In het licht van voormelde maatstaf beantwoordt het hof de onder 5.6 bedoelde vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Onomstreden is dat de ziekmelding van [verweerster] voortkomt uit door haar ervaren spanningsklachten die door de bedrijfsarts als werkgerelateerd zijn aangemerkt. De bedrijfsarts heeft daarop aanbevolen het probleem op te lossen door middel van een gesprek onder begeleiding van een derde en daarna aan het werk te gaan. De verzekeringsarts van het UWV heeft in zijn deskundigenoordeel een en ander onderschreven en in dat verband expliciet overwogen dat tussen partijen eerst een goede, structurele, oplossing moet komen alvorens [verweerster] aan het werk gaat, omdat anders de kans op terugval te groot is.
Anders dan HKA meent, heeft [verweerster] naar het oordeel van het hof afdoende medewerking verleend aan inspanningen die erop gericht zijn de oorzaak van haar situatieve arbeidsonge-schiktheid weg te nemen. [verweerster] is immers blijven communiceren met HKA, heeft voorts haar medewerking verleend aan het op 4 september 2017 te houden gesprek bij HKA als ook aan de nadien gevolgde mediation en heeft een deskundigenoordeel aangevraagd.
Uit de stellingen van partijen volgt dat hun mediationgesprekken van september 2017 en november 2017 als ook de onderhandelingen tussen hun gemachtigden in de periode van eind oktober / begin november 2017 gericht zijn geweest op een beëindiging van de arbeidsverhouding en niet op werkhervatting en dus niet op een oplossing van het onderliggende conflict (over met name het wel of niet afboeken van verlofuren bij verminderd werkaanbod). HKA heeft niet gesteld wat zij na het mislukken van de onderhandelingen over een minnelijke beëindiging van de arbeidsverhouding en het zonder succes houden van een tweede mediationgesprek heeft ondernomen om tot een oplossing van het onderliggende conflict te komen. Gelet op het advies van de bedrijfsarts én dat van de verzekeringsarts van het UWV had het echter uit hoofde van verplichtingen die voortvloeien uit goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW wel op de weg van HKA gelegen om in een gesprek, zonodig met behulp van een onafhankelijke derde, tot een oplossing te komen voor het ontstane arbeidsconflict alvorens aanspraak te maken op werkhervatting door [verweerster] . Uit de overgelegde briefwisseling blijkt niet meer dan dat HKA zich op het standpunt stelde dat van medische arbeidsongeschiktheid geen sprake is en dat [verweerster] om die reden haar werk kon verrichten.
Daarmee is in voldoende mate gebleken dat in de periode na 27 juli 2017 de arbeidsomstandigheden, door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de HKA als werkgever behoort te komen, voor [verweerster] zodanig waren dat met het oog op de (dreiging van) psychische of lichamelijke klachten, van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat zij haar werkzaamheden zou verrichten.
Dat [verweerster] haar tweede aanvraag om een deskundigenoordeel niet heeft doorgezet, maakt het voorgaande niet anders. [verweerster] heeft daarover immers onbestreden aangevoerd dat het UWV in reactie op die aanvraag, bij constatering dat het probleem op de werkvloer nog niet was opgelost, zich op het standpunt stelde dat zijn oordeel niet anders zou worden dan al op 13 oktober 2017 kenbaar was gemaakt.