering op de overeenkomstige toepassing van deze bepaling op de gift - inhoudende dat in een situatie waarin van de schenking geen notariële akte is opgemaakt en de schenker stelt dat hij onder misbruik van omstandigheden heeft gehandeld, op de begiftigde het bewijs van het tegendeel rust, tenzij dat in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn. Dat dat laatste het geval zou zijn, heeft [appellant] niet gesteld en feiten en van omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat omkering van de bewijslast in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn, is het hof ook niets gebleken.
4.8
Masis heeft zich ten aanzien van de als schenking/gift kwalificerende kwijting op misbruik van omstandigheden beroepen. De door haar aan dit beroep ten grondslag gelegde feiten - [B] was oud, leed aan Alzheimer en was gemakkelijk beïnvloedbaar, wat [appellant] bekend was of behoorde te zijn, terwijl de handeling nadelig voor haar was - kunnen het beroep dragen. Op [appellant] rust dan ook, gelet op het bepaalde in artikel 7:176 BW, de bewijslast van het tegendeel. [appellant] heeft pas bij gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep een bewijsaanbod gedaan. Dat bewijsaanbod, inhoudende het horen van getuigen die kunnen verklaren dat geen sprake was van misbruik van omstandigheden, is onvoldoende specifiek. [appellant] heeft niet aangegeven welke getuigen hij wil horen en over welke feiten en omstandigheden die van belang zijn voor het antwoord op de vraag of sprake is geweest van misbruik van omstandigheden, deze getuigen een verklaring kunnen afleggen. Het hof zal dit bewijsaanbod dan ook passeren.
4.9
Uit het voorgaande volgt dat Masis de kwijtingsverklaring terecht heeft vernietigd wegens misbruik van omstandigheden, zodat [appellant] zich er niet op kan beroepen. Bij deze stand van zaken heeft [appellant] geen belang bij de bespreking van zijn grief. Ook indien het hof [appellant] zou volgen in diens betoog in deze grief dat de kwijting niet vernietigbaar is op grond van artikel 3:34 BW, blijft de door [appellant] aangevallen conclusie van de kantonrechter - [appellant] kan zich niet beroepen op de kwijtingsverklaring - in stand, zij het op een andere grondslag.
4.1
De slotsom is dat de kantonrechter de vordering van Masis op [appellant] terecht heeft toegewezen. Na betaling van het bedrag van € 5.000,- resteerde een vordering van [B] op [appellant] van € 8.000,- en [appellant] kan zich ten aanzien van deze vordering niet op kwijting beroepen, zodat Masis, als bewindvoerder van [B] , aanspraak kan maken op betaling van deze vordering. Bij deze stand van zaken heeft de kantonrechter [appellant] terecht in de proceskosten veroordeeld.
Grief IV, die gericht is tegen de proceskostenveroordeling, faalt dan ook.
4.11
Het hof zal het vonnis van de kantonrechter onder aanvulling van gronden bekrachtigen. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de proceskosten in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 punten, tarief I), te vermeerderen met wettelijke rente en (de gevorderde bedragen aan) nasalaris.

5.De beslissing

Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en bepaalt deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van Masis gevallen, op € 313,- aan verschotten en op € 1.518,- voor geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf veertien dagen na dagtekening van dit arrest en met een bedrag van € 131,- aan nasalaris indien geen betekening plaatsvindt en van € 199,- indien [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. M.E.L. Fikkers en mr. I.F. Clement en is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2018 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.