ECLI:NL:GHARL:2018:1248

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
200.163.279/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en ondertoezichtstelling van kinderen in een vechtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de omgangsregeling met zijn kinderen en de ondertoezichtstelling door het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (LJ&R) aan de orde zijn. De kinderen van [appellant] zijn onder toezicht gesteld van LJ&R vanwege een langdurige en heftige strijd tussen de ouders over de opvoeding en omgangsregeling. [appellant] is ontevreden over de uitvoering van de ondertoezichtstelling door LJ&R en vordert schadevergoeding voor het feit dat hij geen contact heeft gehad met zijn kinderen. Het hof oordeelt dat LJ&R niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat de keuzes die zij heeft gemaakt in het belang van de kinderen zijn. Het hof wijst de vorderingen van [appellant] af en bevestigt de beslissing van de rechtbank. De ouders worden aangespoord om samen te werken in het belang van de kinderen, die lijden onder de conflicten tussen hen. De uitspraak benadrukt het belang van een goede omgangsregeling en de rol van hulpverlening in dergelijke complexe scheidingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.163.279/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/348294 / HL ZA 13-199)
arrest van 23 januari 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.G.T. Uphus, kantoorhoudend te Oud-Beijerland,
tegen
Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
LJ&R,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 25 juli 2017 hier over.
1.2
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft op 31 oktober 2017 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken. Voorafgaand aan de comparitie heeft het hof een op 17 oktober 2017 gedateerde brief met bijlagen van mr. Uphus ontvangen.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op grond van het ten behoeve van de comparitie overgelegde dossier.

2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

2.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
2.2
[appellant] is in juli 1986 in het huwelijk getreden met [B] (verder te noemen [B] ). Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren:
[C] , verder [C] , geboren [in] 1994,
[D] , verder [D] , geboren [in] 1996,
[E] , verder [E] , geboren [in] 1998.
[appellant] en [B] hadden gezamenlijk het gezag over de kinderen.
2.3
[B] heeft samen met de kinderen in april 2000 de echtelijke woning verlaten.
2.4
De rechtbank te Dordrecht heeft bij beschikking van 12 juli 2000 bepaald dat het hoofdverblijf van de kinderen bij [B] is. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming te Dordrecht, verder te noemen de Raad, verzocht een onderzoek in te stellen met betrekking tot een omgangsregeling. De Raad heeft in januari 2001 geadviseerd de omgang tussen [appellant] en kinderen uit te stellen en na een half jaar opnieuw een onderzoek te doen met betrekking tot een omgangsregeling met hem.
2.5
De rechtbank heeft het advies van de Raad niet overgenomen en heeft bij beschikking van 15 februari 2001 een specialistisch onderzoek nodig geacht in verband met het hoofdverblijf van de kinderen en de omgangsregeling alvorens daarover te beslissen. Dit onderzoek is door tussenkomst van de Raad verricht door FORA, een bureau voor forensische diagnostiek. FORA heeft in haar rapport van 21 februari 2002, waarvan door [appellant] een gedeelte in het geding is gebracht, onder meer het volgende vermeld:
"2. Hoe beleven de kinderen de relatie met elk der ouders?
Op bewust niveau beleeft [C] moeder positief (al is soms enige reserve merkbaar), vader wijst ze volledig af (al is er enige tegenspraak in haar uitingen dienaangaande). Op minder bewust niveau lijkt ze vader ook wel als verzorgend en meer nabij te kunnen beleven waarbij moeder dan minder belangrijk wordt. In feite lijkt dit onzekere, eenzame, gevoelsmatig geremde kind verward en ambivalent met betrekking tot de relatie met haar beide ouders. Een complicerende factor is nog de rol van buurman [F] die, althans in [C] 's beleving deel uitmaakt van het gezin en binnen het gezin voor [C] 's gevoel nogal wat te vertellen heeft.
Voor [D] geldt dat zowel op bewust als onbewust niveau zijn moeder in zijn leven een
belangrijke rol speelt. De houding naar vader is beladen en vermijdend, en het spreken over
hem lijkt [D] te verwarren waarbij hetgeen hij over zijn vader zegt een weinig
authentieke indruk maakt. Wel lijkt er sprake van een afhankelijkheidsgevoel van [D]
richting zijn vader.
[E] stelt zich in het contact met moeder afhankelijk, maar ook eigenzinnig op.
Daarnaast kan hij bij moeder op een dreinerige manier zijn wensen kenbaar maken.
Het is uit bovengenoemd testmateriaal niet duidelijk geworden welke rol (op bewust en semibewust niveau) zijn vader in zijn leven speelt.
3. Hoe zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden van de ouders? Hoe gaan de ouders om met de onderlinge problemen en zijn zij bereid en in staat om deze op zij te zetten in het belang van de kinderen?
Met betrekking tot vader komt in het onderzoek naar voren dat hij beschikt over voldoende
pedagogische en affectieve mogelijkheden om de kinderen te bieden wat ze nodig hebben.
Hij ziet in dat er in het verleden ook door hem soms dingen zijn gedaan met betrekking tot de kinderen die opvoedkundig niet echt gewenst waren. Hij staat echter open voor hulp bij de opvoeding en aanpak van de kinderen en heeft, door er over te praten en lezen al veel aan
gedaan om zijn vaardigheden op dit gebied uit te breiden.
Hoewel meneer veel nadelige gevolgen heeft ondervonden van de beslissingen van moeder
met betrekking tot (het weghouden van) de kinderen bij hem, is hij nog steeds in staat ook
moeders positieve kanten te zien. Het feit dat hij nog op een positieve manier over haar kan
praten, en inziet dat zijn houding tegenover haar een effect heeft op de kinderen, is naast
hetgeen hierboven over zijn pedagogische en affectieve mogelijkheden is gezegd, een belangrijk factor om een omgangsregeling tussen hem en de kinderen goed te laten verlopen.
Het ongeduld van meneer om de opbouw van de contacten snel te laten verlopen kan, hoe
begrijpelijk op zich ook, een factor zijn die een negatieve uitwerking kan hebben.
In de gesprekken met moeder komt naar voren dat zij sterk betrokken is op de kinderen en zich ook sterk op hen heeft gericht. Met betrekking tot haar mogelijkheden op affectief gebied
kan gesteld worden dat er soms sprake is van overbetrokkenheid waardoor het met name voor [C] soms moeilijk is om de eigen gevoelens te kennen. Voor moeder is het moeilijk om,
tegen de achtergrond van haar gevoelens voor vader, duidelijk structuur en richting te geven
aan [C] als ze in verwarring verkeert met name waar het gaat om contacten met vader.
De pedagogische mogelijkheden van moeder lijken in praktisch materiële zin voldoende te
zijn, maar haar vaardigheden in het stellen van grenzen lijkt beperkt.
Moeder is slecht in staat om de eigen gevoelens ten aanzien van haar ex‑man te scheiden van die van de kinderen voor hun vader en ziet onvoldoende in dat deze gevoelens effect hebben
op de kinderen en op hun contact/relatie met vader. Daarnaast ziet ze de verantwoordelijkheid voor de ontstane problemen rond en met de kinderen vrijwel alleen bij hem liggen. Dit zijn belangrijke factoren die haar mogelijkheden om een constructieve wijze om te gaan met een omgangsregeling van de kinderen met vader, kunnen beperken.
Moeders bereidheid om zich in te zetten voor een omgangsregeling van de kinderen met vader is reeds aangetoond door de al lopende contacten bij [G] , al heeft ze laten merken veel moeite te hebben met het geleidelijk uitbreiden van de contacten.
Haar mogelijkheden om zich in te zetten voor een omgangsregeling zullen wellicht nog
kunnen toenemen als zij hulp zou krijgen bij het verwerken van haar negatieve gevoelens
voor vader.
4. Aan welke voorwaarden moet de opvoedingssituatie van de kinderen in het belang
van een optimale ontwikkeling voldoen?
Voorwaarden voor een goede opvoedingssituatie van de kinderen zijn in ieder geval:
veiligheid, structuur en duidelijkheid. De indruk is ontstaan dat de kinderen tegenstrijdige
signalen krijgen over vader en hun eigen situatie terwijl de werkelijke gevoelens van de
kinderen niet/onvoldoende naar voren (kunnen) komen. Nadat alle procedures rond een
omgangsregeling van de kinderen met vader afgerond zijn en beslissingen daaromtrent
genomen, is het van belang dat er regelmaat komt met betrekking tot het contact met vader
zodat de kinderen weten waar ze aan toe zijn en hun gevoelens van betrouwbaarheid van hun
omgeving, en mede daardoor gevoelens van veiligheid kunnen toenemen.
Met name voor [C] lijkt het daarnaast belangrijk dat de rol en plaats in het gezin van moeders vriend, de heer [F] , duidelijk wordt.
Voor [D] geldt dat er zorgen bestaan over zijn emotionele ontwikkeling en dat hij zijn
problemen enerzijds lijkt te verinnerlijken, en anderzijds acting-out gedrag vertoont. Het is
noodzakelijk dat in de opvoedingssituatie tegemoet gekomen wordt aan zijn sterke behoefte
aan veiligheid en structuur en dat hem voldoende grenzen en regels worden geboden.
Voor [E] is het van belang dat hem een rustig, consequent, veilig en stimulerend
opvoedingsklimaat wordt geboden, waarin sprake is van voldoende grenzen en regels. Dit zal van zijn opvoeders een gestructureerde en consequente benadering vragen.
5. Aan welke voorwaarden moet een omgangsregeling tussen de kinderen en de niet verzorgende ouder voldoen?
Voor alle kinderen geldt dat de mogelijkheid van de ouders om op een wat zakelijke manier
over de kinderen te communiceren een voorwaarde is voor een omgangsregeling tussen de
niet-verzorgende ouder en de kinderen. Er moet contact tussen de ouders kunnen zijn over die aspecten van het functioneren van de kinderen die belangrijk zijn voor het bieden van genoeg veiligheid tijdens de contacten/bezoeken. De kinderen moeten voldoende duidelijkheid hebben over de contacten zodat ze weten waar ze aan toe zijn en wat/wanneer ze kunnen verwachten, waardoor ook de regelmaat van de contacten van belang is. Belangrijk is daarnaast dat beide ouders in het bijzijn van de kinderen slechts op een neutrale of positieve wijze praten over de andere ouder en ook op deze wijze ingaan op hetgeen de kinderen over de contacten met de andere ouder vertellen.
6. Hoe worden de mogelijkheden van de ouders ingeschat om het contact met elkaar
ten behoeve van een omgangsregeling met de kinderen, op een voor de kinderen niet
belastende wijze te onderhouden?
In aansluiting op het antwoord op de vraag over de mogelijkheden van de ouders met
betrekking van een omgangsregeling (zie vraag 3) kan gesteld worden dat beide ouders op het ogenblik de bereidheid tonen om een contact ten behoeve van de kinderen te onderhouden maar dat dit gezien de hoogopgelopen situatie tussen de ouders vooralsnog een begeleid contact zal dienen te zijn. Pas als de verhouding tussen de ouders voldoende genormaliseerd is en er op een zakelijke manier gecommuniceerd kan worden, kunnen de ouders mogelijk een regulier contact over de kinderen zelfstandig onderhouden.
7. Is hulpverlening voor de ouders dan wel de kinderen geïndiceerd, en zo ja, op welk
gebied? Is vader, resp. moeder bereid en/of in staat van eventuele hulp te profiteren?
Zoals hierboven bij vraag 3 al werd aangegeven, lijkt het raadzaam dat vader, mocht besloten worden een omgangsregeling vast te stellen, aanvankelijk enige vorm van begeleiding krijg met betrekking tot de contacten met zijn kinderen, en dat moeder de gelegenheid krijgt om de gevoelens die deze contacten bij haar teweegbrengen te uiten en verwerken, naast hulp om haar gevoelens over de hele voorgeschiedenis met vader te kunnen verwerken. Aangezien nu reeds duidelijk is dat het voortzetten en geleidelijk uitbreiden van een omgangsregeling tussen de kinderen en hun vader veel van beide ouders vergt lijkt hulpverlening in een vrijwillig kader niet toereikend te zijn en zal een juridisch kader nodig blijken om de hulpverlening ook op langere termijn effectief te doen zijn.
(…)"
2.6
Op grond van het rapport van FORA van 21 februari 2002 heeft de Raad de rechtbank geadviseerd het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder te laten en een beperkte omgangsregeling tussen de kinderen en hun vader tot stand te brengen. De rechtbank heeft dit advies gevolgd.
2.7
Vervolgens heeft eiser tot eind 2005 omgang gehad met zijn kinderen. In december 2005 heeft moeder eenzijdig de beslissing genomen om de kinderen niet meer naar eiser te laten gaan. Op 23 januari 2006 heeft de Raad, na een melding door Jeugdzorg, besloten een onderzoek in te stellen naar de opvoedingssituatie van de kinderen. Het onderzoek is op 12 april 2006 gestart. In juni 2006 heeft de rechtbank de Raad verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporteren en te adviseren over: de omgang met de niet-verzorgende ouder, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en het gezag. Op 3 september 2007 heeft de Raad gerapporteerd. In zijn rapport heeft hij onder meer het volgende vermeld:
"8. Relevante gegevens uit de voorgeschiedenis
(…)
De voorgeschiedenis beslaat 7 jaren waarin er over en weer tussen ouders juridische procedures zijn aangespannen. Daarnaast hebben er verschillende hulpverleningstrajecten gelopen die tot op heden niet hebben geresulteerd in een positieve verandering van de situatie.
(…)
Proefcontacten april 2007
(…)
De kinderen laten vanaf het voorbereidende contact met de raadsonderzoeker en
gedragsdeskundige duidelijk blijken weerstand te hebben tegen contact met hun vader.
Gedurende de twee contacten met vader die volgen tekent zich een voorzichtige positieve wending met betrekking tot de weerstand af, vooral bij [D] en [E] .
[D] is het kind, dat volgens moeder het meest getraumatiseerd is door vader en veel angst voor vader heeft. Het is daarom opvallend te noemen dat [D] al bij het tweede contact, na vader ruim een jaar niet te hebben gezien, uit zichzelf en zonder aarzeling in de buurt van zijn vader gaat staan en zelfs oogcontact met hem maakt.
Een kind dat dermate angst heeft voor een andere persoon, zal juist vermijdend gedrag tonen door afstand te bewaren en oogcontact uit de weg te gaan. Een kind zal moeite hebben op een rustige, heldere wijze iets te zeggen tegen deze persoon en vertoont vaak ook motorische onrust als de ander in dezelfde ruimte aanwezig is of te dichtbij komt. Hoewel [D] tijdens beide contacten vooral verbaal weerstand toont, volgen vanaf het eerste contact zijn ogen zijn vader met een geïnteresseerde blik. Angstreacties ten aanzien van vader worden niet gesignaleerd.
[E] wekt de indruk onbewust meegezogen te worden in de weerstand van [C] en [D] . Hij roept hetzelfde als zijn broer en zus, maar zijn uitspraken gaan niet gepaard met de emotionele intensiteit van de andere twee. [E] doet even mee en schakelt dan weer over op zaken die hem meer lijken te interesseren, zoals buitenspelen of een feestje. In de hectiek van de situatie probeert [E] aandacht te vragen, voor wat hij belangrijk vindt, door te herhalen wat hij wil of te vragen of hij nu weg mag.
[C] heeft het van de drie kinderen het moeilijkst in het contact met haar vader.
[C] gaat de strijd met haar vader aan, maar raakt vervolgens zo overspoeld door haar emoties dat ze zich terugtrekt en alleen nog maar weg wil uit de situatie. Het feit, dat [C] durft te ageren tegen haar vader is gunstig, omdat het de deur openzet om ervaringen bespreekbaar te maken. Door de heftigheid van haar emoties blokkeert ze echter. Ze blijkt wel ontvankelijk voor begeleiding, die haar helpt haar emoties te verwoorden en het gesprek met vader te structureren. Hoewel het een zeer fragiel begin is en bij voortzetting zeker met de nodige golfbewegingen zal plaatsvinden, kan het voor [C] belangrijk zijn om deze confrontatie met haar vader onder begeleiding voort te zetten. [C] zou dan kunnen leren haar verdriet en boosheid ten aanzien van vader zodanig te uiten dat ze minder overspoeld wordt door haar emoties, waardoor de last voor haar afneemt en ze minder gespannen het contact met haar vader aan kan gaan en haar wensen bespreekbaar kan maken.
Moeder benadrukt herhaaldelijk, zowel in het bijzijn van de kinderen als daarbuiten, dat het gedrag en de uitspraken van de kinderen voor zich spreken. [C] , [D] en [E] zijn bang voor hun vader en het contact met hem wakkert hun angst elke keer opnieuw aan. Gezien bovenstaande indrukken ten aanzien van de kinderen, wordt de door moeder gesuggereerde oorzaak-gevolg relatie in twijfel getrokken.
De emotioneel geladen uitspraken van met name [C] en [D] lijken meer wanhoop uit te drukken dan angst voor vader. Hun gedrag maakt duidelijk dat ze naar de buitenwereld een zwart-wit beeld hanteren van hun ouders: moeder is goed en vader is slecht.
Gesteld kan worden, dat er sprake is van een loyaliteitsconflict, waarbij de kinderen door de ouderlijke strijd gedwongen zijn hun loyaliteit aan beide ouders te splitsen en hun loyaliteit aan vader te ontkennen door zich zeer negatief over hem uit te laten. Kinderen ordenen op deze wijze de chaotische en onoplosbare situatie waar ze zich in bevinden om zichzelf te beschermen tegen hun innerlijke strijd en de rust te vinden om verder te gaan met hun leven. Zolang een kind niet wordt geconfronteerd met de 'slechte' ouder creëert deze splitsing helderheid voor het kind hoe zich te verhouden naar zijn ouders. De niet-verzorgende ouder
wordt afgewezen en de verzorgende ouder is alles. Op het moment dat het kind wel in aanraking komt met de 'slechte' ouder, bv. door proefcontacten, wordt er een zeer sterk appèl gedaan op deze gespleten loyaliteit van het kind en wordt de innerlijke strijd weer actueel zich uitend in heftige reacties ten aanzien van de 'slechte' ouder en reacties als huilen, misselijkheid en hoofdpijn.
Voor [C] , [D] en [E] is het noodzakelijk dat ouders inzien en erkennen dat de kinderen door hun handelen met een innerlijke strijd te maken hebben, die hen tot wanhoop drijft. Wanhoop zich uitend in heftige emotionele reacties als ‘ik haat je’, ‘ik wil je nooit meer zien’ en ‘ik pleeg zelfmoord’. Wanhoop waarmee de kinderen aangeven innerlijk verscheurd te worden.
Loyaliteit is een onomkeerbare band, die een essentieel onderdeel is van hun leven. De mogelijkheid voor [C] , [D] en [E] om het gevoel van loyaal te zijn in te kunnen en te willen lossen is van groot belang voor een gezonde ontwikkeling. Als de loyaliteit van een kind aan de ene ouder door de andere ouder niet wordt erkend en zelfs belemmerd, wordt het kind het recht onthouden een eigen betekenisvolle relatie met de andere ouder op te bouwen, onafhankelijk van de vroegere partnerrelatie tussen ouders. Kinderen hebben in deze situatie de onvoorwaardelijke en gezamenlijke steun van hun ouders nodig om hun loyaliteit aan beide ouders te kunnen inlossen:
“Het ligt in het exclusieve vermogen van de ouders om hun kind uit een dergelijke ‘onmogelijke’ situatie te houden cq. te halen, door het kind ‘vanzelfsprekende’ omgang met de niet-verzorgende ouder te gunnen” (Bullens & de Ridder, FJR 2005, 2).
Vader reageert in het eerste contact aanvallend naar de kinderen. Hij roept hen min of meer ter verantwoording te bewijzen dat wat ze zeggen waar is. Voor vader is het belangrijk in te zien dat hij daarmee het beeld van de ‘slechte vader’ juist bevestigt en sterk vanuit zijn emotionaliteit reageert in plaats van zich in te leven in de positie van de kinderen in deze situatie. Het is nodig dat vader begrip toont en ook werkelijk begrijpt dat zijn kinderen op dit moment niet anders kunnen. In het tweede contact pakte vader dit met enige begeleiding adequaat op. Hij stelde zich meer volgend op, waardoor hij geen onnodige druk op de kinderen legde en hen in de gelegenheid stelde op adem te komen en de situatie op hen te
laten inwerken.
Daarnaast bleek dat structurering van de situatie de kinderen hielp hun emoties, opgewekt door de confrontatie met hun vader, te reguleren. Gezien de prille toenadering van [D] en [E] richting vader, lijkt de structurering te helpen het ‘slechte’ beeld van hun vader even naar de achtergrond te laten verdwijnen en hun nieuwsgierigheid naar vader de ruimte te geven.
Hoe breekbaar en kwetsbaar dit ‘sprongetje’ uit de gespleten loyaliteit is, blijkt uit de reacties van de kinderen als na afloop moeder weer in beeld verschijnt. Zodra moeder zich bij de kinderen voegt, vervallen ze direct terug in het gedrag dat moeder typeert als angst voor vader. Zorgelijk is het om te zien hoe moeder zowel impliciet (verontwaardiging, niet reguleren heftige reactie van [D] ) als expliciet (in bijzijn van de kinderen benadrukken dat dit het effect van het contact met vader is, tegen [D] zeggen dat hij bang is) het gedrag van de kinderen versterkt.
Waarschijnlijk doet moeder dit onbewust, maar ondanks dat geprobeerd is moeder bewust te maken dat het gedrag ook anders verklaard kan worden is zij hier niet ontvankelijk voor. Zij blijft volhardend in de overtuiging dat het gedrag van de kinderen allemaal veroorzaakt wordt door vader. Moeder kan, wil of durft er niet bij stil te staan dat haar handelen een rol speelt in het gedrag van de kinderen, dat ze in aanloop naar en in het contact met vader laten zien.
Moeder laat in haar gedrag duidelijk merken aan de kinderen, dat ze niet achter de contacten staat. Ze benadrukt met een voor haar plausibele en positieve verklaring, dat zij opkomt voor haar kinderen. Moeder legt de verantwoordelijkheid voor de contacten buiten zichzelf en roept de raadsmedewerkers in het bijzijn van haar kinderen ter verantwoording. Moeder versterkt daarmee de splitsing tussen ‘goed’ (moeder) en 'slecht' (vader en de
raadsmedewerkers) en ontneemt de kinderen hiermee haar toestemming om hun vader te zien, laat staan loyaal te zijn.
Toestemming die zeker voor kinderen met zo’n zwart-wit beeld van hun ouders essentieel is. Zonder deze toestemming is verzet tegen het contact gegarandeerd, omdat contact met de niet-verzorgende ouder tegen de wens van de verzorgende ouder ingaat waar je je als kind inmiddels zo sterk aan hebt verbonden, dat het beangstigend en onmogelijk kan zijn daar tegen in te gaan. De innerlijke strijd wordt aangewakkerd en op voorhand wordt het gevoel je open te mogen stellen voor de andere ouder ingeperkt.
De emotionele beknelling wordt zo heftig voor de kinderen, dat ze op dat moment niet anders kunnen dan hun wanhoop te tonen en hun loyaliteit aan de ene ouder ten gunste van de andere ouder te ontkrachten en te ontkennen.
Hoe verbonden een kind kan zijn met de ene ouder ten koste van de andere ouder, laat [C] zien. [C] heeft op dit moment onvoldoende mogelijkheden om zelfstandig te komen tot een waardering van de betekenis die vader -los van het oordeel van moeder- voor haar zou kunnen hebben. [C] lijkt zich sterk te conformeren aan de houding van moeder en toont zich daarmee een verlengstuk van moeder. [C] lijkt op dit moment niet in staat uit het ‘verbond’ met haar moeder te treden, hetgeen doorwerkt in haar gedrag naar haar broertjes toe. Daar waar ze signaleert dat haar broertjes zich meer ontspannen voelen in de situatie en niet ageren tegen vader roept zij hun meteen tot de orde door het gedrag van vader negatief te labelen. De weerstand tegen vader wordt op dat moment direct weer opgeroepen en bekrachtigd.
(…)

10.Informatie van informanten

(…)

Om meer zicht te krijgen op het verloop van het bezoekweekend op 6 januari 2006 is de heer [H] , werkzaam bij de politie Noord- Oost Gelderland als informant benaderd.
De heer [H] is betrokken geweest bij het omgangsweekend in januari 2006 waarbij de politie de kinderen, onder dwang, heeft overgedragen aan vader in verband met zijn recht op omgang. Vader had aan de politie kenbaar gemaakt dat hij bang was dat hij de kinderen niet mee zou krijgen voor een omgang. Dit was vaker gebeurd. De officier van justitie had al aangegeven dat er “doorgepakt” mocht worden als moeder de kinderen niet mee zou geven. Afgesproken werd dat vader eerst zelf zou proberen om de kinderen op te halen en als het niet zou lukken dat hij de politie mocht bellen voor ondersteuning. Vader liet vervolgens weten dat op het moment dat hij aanbelde bij de woning van moeder, de lichten uitgingen en er geen reactie kwam. Ook telefonisch was er geen contact te krijgen met moeder. De politie heeft vervolgens op diverse manieren en geruime tijd geprobeerd contact te krijgen met moeder (aanbellen, door de brievenbus roepen, telefonisch, op het raam kloppen) waarbij ze duidelijk hun functie en doel van het bezoek aankondigden. Moeder heeft ten tijde van de pogingen van de politie om contact te krijgen de centrale gebeld om te melden dat er onbekende mannen in zwarte kleding bij haar huis stonden. Haar is toen verteld dat dit politiemannen waren en dat zij graag in gesprek met haar wilden betreffende de omgang. Moeder heeft hier niet op gereageerd. Moeder reageerde ook niet op het roepen van de politie etc., het huis bleef donker en de gordijnen gesloten. Tijdens de bemoeienis van de politie was vader gevraagd uit zicht te blijven. In een later stadium is vader dichterbij
gekomen maar de agenten hadden hier even geen oog voor gezien de hele toestand.
Omdat moeder niet reageerde op de oproep van de politie is overgegaan tot het binnen treden van de woning zoals de officier van justitie eerder al had besloten. Een sleutelspecialist heeft de deur open gemaakt en de politie is naar binnen gegaan. De kinderen waren in eerste aanleg overstuur. De heer [H] had de indruk dat dit grotendeels kwam door de heftige reactie van moeder. Toen de kinderen uiteindelijk hun spullen gingen pakken en via een afscheid met hun moeder overgedragen werden aan hun vader, waren ze rustig. Moeder is daarna meegenomen naar het bureau met de bedoeling haar kort te horen over het feit dat zij haar kinderen niet mee liet gaan met haar ex-man. Het duurde echter lang omdat zij, heel begrijpelijk overigens, erg geëmotioneerd was en daarom veel te vertellen had.
Terugkijkend op deze gebeurtenis geeft de heer [H] aan dat hij het ernstig vindt dat de ouders de situatie zo hebben laten escaleren. Geen van beiden heeft ingegrepen. Moeder had naar buiten kunnen komen en het gesprek aan kunnen gaan, vader had kunnen zeggen dat hij dit toch niet de manier vindt om contact met zijn kinderen te krijgen. De kinderen waren duidelijk de dupe van een strijd tussen hun ouders. Dit maakte de hele situatie voor de heer [H] zeer wrang en een dergelijke opdracht zou hij niet nog een keer willen uitvoeren.
De informanten hebben inzage gekregen in het eigen rapportage deel. Zij zijn akkoord met de verslaglegging van hun informatie.
(…)

11.Beantwoording en interpretatie van de onderzoeksvragen

(…)
De Raad heeft zich geconfronteerd gezien met zeer complexe echtscheidingsproblematiek, die zich al jaren voortsleept. Al sinds de scheiding in 2001 hebben de ouders een tegengestelde en nagenoeg onoverbrugbare visie op hun relationele voorgeschiedenis, het voormalige gezinsklimaat en op het (huidige) functioneren van de kinderen. De afgelopen jaren zijn ouders niet in staat gebleken hun visies bij te stellen en nader tot elkaar te komen. Integendeel, de uiteenlopende visies zijn verder verhard.
Ouders bevinden zich in een vicieuze cirkel, waarmee de tegenstellingen en de strijd in stand worden gehouden. Dit is, volgens de Raad, het cruciale knelpunt waardoor ouders tot op heden niet tot constructief overleg en gezamenlijke afspraken komen die houdbaar blijken en noodzakelijk zijn voor de kinderen.
De angel in de strijd is het beeld dat moeder schetst van vader als agressor jegens haar en de kinderen. Deze angel houdt de strijd over de kinderen gaande. De kinderen functioneren in deze strijd letterlijk als lijdend voorwerp.
Reeds in 2002 is BJZ tot de conclusie gekomen dat de kinderen klem zitten tussen de ouders. BJZ heeft toen geadviseerd, dat moeder hulp zoekt om haar eigen angsten te overwinnen, omdat haar angsten de voortgang van de omgangsregeling vertragen en belemmeren. Tevens is geadviseerd, dat er hulp voor de kinderen komt.
(…)

1. Is het in het belang van [C] , [D] en [E] om de hoofdverblijfplaats te wijzigen? Zo ja, welke zwaarwegende gronden liggen daar ten grondslag aan?

De Raad acht het in het belang van [D] en [E] om de hoofdverblijfplaats te wijzigen en deze te bepalen bij vader. De Raad acht het niet in het belang van [C] de
hoofdverblijfplaats te wijzigen en deze bij moeder te laten. De Raad realiseert zich dat dit een ingrijpend advies is.
(…)
[C] daarentegen is emotioneel te zeer verbonden met moeder om de stap naar vader nu te kunnen zetten. De splitsing van haar loyaliteit aan ouders is dermate gevorderd, dat het teveel van [C] is gevraagd om zich van moeder los te maken en de geparentificeerde rol ten opzichte van haar broertjes los te laten. Zeker gezien de kwetsbare sociaal-emotionele ontwikkeling van [C] , kan dit niet zomaar geforceerd worden. [C] heeft tijd en afstand nodig om haar beeld van vader bij te stellen en om te leren hoe zij op een voor haar te hanteren wijze het contact met haar vader kan opbouwen. Haar broertjes kunnen hierin als voorbeeld fungeren. Door bij hun vader te wonen kunnen zij [C] laten zien, dat hun vader een andere man is dan hun moeder schetst en [C] laten zien, dat zij zich niet meer verantwoordelijk hoeft te voelen voor hen in het contact met vader. Tegelijkertijd krijgen [D] en [E] de kans om eigen ervaringen op te doen met hun vader, los van de invloed van [C] .
Door [C] alleen bij moeder te laten is het risico aanwezig, dat de loyaliteitssplitsing wordt versterkt, omdat ze zich nog meer tegen vader gaat afzetten als haar broertjes bij vader verblijven. Naast erkenning voor het feit, dat zij op dit moment niet bij machte is haar loyaliteit aan vader in te lossen en daar hulp bij nodig heeft, ligt liet wederom in de handen van ouders gezamenlijk om [C] hierbij op adequate wijze te steunen en te begeleiden.
De Raad is van mening, dat het de voorkeur heeft [C] , [D] en [E] bij elkaar te laten. Gezien de bevindingen uit het onderzoek en bovenstaande onderbouwing, ziet de Raad hier echter geen mogelijkheid toe.
Op grond van de ervaringen met beide ouders gedurende het onderzoek, het gedrag van de kinderen, de voorgeschiedenis en de huidige hulpverlening heeft de Raad de wijziging van hoofdverblijfplaats van [D] en [E] en het ongemoeid laten van de hoofdverblijfplaats van [C] meerdere keren in een multidisciplinair overleg getoetst. Uiteindelijk is de Raad tot de conclusie gekomen dat het onttrekken van [D] en [E] aan de beïnvloedingssfeer van moeder noodzakelijk is om in ieder geval voor hen het proces van deloyalisatie te doorbreken nu het nog kan. De opvoedingssituatie bij moeder is te zeer belast met de angst voor een agressor van buiten waartegen de kinderen zich moeten wapenen. Deze situatie mag niet langer voortbestaan.
Uit de diverse onderzoeken komt naar voren dat vader de pedagogische bagage heeft om de kinderen op te kunnen voeden en het belangrijk vindt dat hun contact met moeder behouden blijft. Hij laat inzicht zien in de problemen waar de kinderen mee kampen en staat open voor hulpverlening en stelt zichzelf begeleidbaar op. Op geen enkele wijze is bevestigd, dat vader de kinderen mishandeld heeft. Zoals genoemd laten de kinderen in hun gedrag niet de basale angst zien die kinderen laten zien in contact met hun agressor.
Na weging van alle opties (zie onderstaand), is de Raad van mening dat bovenstaand advies [C] , [D] en [E] de meest reële kans geeft op den duur hun loyaliteit aan beide ouders in te lossen en de “wond”, die door de ouderlijke strijd is ontstaan, te laten herstellen zodanig dat er op de lange termijn sprake kan zijn van een litteken in plaats van een zwerende wond. Hulpverlening is noodzakelijk om bovenstaande verantwoord en adequaat te kunnen begeleiden.
Diverse multidisciplinaire overleggen zijn vooraf gegaan aan het formuleren van dit
advies,
(…)
In het kader van het beschermingsonderzoek heeft de Raad de volgende onderzoeksvragen gesteld:

1. Wordt de ontwikkeling van [C] , [D] en [E] bedreigd?

Ja, het getouwtrek rondom de omgang en de voortdurende strijd en disfunctionele communicatie tussen ouders drukt de kinderen zodanig in een loyaliteitsconflict met als gevolg spanning en onrust. Dit blijkt al uit de dossieranalyse. Gevolgen die dit voor de kinderen heeft staan uitgebreid beschreven in de interpretatie van de proefcontacten. Zolang dit voortduurt staat de draagkracht van de kinderen onder druk en vormt een risico voor hun ontwikkeling.

In de huidige opvoedingssituatie groeien zij op met angst voor een agressor van buiten. Een agressor die hun vader is. Hun leven met moeder is erop gericht deze agressor buiten te sluiten. Een signaal of teken dat hij in de buurt zou kunnen zijn veroorzaakt grote onrust bij de kinderen reëel of niet reëel. Deze onrust werkt door op alle gebieden.
(…)

2. Wat zijn de veroorzakende en in stand houdende factoren?

Meerdere malen is in het rapport beschreven dat de strijd tussen ouders en het opgroeien in een opvoedingssituatie waarin de vader neergezet wordt als agressor de kern van de bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen is.

3. Welke hulpverlening is geïndiceerd?

Hulpverlening voor het gehele gezinssysteem is geïndiceerd. Gezien de gecompliceerde problematiek is hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk om de continuïteit en de veiligheid van de noodzakelijke hulp te waarborgen. Tot op heden is de hulpverlening vooral gericht geweest op het versterken van het zelfvertrouwen en het vergroten van het gevoel veilig te zijn van [C] en [D] in relatie tot de vermeende traumatische ervaringen die de
kinderen hebben opgedaan door het handelen van hun vader. De hulpverlening stond hierdoor continu onder druk door de tegengestelde visies van ouders op wat hun kinderen nodig hebben. Het is nodig om de hulpverlening breed in te steken.
Tot op heden is moeder als persoon onvoldoende aan bod gekomen binnen de hulpverlening. De hulp was vooral gericht op hoe om te gaan met de kinderen. Ons inziens heeft moeder hulp nodig voor haar eigen problematiek. De traumatische ervaringen die zij in haar leven heeft opgedaan heeft zij nog onvoldoende plek kunnen geven. Ze belast hierdoor de kinderen met haar eigen problematiek. Het is belangrijk dat moeder leert haar kinderen de ruimte te geven hun eigen ervaringen op te doen met hun vader. Belangrijker is het nog, dat de angst die zij alle jaren bij haar kinderen levend heeft gehouden terug wordt gebracht naar normale proporties om haar kinderen een kans te geven met minder ballast het leven aan te kunnen.
Vader heeft hulp nodig om een houding aan te nemen die het meest aansluit bij de behoeften van de kinderen. Het herstellen van het contact met de kinderen en zorgen voor stabilisatie in het leven van de kinderen is, gezien de voorgeschiedenis en de loyaliteitsproblemen waar de kinderen mee te kampen hebben, een zware klus.
Ouders hebben beiden sturende begeleiding nodig om de communicatie ten gunste van hun ouderschap opbouwend en zonder strijd te laten verlopen, zodat [C] , [D] en [E] zich in de omgang met hun ouders onbelemmerd kunnen bewegen.
De kinderen hebben het nodig dat er duidelijkheid komt over hun relatie met beide ouders en begeleiding krijgen om met de nieuwe gezinssituaties om te gaan, zodat behalve het contact met beide ouders ook het contact tussen de kinderen onderling behouden blijft. [C] zou gebaat zijn bij hulp om in het contact met vader haar wensen en gedachten zodanig onder woorden te brengen, dat ze zich gehoord voelt en in staat is daadwerkelijk met hem in gesprek te komen over het heden en verleden. De draaglast die [C] , [D] en [E] meenemen dient geminimaliseerd te worden waardoor zij toe kunnen komen aan hun eigen
ontwikkelingstaken al dan niet met extra hulp.
Bovenstaande dient, gezien de gecompliceerde problematiek en de enorme druk die bestaat op de diverse gezinsleden om hun hoofd boven water te houden, plaats te vinden in het gedwongen kader. Het is nodig dat een neutrale derde de situatie blijft monitoren en indien nodig met de vuist op tafel kan slaan dan wel een beslissing kan nemen. Daarnaast is het van groot belang dat een omgangsregeling gecontinueerd gaat worden. Het is niet in liet belang van de kinderen dat hulpverlening stagneert.
(…)

13. Besluit

Advies aan de Rechtbank met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, omgangsregeling en gezag:
De Rechtbank adviseren het verzoek van vader met betrekking tot wijziging hoofdverblijfplaats betreffende [D] en [E] toe te wijzen.
De Rechtbank adviseren het verzoek van vader met betrekking tot wijziging hoofdverblijfplaats van [C] af te wijzen.
De Rechtbank adviseren om een omgangsregeling vast te stellen tussen de kinderen en de niet-verzorgende ouder:
Een omgangsregeling waarbij de kinderen één keer in de veertien dagen een weekeinde met z’n drieën bij de ene of de andere ouder verblijven. Als ook de helft van de vakanties. Feestdagen in gezamenlijk overleg.
De Rechtbank adviseren het verzoek van beide ouders om één ouder gezag af te
wijzen.
Verzoek aan de Kinderrechter in het kader van het beschermingsonderzoek:
De kinderrechter verzoeken de minderjarigen [C] geboren [in] 1994,
[D] , geboren [in] 1996 en [E] [in] 1998
onder toezicht te stellen van AJL voor de periode van één jaar.
Omdat de minderjarige en/of ouders van de minderjarigen behoort tot de doelgroep
van het Leger des Heils adviseert de Raad dat de maatregel wordt uitgevoerd door het
Leger des Heils namens Bureau Jeugdzorg Gelderland."
(…)
2.8
Bij beschikking van 6 november 2007 heeft de rechtbank Zutphen (kinderrechter) de kinderen onder toezicht gesteld van Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland, die de uitvoering daarvan zal (zou) opgedragen aan LJ&R.
LJ&R voert in haar hoedanigheid van uitvoerder van taken als bedoeld in de (destijds geldende) Wet op de Jeugdzorg de door Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland aan haar bij mandaat opgedragen taken uit.
2.9
Bij tussenbeschikking van de rechtbank Zutphen van 26 november 2007 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling tussen [appellant] en de kinderen vastgesteld van eenmaal per veertien dagen van zaterdag 15.00 uur tot zondag 15.00 uur met ingang van 24 november 2007. Tevens zijn de verzoeken van [appellant] en [B] tot het eenhoofdig gezag over de kinderen afgewezen. Verder is een deskundige aangewezen om nader onderzoek te doen en is in verband daarmee de beslissing met betrekking tot het wijzigen van de hoofdverblijfplaats en de verzochte omgangsregeling aangehouden.
2.1
Bij brief van 23 januari 2008 heeft LJ&R de rechtbank Zutphen (kinderrechter) het volgende geschreven:
"Na het ontvangen van de beschikking op 28 november is er met de ouders afgesproken
om de omgang voor het eerst op 8 december in het aangegeven ritme te laten plaats vinden. Dat wil zeggen 8/9 december, 22/23 december, 5/6 januari en 19/20 januari.
Vooraf is er overleg geweest met de ouders en zijn er afspraken gemaakt om de omgang zo soepel mogelijk te laten verlopen.
Vader heeft telkens kort na de omgang verslag gedaan. Moeder heeft eenmalig na de derde keer verslag gedaan van haar bevindingen. De kinderen hebben we na de eerste omgang gezamenlijk gesproken en na de 4e omgang alle drie afzonderlijk.
Uit deze verslagen komt naar voren dat de omgangscontacten heel moeizaam verlopen. In
de verslagen van vader is er een flink verschil in gedrag tussen [C] en de beide jongens.
Waar [C] zich openlijk verzet, ageert en uitdaagt zegt hij het contact met de jongens over
het algemeen als goed en passend bij de omstandigheden te ervaren.
Bij de kinderen is en blijft grote weerstand. Zij zeggen niet te willen gaan en het in alle
mogelijke opzichten naar te vinden tijdens de omgang. Het valt op dat de kinderen kennelijk bij alles wat er gebeurt bezig zijn met beoordelen of het goed of fout. Er wordt naar vervelende films gekeken, er wordt saai voorgelezen en het eten is vies er wordt te lang gebeden enz. enz. Alles wat betrekking heeft op het handelen van hun vader maar ook wat daaruit voort vloeit of mee te maken heeft, wordt kennelijk steeds door deze (negatieve) beoordelingsbril bekeken. Als onderbouwing van het in hun ogen "foute" of rare handelen van hun vader wordt met regelmaat genoemd "dat zou mijn moeder in ieder geval niet zo doen".
Uit de verslagen van de kinderen komt een vader naar voren die zijn gezag over zijn kinderen (dat hij van de kinderen uitdrukkelijk niet krijgt) probeert af te dwingen door te
dreigen met b.v. het inlichten/inschakelen van derden, met hernieuwde conflicten met hun
moeder of door een vergelijking te maken met hoe ze zich elders gedragen.
Er wordt een voortdurende strijd om de macht beschreven. Waarbij het recht om zelf te
bepalen om (geen) contact te willen het begin lijkt te zijn.
Ook zou vader met name [C] uitlokken en aanmoedigen tot fout/ongewenst gedrag. Zo zou vader aan het eind van het derde weekend toen [C] met steentjes gooide, haar hebben uitgenodigd om nog grotere stenen te zoeken om daarmee de ruit in te gooien en gezegd hebben "kom op dan, dat durf je niet”. Hij zou daarbij ook foto's hebben gemaakt van beschadigingen die ze had veroorzaakt, om vervolgens te zeggen: Hiermee ga ik naar de voogd en de politie. Dit voorbeeld wordt ook door moeder als getuige daarvan beschreven.
Ook moeders bevindingen zijn een opsomming van dingen die niet goed lijken te zijn gegaan en van verkeerd handelen en reageren van vader.
Op grond van de informatie uit het raadsrapport en de verslagen van de betrokkenen over de omgang zou ons advies zijn om de omgang van de jongens onder dezelfde voorwaarden te handhaven maar de tijden wat aanpassen om wat meer rust te brengen. Dit zou ook de beleving van de verhouding reizen en omgang ten goede kunnen komen. Het omgangsweekend zou dan moeten starten op zaterdag om 13:00 uur en eindigen op zondag om 16:00 uur.
[C] heeft veel verwijten naar haar vader en boycot op alle manieren zijn gezag en frustreert de omgang. Dat staat ook de mogelijkheid voor een meer ontspannen omgang tussen vader en de jongens in de weg. Hierdoor wordt het voor alle partijen erg moeilijk om positieve ervaringen op te doen binnen deze omgang.
Om die reden adviseren wij om het huidige omgangscontact van [C] met haar vader zodra dit mogelijk is (bij FFT) te vervangen door begeleid gesprekscontact tussen [C] en haar vader.
Het gezin is aangemeld voor systeembegeleiding (FFT) bij [I] . Een eerste
kennismakingsafspraak heeft vertraging opgelopen door het verzetten van de afspraak door moeder omdat haar vertrouwenspersoon die dag niet kon en vervolgens door vlak voor de afspraak een ziekmelding van de systeemtherapeut.
De ouders worden binnen Functional Familiy Therapy (FFT) uitgenodigd om hun gezamenlijk ouderschap ook na alles wat zich heeft voorgedaan, zo goed mogelijk eenduidig vorm te (gaan) geven.
De begeleide gesprekken tussen vader en [C] zouden dan ook in het kader van systeembegeleiding moeten plaatsvinden.
Wij hopen u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
(…)"
2.11
Bij tussenbeschikking van 17 maart 2008 heeft de rechtbank Zutphen opnieuw een voorlopige omgangsregeling vastgesteld inhoudende dat de kinderen eenmaal per veertien dagen omgang hebben met [appellant] van zaterdag 12.00 uur tot zondag 18.00 uur.
2.12
In april 2008 is de gezinsvoogd als gevolg van ziekte tijdelijk uitgevallen en gedurende enkele maanden vervangen door een andere gezinsvoogd.
2.13
De gezinsvoogd heeft ter zitting van de rechtbank van 4 augustus 2008 in haar aantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht:
"Wie gaat het onderzoek doen naar de (on)mogelijkheid van de bezoekweekenden en de vakanties.
Omdat gebleken is dat de ouders hier niet zelf uitkomen (wat vader voorstelt is niet goed in de ogen van moeder en wat moeder voorstelt is niet goed in de ogen van vader) heb ik met beide ouders overlegt welke mogelijkheden er nog meer zijn. Ik heb als voorstel gedaan dat [J] een goede optie is en als de rechtbank hiermee akkoord gaat kan door u de opdracht gegeven worden aan meneer [J] . Voor meneer [J] is gekozen omdat hij eerst alle informatie van alle partijen wil hebben, het onderzoek doet en daarna pas een antwoord vormt. Hij is in staat om een onpartijdig verhaal neer te zetten en dat is in deze
situatie meer dan nodig. Vader wil op zich wel mee werken maar heeft wel als eis dat de bezoekweekenden uitgebreid moeten worden. Daar ben ik het niet mee eens omdat de uitbreiding van het weekend een van de vragen is in het onderzoek. Daarnaast is het pure chantage om dit zo te stellen. Vader moet hierin wel zijn verantwoordelijkheid weten, wil
hij tot een werkbaar en haalbaar onderzoek komen.
Verder wil ik met 'u bespreken hoe de bezoekweekenden zijn verlopen; daarbij heb ik de bevindingen van de ambulante hulpverleenster mevr. [K] meegenomen. We hebben de verslagjes van vader van hoe de weekenden zijn verlopen en mevr. [K] bespreekt na de weekenden met de kinderen door hoe het gegaan is. Vorige week hebben we de verslagjes van moeder ontvangen hoe de kinderen weggaan en weer terug komen. Doordat vader zo trouw zijn verhaal verstuurd over zijn beleving van de weekenden is het prettig om met hem de punten die vragen oproepen, zoals het gedrag van [C] of de cadeautjes die gegeven worden, met hem te kunnen bespreken. Vader staat open voor nieuwe gezichtspunten en hij handelt het weekend daarna er ook naar. Er zit een stijgende lijn in zijn aanpak met de kinderen.
De kinderen geven aan dat zij moeite hebben met de weekenden. Na een weekend moeten zij hun verhaal kwijt en dat doen ze in eerste instantie met moeder. Zij bemoedigt hen hun emoties te uiten en er over te praten. De nadruk ligt op wat er misging en eigenlijk niet op wat er wel goed is gegaan. Mevr. [K] daar en tegen praat met de kinderen ook over de leuke zaken en dan blijkt, is haar mening, dat het allemaal wel mee valt. De kinderen doen ook andere dingen en hebben ook plezier bij vader. Alleen bestaat de indruk dat zij dit niet bij moeder mogen uiten.
De spanningen rondom de 'weekenden en de houding van moeder die hen stimuleert om vooral er tegenop te zien en alleen te kijken naar wat er fout is, maakt het voor alle drie de kinderen verschrikkelijk om naar vader te gaan. Dit is zeer schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen.
[C] is in de fase dat zij er alles aan doet om onder het weekend uit te komen. Zij gelooft ook absoluut dat haar vader de meest verschrikkelijk man is die op aarde rond loopt. Hij kan in haar ogen weinig goed doen. Tijdens ons gesprek keek ze mij recht aan en haar stem is overtuigend. Aangezien zij een beelddenker is, bleef alles wat ze vertelde congruent. Ze is in staat om haar vader te triggeren om uitspraken te doen, in zijn emotie laten te schieten, en daar opnamen van te maken. Ze wist heel goed wat zij op dat moment deed. "Ja ik wist wel dat hij aan stond." zei [C] toen haar moeder aangaf dat ze niet wist dat de telefoon aanstond.
Ze kan met deze actie meerdere intentjes hebben gehad; iedereen laten weten hoe slecht haar vader wel niet is en alles uit de kast willen halen om maar niet meer naar hem toe te hoeven. Het kan ook zijn dat zij de grenzen op zoekt van wat wel en niet kan. Thuis krijgt zij deze grenzen niet aangeboden t.a.v. haar vader en het beeld dat zij over hem gecreëerd heeft. Daarnaast heeft ze vrienden die zich in een vergelijkbare situatie bevinden en zij elkaar steunen en tips geven hoe te doen op bepaalde momenten. Met deze vrienden komt ze
langzamerhand in het gebied van onbetamelijk gedrag naar andere mensen toe.
[C] wil daar niet haar eigen verantwoordelijkheid in nemen en houdt zich daar vanaf. "Ik beloof niets", is haar reactie op terugkoppeling van mij naar haar. Haar taalgebruik dit zij heeft bij haar bezoeken aan vader zijn hardnekkig en moeilijk terug te brengen. Ze accepteert het gezag van haar vader bijna niet of moeizaam. Vader moet echt heel streng tegen haar zijn op deze momenten.
[C] is tegelijkertijd een heel kwetsbaar meisje die zich afvraagt of iemand "zo'n kind als ik wel wil hebben?" Dit was n.a.v. een gesprekje over de toekomst dat [C] en ik hadden tijdens een uitje. [C] liet tijdens dit uitje ook zien dat zij zich feilloos aanpast in een teleurstellende situatie. "Ach, geeft niet. We gaan wel wat anders doen." Dit terwijl zij allemaal heel graag wilden bowlen en tot twee maal toe de baan niet beschikbaar bleek.
[D] is een jongen waar op dit moment de meeste zorgen om zijn. Ook hij geeft aan dat hij niet naar zijn vader wil. Tijdens het gesprek hierover zat hij onderuitgezakt op de stoel en keek hij alleen maar naar beneden. Zijn gezichtsexpressie schiet alle kanten op en het lijkt alsof hij enorm worstelt met wat er in hem omgaat. Zijn stem verandert en wordt dikker en trager. Mogelijk een uiting van emoties. Wij hebben het ook over andere leukere dingen gehad en op zo'n moment zit hij rechtop en kijkt je recht aan en zijn stem klinkt hoger. Ook [D] is een beelddenker en hebben wij het over zijn vader dan zegt hij dat hij niet wil en
kijkt direct bij je weg. Op school uit hij zijn emoties door op lager emotioneel kinderlijk niveau te functioneren. Hij heeft moeite om zijn agressie huishouding onder control- te houden en heeft twee maal toe een aanvaring gehad met kinderen uit zijn klas waarbij de school haar zorgen heeft geuit over [D] , zowel naar moeder als vader en de gezinsvoogd. Zij dringen sterk aan op hulp voor [D] . Ook willen zij uit voorzorg [D] aanmelden voor Cluster 4 onderwijs, mocht het toch weer mis gaan met hem in zijn gedrag. Tijdens het gesprek met de gezinsvoogd kreeg hij iets te horen wat hem niet aanstond (dat rechters soms beslissingen nemen waar je eerst niet blij mee bent en later blijkt dat ze wel de goede beslissingen hebben genomen) en toen was er geen gesprek meer mogelijk. [D] liep de kamer uit en ging naar zijn moeder waar hij op dat moment zich ging gedragen als een klein kind dat borstje wil drinken.
Voorheen was het gedrag van [D] nog sterker en ging hij ook nog op de grond liggen schreeuwen en stampen. Daarin bevindt mevr. [K] een verbetering. [D] is verder weer eerder te stoppen in zijn kinderlijk gedrag. Tijdens het uitje voegde ook [D] zich feilloos toen bleek dat het bowlen niet door kon gaan, op aanwijzing van [C] .
(…)"
[E] is in het gesprek met de voogd meteen duidelijk: hij wil niet meer naar zijn vader en legt omstandig uit waarom niet. Zijn ogen schieten van links naar rechts en zijn stem is dringend. Op het moment dat wij het over andere dingen hebben kijkt hij mij recht aan en geeft een andere reactie. Zijn ogen schieten naar boven en dit blijkt in meerdere situaties zo te zijn. [E] is ook een beelddenker en zijn eerste verhaal over niet meer naar vader willen gaan lijkt daardoor een gerepeteerd hoorverhaal, waarbij hij checkt of dat wat hij mij verteld heeft wel allemaal goed gezegd is. Opluchting is zichtbaar op zijn gezicht op het moment dat hij alles heeft gezegd wat hij kwijt wilde. Op de vraag wat hij als kroonprins zou gaan doen, was hij meteen duidelijk: "Bij scheiding mogen de ouders geen ruzie maken want dat is heel vervelend voor de kinderen. Op mijn vraag wat hij er aan zou doen als ze wel ruzie maken, gaf hij als antwoord: "Ik zeg ze dan dat ze niet mogen doen." En als ze wel ruzie maken? "Dan leer ik ze om samen te praten, want met ruzie maken wordt het niet beter."
[E] is tijdens het uitje, hij ging ziek mee met 38,5 graden koorts, wel teleurgesteld dat hij niet kan bowlen. Hij loopt iedere keer terug naar de banen om toe te kijken hoe anderen spelen. Hij heeft een hunkering in zijn ogen en is er moeilijk weg te krijgen. [E] reageerde eigenlijk op een normale wijze op de teleurstelling. Wanneer hij een ijsje mag kiezen gaat zijn voorkeur uit naar een grijpautomaat waar allemaal snoepdingen in liggen. Hij is er op gebrand om zijn voorkeur er uit te halen. Wanneer dit uiteindelijk lukt is hij er zeer gelukkig mee.
De zorg om deze kinderen wordt alleen maar groter naar mate je ze als gezinsvoogd beter leert kennen, dan uit de dossiers. De situatie waarin zij zich bevinden speelt hierin een grote rol. Al jarenlang wordt er over de hoofden van de kinderen een gevecht gehouden tussen twee ouders die hun gelijk willen halen. Wat er in het verleden is gebeurd en wie er gelijk heeft is in deze niet belangrijk.
Wat we nu zien is dat er drie kinderen eigenlijk doodongelukkig zijn met de situatie waarin zij verkeren. Er wordt aan hen getrokken en zij mogen eigenlijk bij geen van beide ouders zijn wie zij behoren te zijn. Bij beide ouders wordt gemopperd over hoe slecht de anderen (inclusief familieleden) zijn. Hoe verkeerd ze zijn benaderd in het verleden. Door dit trekken mogen de kinderen het deel van zichzelf niet erkennen die niet past bij de ouder waar zij op dat moment zijn. Ze moeten een deel van zichzelf ontkennen en dit is uitermate schadelijk voor de kinderen. Dit kan leiden tot een identiteitscrisis met alle gevolgen van dien, psychische klachten, criminaliteit etc. Voor de kinderen is het noodzakelijk om bij beide ouders een veilige plek te vinden waar zij zich mogen ontwikkelen tot gezonde jonge mensen. Die in staat zullen zijn hun eigen verantwoordelijkheid op zich te nemen en keuzes te maken die bij hen horen, in plaats van opgelegd door moeder of vader.
Moeder heeft duidelijk moeite met het verleden: regelmatig geeft ze aan in gesprekken dat ze niet meer weet wanneer iets heeft plaats gevonden. Doordat moeder zelf haar verleden niet op een rijtje heeft brengt zij haar eigen gevoelens over het verleden over naar haar kinderen, 85% van onze communicatie is non-verbaal en deze communicatie brengt zij ook over op de kinderen. Het lijkt erop dat moeder volledig mee werkt aan de hulpverlening, aan de andere kant laat ze dwingend gedrag zien om toch vooral haar kant te kiezen in haar levensverhaal en het slachtoffer zijn. Daarnaast legt zij de kinderen geen grenzen op in hun emoties ten aanzien van vader. Die emoties worden juist door moeder gestimuleerd door zelf nog een duit in het zakje te doen en nog een aantal punten naar boven te halen die vader in slechter daglicht zetten. Het lijkt erop dat moeder met de aanwijzingen die mevr. [K] , van de ambulante hulpverlening, geeft nog te weinig doet. Ze heeft de indruk dat moeder ja zegt en vervolgens ziet mevr. [K] geen verandering de volgende keer dat zij komt. Moeder blijft in haar oude gedrag steken.
Vader mag zelf ook wat meer afstand nemen van het verleden. Hij is in staat om de tijdsbeelden beter te plaatsen. Toch is er weinig voor nodig om hem toch weer in het verleden te doen belanden. Ook is vader, net als moeder, erg gevoelig op wat maar enigszins riekt naar partijdigheid. Hij kan op zo'n moment, net als moeder, dwingend worden en zijn recht op eisen. Vader is wel in staat om zijn eigen aandeel in de zaken die misgaan onder ogen te zien en neemt de aanwijzingen van de gezinsvoogd serieus. Hij is in staat om daarin actief te veranderen en nieuw gedrag te laten zien en horen.
De hulpverlening aan dit gezin is behoorlijk ingewikkeld. Wij moeten zorgen dat we onpartijdig zijn en toch wordt er van beide kanten aan ons getrokken om wel partij te kiezen en de andere partij af te wijzen. Haast een onmogelijke zaak.
Daarnaast is het door de rechtszaken in het verleden moeilijk geworden om voor een knul als [D] hulp te vinden. Binnen de reguliere hulpverlening, en of dit nu een instelling is of een vrijgevestigde, wilde en kon men geen hulp bieden aan hem omdat beide ouders daar ook in meegenomen moeten worden, is hun visie. Een hulpverlener opperde zelfs dat het voor met name [D] beter zou zijn wanneer hij uit huis geplaatst zou worden om zo binnen een behandelinstelling te leren omgaan met de thuissituatie en zijn ouders. Dit is een optie die we open willen houden mocht individuele hulpverlening aan [D] geen zoden aan de dijk zetten. En dat geldt natuurlijk ook voor [C] en [E] . Voor deze beide kinderen zijn de zorgen net zo groot, alleen voor [D] is er nu hulp nodig en niet pas over een aantal maanden.
Wat belangrijk is, is dat beide ouders het verleden een plek gaan geven door daarmee zelf aan het werk te gaan en te gaan samenwerken om zo de broodnodige behoefte van de kinderen om te zijn wie zij behoren/mogen zijn te gaan beantwoorden. Dat zowel vader als moeder aan [D] toestemming geven om de noodzakelijke hulp te krijgen die hij nodig heeft om zo zijn agressie te leren beheersen en zijn ontwikkelingsachterstand in te halen om daarna een gezonde jong volwassene te worden, ongeacht bij wie hij verblijft. En het zou goed zijn wanneer beide ouders hun excuus gaan aanbieden aan de kinderen voor het te kort doen aan hen. Uit therapieën die gegeven worden aan mensen met een beladen verleden, blijkt dat het bieden van hun excuus en de daarbij behorende gedragsverandering van de ouders een genezend effect te hebben op de kinderen. Deze kinderen blijken veel beter hun leven in eigen hand te krijgen en te behouden en zich daarmee gezonder te ontwikkelen."
2.14
Bij beschikking van de rechtbank Zutphen van 1 september 2008 is beslist dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij [B] zal zijn met ingang datum beschikking. Voorts is bepaald dat tussen [appellant] en de kinderen een omgang zal plaatsvinden van minimaal eenmaal per veertien dagen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 18.00 uur, met de bepaling dat de gezinsvoogd de omgangsregeling kan uitbreiden van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur. Tevens is bepaald dat de kinderen een (aanzienlijk) deel en zo mogelijk de helft van de schoolvakanties bij [appellant] zijn. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen:
"In de tussenbeschikking van 26 november 2007 heeft de rechtbank (voor zover thans nog
relevant) haar beslissing op het verzoek met betrekking tot de wijziging van de hoofdverblijfplaats aangehouden en daarnaast heeft de rechtbank een onderzoek door een
deskundige bevolen.
De rechtbank heeft tot deskundige benoemd drs. [L] , orthopedagoog te
[M] .
(…)
Het deskundigenbericht
Op 1 april 2008 heeft drs. [L] de rechtbank bericht over het verloop van het door de
rechtbank aan haar opgedragen onderzoek. De deskundige geeft aan dat het onderzoek tijdens de tweede bijeenkomst op 22 februari 2008, is beëindigd door de vader, omdat de vader de deskundige als onvoldoende neutraal heeft ervaren. De deskundige is daarop van
mening dat zij het onderzoek niet verder kan uitvoeren. De deskundige adviseert de
rechtbank om de geformuleerde vragen te laten beantwoorden door een andere deskundige.
(…)
Het verloop van de voorlopige omgangsregeling en de systeemtherapie
(…)
Ter terechtzitting is naar voren gebracht dat de systeemtherapie niet is gestart, aangezien de
ouders niet beide wilden meewerken aan deze vorm van hulpverlening. De gezinsvoogd heeft daarbij toegelicht dat het thans in het belang van de kinderen is dat zij individuele hulpverlening gaan krijgen.
(…)
Het advies van de gezinsvoogd
De gezinsvoogd geeft aan dat de vader na ieder omgangsweekend een verslagje stuurt over het verloop van dat weekend. Hij staat open voor een gesprek over de omgang met zijn kinderen en voor nieuwe gezichtspunten. De vader toont zich hierin leerbaar en neemt de
adviezen mee in het volgende weekend. De spanningen rondom de weekenden en de houding van de moeder, die de kinderen stimuleert om vooral er tegenop te zien en alleen te kijken naar wat er fout is, maakt het voor alle drie de kinderen verschrikkelijk om naar vader te gaan. Dit is zeer schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen. [C] is in de fase dat zij er alles aan doet om onder het weekend uit te komen. Zij gelooft ook dat haar vader de meest verschrikkelijke man is die er op aarde rond loopt.
Omtrent [D] bestaan thans grote zorgen. Hij geeft evenals zijn zus aan dat hij niet naar
zijn vader wil. Tijdens een gesprek hierover schiet zijn gezichtsexpressie alle kanten op. Het
lijkt erop dat hij enorm worstelt met wat er in hem omgaat.
De situatie waarin de kinderen zich bevinden is zeer zorgelijk. Alle kinderen zijn eigenlijk
doodongelukkig. Er wordt aan hen getrokken en zij mogen eigenlijk bij geen van beide ouders zijn wie zij behoren te zijn. Bij beide ouders wordt gemopperd over hoe slecht de
anderen zijn en hoe het verleden is geweest. De kinderen moeten hierdoor een deel van
zichzelf ontkennen. Dit is uitermate schadelijk voor de kinderen. Beide ouders hebben
zichtbaar moeite met het verleden en kunnen onvoldoende afstand nemen van hetgeen in het
verleden is gebeurd.
Binnen de reguliere hulpverlening wilde en kan men geen hulp bieden aan de kinderen. Met
name [D] heeft op korte termijn hulp nodig. Inmiddels is er hulp gevonden voor hem
bij een particuliere hulpverlener.
Het advies van de Raad
De raadsvertegenwoordiger persisteert bij het gegeven advies in het raadsonderzoek
d.d. 3 september 2007. De zorgen die thans worden besproken waren destijds ook aanwezig.
Er is een aantal kleine stapjes gezet.
Het is zorgelijk dat de kinderen de rekening betalen van het conflict van hun ouders. De
ouders benoemen beide enkel wat er niet goed gaat. De kinderen krijgen enkel negatieve
input van de ouders.
(…)
Omgang
(…)
De ouders dienen zich er van bewust te zijn dat de houding die zij thans tegenover elkaar
aannemen de kinderen ernstig beschadigt en dat de kinderen daardoor belemmerd worden
zich goed te ontwikkelen. De rechtbank betreurt het dan ook ten zeerste dat de ouders de
door de gezinsvoogd aanbevolen hulpverlening in eerste instantie afwijzen, ondanks het
gegeven dat de kinderen, en dan met name [D] , deze hulp op zeer korte termijn nodig
hebben. De ouders dienen zich te realiseren dat door de inmiddels uitgesproken
ondertoezichtstelling hun gezag -en de ruimte die zij zich hierin beiden hebben
toegemeten- wordt ingeperkt. Wanneer de ouders de belangen van de kinderen blijven
negeren, door hun houding ten aanzien van de kinderen niet te wijzigen, lijkt een
uithuisplaatsing van de kinderen het enige middel om de belangen van de kinderen en
daarmee hun ontwikkeling veilig te stellen.
Gelet op de huidige situatie is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van de kinderen is, om de huidige weekendregeling uit te breiden. De kinderen ervaren thans onvoldoende ruimte om hun (positieve) gevoelens over de omgangsregeling te uiten. Gelet op de zorgen die de moeder uit en de positieve ontwikkelingen die de vader noemt is de rechtbank van oordeel dat de afweging of en wanneer de omgangsregeling dient te worden uitgebreid tot de door vader gewenste omgangsregeling van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur door de gezinsvoogd dient te worden gemaakt. (…)"
2.15
Begin november 2008 is de omgangsregeling tussen [appellant] en de kinderen gestaakt.
2.16
Op 13 november 2008 heeft onder leiding van een externe NLP-coach, mevrouw [N] , een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] , [B] , de kinderen en LJ&R, vertegenwoordigd door de gezinscoach, de gezinsvoogd en een orthopedagoog. De omgang is niet hervat.
2.17
Bij e-mail van 24 november 2008 heeft (de gezinsvoogd) van LJ&R [appellant] het volgende geschreven:
"Ik vind het jammer voor u dat u afgelopen zaterdag onverrichter zake hebt moeten terugkeren. Nee, moeten horen, over een contact dat je zo graag wilt en nadat je er zoveel moeite voor hebt gedaan is op zijn minst (zoals u ook beschrijft) pijnlijk en zeer teleurstellend.
Toch is er ook een andere kant en het is mijn taak om die ook te belichten.
Wij zijn van mening dat de kinderen zich aan de omgangsregeling moeten houden. Als zij echter desondanks weigeren om mee te gaan (om redenen zoals zij die op 13 november hebben verwoord) hebben wij gezegd dat zij op het tijdstip van ophalen aanwezig moeten zijn om mee te gaan of anders zelf te zeggen dat zij niet mee gaan.
Omdat het verzet van de kinderen er al lange tijd is en omdat dit steeds grotere vormen aan neemt hebben we donderdag 13 november met z'n allen om de tafel gezeten om te kijken hoe dit veranderd kan worden. Daar is niet de oplossing gevonden maar wel een aanzet tot een mogelijke oplossing. Alle betrokkenen waren uiteindelijk bereid om zich in te zetten voor systeemtherapie om de problemen die spelen te bespreken en zo mogelijk uit de weg te ruimen
In de afgelopen weken heb ik er enkele keren bij u op aangedrongen om, nu het verzet van de
kinderen steeds groter wordt, tijdelijk af te zien van uw recht op omgang als de kinderen dat zelf niet willen. Juist omdat omgang onder deze condities doorzetten tot vooral meer negatieve ervaringen leidt bij zowel de kinderen als bij u en hun moeder. Daarvoor in de plaats zal er, zo is onze visie, zo snel mogelijk systeemtherapie gestart moeten worden om via die weg de obstakels die een goed omgangscontact beletten uit de weg kunnen te ruimen. De aanmelding daarvoor is al inmiddels in gang gezet.
Wij zullen, nu u niet te overreden bent om tijdelijk in het belang van de kinderen, af te zien van uw wettelijk recht op omgang, zo spoedig mogelijk een verzoek indienen bij de kinderrechter voor wijziging van de omgang."
2.18
[appellant] heeft op 27 november 2008 en 29 december 2008 een aantal formele klachten ingediend bij LJ&R, die in grote lijn zijn samen te vatten als partijdigheid van LJ&R in het nadeel van [appellant] en in het voordeel van [B] , uitmondend in het advies en de toestemming van de gezinsvoogd aan de kinderen om niet mee te werken aan de door de rechter vastgestelde omgangsregeling.
2.19
Bij brief van 4 december 2008 heeft LJ&R zich tot de rechtbank Zutphen (kinderrechter) gericht met het verzoek de beschikking van 1 september 2008 te wijzigen in een omgangscontact door middel van systeemtherapie. In de toelichting op het verzoek heeft LJ&R onder meer het volgende geschreven:
"De aanleiding van ons verzoek is als volgt;
Na een jaar ondertoezichtstelling en door de kinderechter opgelegde omgang, is er inmiddels ook een jaar daadwerkelijk regelmatig omgang is geweest tussen vader en de kinderen [C] , [D] en [E] .
Er is door LJ&R ingezet op uitvoering van de omgang zoals door de kinderrechter vastgelegd. Met ondersteuning van de gezinscoach in de thuissituatie en door bij de kinderen de aandacht te vestigen op de leuke dingen en activiteiten die ze tijdens de omgang doen en beperkt aandacht te geven aan negatieve geluiden, is geprobeerd om hen voldoende te motiveren voor het omgangscontact. De telefonische begeleiding die vader ten tijde van het raadsonderzoek en bij aanvang van de OTS kreeg vanuit [I] bood hem niet de ondersteuning die hij wenste en is daarom door hem beëindigd. Er is door ons geprobeerd om, mede op verzoek van vader, andere professionele begeleiding in te zetten tijdens de weekend bezoeken bij vader. Dit blijkt via de reguliere wegen niet mogelijk, omdat dergelijke hulp niet in het weekend kan plaats vinden.
Vader rapporteert steeds aan de gezinsvoogd na de bezoekweekenden. Hij is overwegend positief over de omgang met de jongens, ook over de omgang met [C] is hij positief maar met [C] beschrijft hij in zijn verslagen meer conflicten dan met de jongens. Deze conflicten zorgen voor spanningen en uitspraken en gedragingen over en weer die op hun beurt weer leiden tot groter verzet bij de kinderen en meer behoefte aan machts en drukmiddelen bij hun vader.
[C] , [D] en [E] hebben in de afgelopen periode bij herhaling en op verschillende manieren aan ons te kennen gegeven grote moeite te hebben met de omgangsregeling zoals die tot nu toe plaats heeft. De kinderen maken bezwaar tegen de manier waarop vader over hen en over hun moeder en grootouders spreekt. De kinderen zeggen bang te zijn voor de indringende en vasthoudende wijze van hen bevragen over uiteenlopende zaken (school, vrienden, thuis). De kinderen ervaren dat vader hen zo uitspraken ontlokt om hen vervolgens te confronteren met de strijdigheid van zowel positieve als negatieve uitlatingen jegens vader en anderen. Ook zegt (dreigt) hij daar anderen in te zullen betrekken (bijv. leerkracht). De kinderen zeggen zich hierdoor bedreigd te voelen en het roept veel onveiligheidsgevoelens op.
[C] zegt er grote moeite mee te hebben als haar vader in reactie op negatief en uitdagende gedrag van [C] , hardop in haar bijzijn bid voor haar om haar slechte gedrag dat door moeder en haar familie is ingegeven, te veranderen. Ondanks haar verzoek om dat niet te doen gaat hij er volgens haar mee door. Ook onderweg in de auto ontstaan soms conflicten tussen vader en de kinderen die volgens de kinderen veilig rijden in de weg staan. In zijn emotie heeft vader tegen [C] uitspraken gedaan als: je bent een duivelin, je praat alsof je 30 bent, ik stop met alimentatie voor jou betalen en dan hoef ik je ook nooit meer zien, jij krijgt je eten nog wel achter een luikje. [C] 's vrienden worden door vader als criminelen aangeduid.
Ondertussen zien we een groeiend verzet van de kinderen. Zowel in de thuissituatie
als op school en in hun uitlatingen tegen de gezinsvoogd.
Rondom de omgangsweekenden werd ook de spanning die dit teweeg brengt bij [C] (en de andere kinderen) op school zichtbaar in haar gedrag (grote mond geven, betrokken zijn bij onregelmatigheden enz.) Om deze problemen op school te beperken is er in de loop van het vorig schooljaar op school aan [C] de mogelijkheid geboden om na bezoekweekenden de gelegenheid te bieden om te spuien. Dit volstond het vorig schooljaar zodanig dat het in het nieuwe schooljaar aanvankelijk niet meer werd opgestart. Niet lang na de start van het huidige schooljaar ontstonden er echter opnieuw problemen. De gesprekken zijn na overleg tussen school en moeder en de gezinsvoogdij instelling toen weer gestart.
Toen er gaandeweg meer zorg ontstond over het functioneren van de kinderen zowel op school als thuis (spanningsklachten, boosheid, agressie) is geprobeerd om hulpverlening in te zetten door een GGZ organisatie. Dit bleek niet uitvoerbaar omdat in het verleden klachten van vader t.a.v. de behandeling aan zijn kinderen geleid hebben tot stopzetten van de hulpverlening door Spatie. Ook GG-Net zag in deze situatie geen mogelijkheid voor behandeling van de kinderen.
Onze zoektocht naar gepaste ondersteuning voor de kinderen heeft uiteindelijk geleid naar NLP Coaching door mevrouw [N] . Mevrouw [N] is op ons advies ingezet om te proberen de omgang, tussen de kinderen en hun vader, vlot te trekken door bij de kinderen draagvlak te creëren voor de omgang en het versterken van hun eigen ik om zodoende minder afhankelijk te worden van de mening van anderen of één van de ouders.
Vanwege de blijvend, sterk tegenstrijdige berichten van de kinderen en van vader over de omgang liep mevrouw [N] na enkele gesprekken met de kinderen daarop vast. LJ&R is op advies van mevr. [N] met alle betrokkenen om tafel gegaan.
Op 13-11-2008 is er daarom een bijeenkomst geweest bij ons op kantoor met alle betrokkenen onder leiding van mevrouw [N] en in aanwezigheid van de gezinscoach, de gezinsvoogd en de orthopedagoog van LJ&R, waarin ieder de gelegenheid kreeg om zijn of haar mening te geven over de problemen die zij ervaren rondom de omgang en om mogelijkheden aan te dragen ter verbetering.
De kinderen en met name [C] hebben in dit gesprek (opnieuw) aan hun vader kenbaar gemaakt wat er tijdens de weekenden en in contact met hun vader gebeurt (zie bovengenoemde voorbeelden) waardoor zij zich onveilig en niet positief erkend voelen en dat de manier waarop hij over hen en over hun moeder en grootouders spreekt hen kwetst.
Vader erkent zijn rol daar niet in en verdedigt zich door te wijzen op uitdagend gedrag of opmerkingen van de kinderen voorafgaand aan genoemde voorbeelden.
Vader daarentegen benadrukt vooral de noodzaak van het houden aan de door de kinderechter vastgestelde omgang en verwijst naar het raadsrapport waarin geadviseerd wordt om de beide jongens bij vader te laten wonen.
Het is in dat gesprek niet gelukt om de kinderen en vader dichter bij elkaar te brengen.
Vader voelt zich erg benadeeld door moeder, haar ouders en de kinderen. Hij lijkt zich zelf als het enige slachtoffer te zien. Wanneer er benoemd wordt dat zowel hij, maar ook moeder en zeker de kinderen slachtoffer zijn, erkent hij dit niet.
Er wordt onvoldoende naar elkaar geluisterd. Met name vader luistert niet naar hetgeen de kinderen 'echt' zeggen en lijkt onvoldoende oog te hebben voor non-verbale signalen bij de kinderen.
Moeder vergroot het negatieve gedrag van vader door heel theatraal te vertellen hoe geweldig ze de kinderen vindt en hoe erg ze het vindt dat vader zich zo negatief uit laat tegenover de kinderen. Vader vindt dit gedrag van moeder erg vervelend en valt haar dan verbaal aan. Hij zegt dat zij de kinderen verpest. Waarop moeder weer reageert dat de kinderen perfect zijn en absoluut niet verpest zijn. De kinderen krijgen hierdoor het beeld dat vader hen niets vindt in tegenstelling tot moeder en stellen zich beschermd op naar hun moeder. Bovendien bevestigt vader met dit gedrag het negatieve beeld wat de kinderen van hun vader hebben.
De bijeenkomst heeft niet tot een eenduidige oplossing geleid en evenmin is er voldoende basis over voor de oorspronkelijke opdracht aan mevrouw [N] namelijk de kinderen motiveren voor de omgang.
De bijeenkomst heeft wel meer zicht gegeven op de wijze waarop de interactie verloopt tussen de kinderen en hun vader en moeder.
We hebben gezien dat ieder gezinslid verdriet heeft dat eerst verwerkt moet worden voordat er op een constructieve wijze met elkaar samen gewerkt kan worden.
Om die reden is voorgesteld om systeemtherapie in te zetten om verder te zoeken naar een uitweg uit de huidige patstelling. Om een goed omgangscontact tussen vader en de kinderen in de toekomst mogelijk te maken moet gewerkt worden aan voldoende draagvlak bij zowel de kinderen als hun beide ouders. Vandaar uit kan hopelijk met medewerking van alle betrokkenen opnieuw vorm gegeven worden aan de omgang. Alle betrokkenen konden zich daar in vinden.
Om een start van therapie te bespoedigen is er inmiddels met voortvarendheid contact gelegd met de afdeling systeemtherapie van [I] in Arnhem en wordt aan een aanvraag en indicatie daarvoor gewerkt.
Wij zien gaandeweg steeds duidelijker dat er, ondanks goede bedoelingen en een sterke wens en inzet bij vader waarvoor hij bereid is kosten nog moeite te sparen voor contact met zijn kinderen, ook belangrijke beperkingen voor een goed contact liggen in vaders eigen benadering van de kinderen.
Vader richt zich in zijn benadering vooral op wat niet goed is, of niet goed gaat met de kinderen (ogenschijnlijk) zonder oog te hebben voor de positieve kwaliteiten. Dat is een situatie waar de jongens zich aan willen onttrekken en waar [C] tegen in verzet gaat.
Het beeld dat we gekregen hebben aan de hand van verslagen van de omgang van vader en van wat de kinderen zelf vertelden schets een vader die in spanningsvolle situaties onvoldoende in staat is zijn emoties de baas te blijven waardoor hij zich gemakkelijk laat verleiden tot uitspraken en reacties die ongepast en schadelijk kunnen zijn voor de kinderen. Wij realiseren ons dat de kinderen in hun verzet ook ongepast en onredelijk kunnen zijn in hun gedrag en uitlatingen. Dat neemt niet weg dat het nodig is dat vader als volwassene en ouder de rust en veiligheid moet kunnen waarborgen.
Vader en zijn familie wijt het verzet van de kinderen aan wat zij noemen, "deloyaal aan
hem gemaakte kinderen door moeder en haar familie". Dat zal in het verleden zeker een (belangrijke) rol hebben gespeeld.
Wij hebben echter ook gezien dat moeder zich in de loop van het afgelopen jaar heeft kunnen conformeren aan de uitspraak van de rechtbank en mee werkt aan de omgang van de kinderen met hun vader. Moeder zet zich er voor in om dit zo goed mogelijk te laten verlopen, maar ook zij heeft haar negatieve ervaringen uit een gezamenlijke verleden met vader die dit misschien niet altijd voluit mogelijk maken. Zij stelt zich wel duidelijk open voor adviezen van de hulpverlening daarin. Desondanks heeft dit niet geleid tot een veranderde opstelling bij de kinderen.
Aan zowel moeder als vader is de taak om te werken aan een toenemend vertrouwen in elkaar als ouder. Beide ouders nemen daar stappen in door elkaar te informeren of
opheldering te vragen over zaken die de kinderen betreffen en die nog onduidelijk zijn.
Dit is soms lastig maar beiden hebben de moed om dat aan te gaan en met elkaar in
gesprek te blijven.
De kinderen krijgen in toenemende mate last van klachten als buikpijn, spanningen en
angsten rondom de omgang en weigeren momenteel om mee te gaan met hun vader.
Ons inziens is het momenteel door de toenemende spanningen niet wenselijk om de
omgangscontacten op de huidige, door de rechter opgedragen wijze voort te zetten.
Dit zou enkel leiden tot meer gekwetste gevoelens en verharding van de standpunten
bij alle betrokkenen.
Wij hebben aan vader de situatie uitgelegd en hem gevraagd om van de vastgestelde
omgang af te zien totdat met behulp van systeemtherapie voldoende draagvlak is gevonden voor omgang. Het lukt vader niet om tijdelijk vrijwillig afstand te doen van zijn rechten in deze. Vader geeft aan dat zijn opstelling haar wortels heeft in een verleden met teleurstellingen en waarin de dingen niet gegaan zijn zoals hij dat had gewild. We zien ons vanwege deze situatie genoodzaakt de omgang opnieuw aan de kinderrechter voor te leggen.
De weigering van de kinderen in de meest recente omgangsweekenden, om mee te gaan heeft tot kwetsende uitlatingen en dito reacties daarop geleid die vervolgens nog meer spanning met zich meebrengen. Er is door ons zowel bij de kinderen als bij vader ernstig op aangedrongen om in deze patstelling, waarbij vader vasthoudt aan omgang en de kinderen weigeren te gaan (zolang ons verzoek nog niet behandeld is door de kinderrechter) zich correct te blijven gedragen ook als men niet gelukkig is met de keuzes zoals die door de ander worden gemaakt.
Dit heeft er in het afgelopen weekend toe geleid dat vader onverrichter zake is teruggekeerd omdat de kinderen opnieuw weigerden om mee te gaan. Dit keer heeft het niet tot nare confrontatie geleid.
We zien ons genoodzaakt om de omgang opnieuw aan de kinderrechter voor te leggen en te vragen om een wijziging van de huidige omgangsregeling.
LJ&R acht het niet langer wenselijk vastgestelde omgang op deze wijze voort te zetten.
LJ&R verzoekt niet op een stopzetting van de omgang, maar om middels onderzoek/therapie tot voor de kinderen aanvaardbare omgangsregeling te komen.
Ondanks dringend verzoek aan vader om mee te werken, geeft vader daar op dit moment geen gehoor aan.
Het plan van aanpak en de evaluatierapportage dienen als ingelast te worden
beschouwd.
De mening van de belanghebbenden is als volgt:
Vader kan/wil vader niet meewerken aan de wens van de kinderen en ons verzoek voor opschorting van de omgang. Vader eist zijn recht op omgang op conform de uitspraak van de rechtbank. Vader voelt slechts onder voorwaarde dat de huidige omgangsregeling gewoon wordt voortgezet voor systeemtherapie.
De kinderen weigeren sinds 2 keer om mee te gaan.
Moeder: Bij moeder roept, de haar geadviseerde en door haar toegepaste houding ten aanzien van de omgang, het gevoel op deloyaal te zijn aan haar kinderen nu zij hun veelvuldige bezwaren niet meer wil horen of anderszins wegwuift. Het lukt moeder doorgaans om voldoende afstand tot de emotionele uitingen van de kinderen te houden. Niettemin appelleert, dat wat de kinderen over de omgang spuien, ook bij haarzelf aan onveiligheidgevoelens uit eigen (onverwerkte) ervaringen in het verleden.
Moeder kan bij de problemen die ze daarbij tegenkomt een beroep doen op de
gezinscoach en vraagt daar ook zelf hulp bij. Moeder is bereid deze adviezen ter harte
te nemen. Ook krijgt ze handreikingen vanuit de NLP coaching voor de kinderen.
Daarnaast zoekt zij daarbij ondersteuning voor zichzelf.
(…)
Conclusie:
Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering is van oordeel dat, zoals uit de inhoud van dit verzoekschrift en de overgelegde bijlagen blijkt, het noodzakelijk is, met het oog op het doel van de ondertoezichtstelling, de hierboven genoemde rechterlijke beslissing tot vaststelling van de omgangsregeling te wijzigen, voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Redenen waarom Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering u namens Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland verzoekt:
1. op grond van artikel 1:263b lid 1 BW de bestaande vastgestelde omgangsregeling te wijzigen in de volgende regeling: Aan het omgangscontact wordt voorlopig vorm gegeven middels systeemtherapie. In deze therapie wordt gewerkt aan voldoende draagvlak bij de betrokkenen voor omgang met elkaar. Deze therapie zal op zo kort mogelijke termijn worden ingezet.
(…)"
2.2
Op 10 december 2008 heeft [appellant] [B] gedagvaard voor de voorzieningenrechter in de rechtbank Zutphen en primair gevorderd dat de voorzieningenrechter bepaalt dat [D] en [E] direct aan hem worden toevertrouwd en dat [B] op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld onvoorwaardelijk mee te werken aan de bij beschikking van 1 september 2008 vastgestelde omgangsregeling tussen hem en [C] . Subsidiair heeft hij gevorderd dat [B] op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld onvoorwaardelijk mee te werken aan de bij beschikking van 1 september 2008 vastgestelde omgangsregeling tussen hem en de kinderen.
2.21
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 19 december 2008 [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen, vanwege het ontbreken van spoedeisend belang.
2.22
De rechtbank Zutphen heeft bij beschikking van 27 januari 2009 het verzoek van LJ&R van 4 december 2008 om de omgangsregeling tussen [appellant] en de kinderen te wijzigen in die zin dat aan de omgangsregeling voorlopig vorm wordt gegeven door middel van systeemtherapie toegewezen. De rechtbank heeft onder meer overwogen:
"Het bovenstaande neemt evenwel niet weg dat in beginsel een goed contact tussen de niet-verzorgende ouder en de minderjarige kan bijdragen tot een evenwichtige uitgroei van de
persoonlijkheid van de minderjarige. Van de moeder mag verwacht worden dat zij [E]
stimuleert om zijn vader te bezoeken en dat zij op positieve wijze met [E] spreekt over
een mogelijk contact met zijn vader. De kinderrechter betreurt in dit verband dat de vader
geen bereidheid toont om mee te werken aan de reeds gestarte systeemtherapie. Zonder medewerking van de vader kan de noodzakelijk geachte systeemtherapie slechts ten dele
zijn werk doen wat niet in het belang van [E] is. De kinderrechter zou de vader
daarom willen aansporen om zich coöperatief op te stellen ten opzichte van de geïndiceerde
hulpverlening opdat [E] zich optimaal kan ontwikkelen op zijn weg naar volwassenheid."
2.23
De Klachtencommissie van LJ&R heeft op 15 mei 2009 naar aanleiding
van de klachten van [appellant] twee van de acht klachten (deels) gegrond verklaard. De Klachtencommissie heeft onder meer overwogen:
"De klachtencommissie constateert dat, gezien de bijzondere situatie en het complexe verleden, het LJ&R weinig contacten met klager heeft gehad die concreet verband hielden met de uitvoering van de omgangsregeling door klager. Het komt de klachtencommissie voor dat het, gezien de complexiteit van de zaak, zeer wenselijk was om de nodige tijd en energie te steken in het monitoren van de uitvoering van de omgangsregeling bij klager, bijvoorbeeld middels waarnemingen, alsmede het ondersteunen van klager bij het uitvoering geven van de
omgangsregeling. Het is de klachtencommissie onvoldoende gebleken dat van een dergelijke
investering van de zijde van het LJ&R sprake was."
en
"dat klager onvoldoende ondersteuning van LJ&R heeft ontvangen voor zover specifiek betrekkend hebbend op de wijze van ondersteuning bij de uitvoering van de omgangsregeling".
2.24
Naar aanleiding van een vordering van [B] in kort geding om [appellant] een contactverbod met de kinderen op te leggen, anders dan in het kader van de vastgestelde omgangsregeling, heeft LJ&R op 27 juli 2009 een brief gestuurd naar de voorzieningenrechter. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
"Vader heeft geheel eigen opvattingen van zijn rol als vader en opvoeder. Deze
opvattingen, die een goede interactie/contact met de kinderen in de weg staan, blijken
moeilijk te beïnvloeden of te corrigeren.
In december 2008 is door ons een ultieme poging gedaan om middels een gezamenlijk gesprek met betrokkenen en de betrokken hulpverleners tot enig wederzijds begrip te komen tussen vader en de kinderen. Dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Vader bleek ook toen niet in staat om te luisteren daar wat de kinderen hem willen zeggen over gedragingen en uitlatingen waarmee hij hen kwetst en wat voor hen het contact met hem in de weg staat.
In deze impasse is door LJ&R een verzoek gedaan aan de kinderrechter om de omgang voorlopig uitsluitend te laten doorgaan in de vorm van systeemtherapie met als doel draagvlak te vinden voor de omgang bij alle betrokkenen. Dit verzoek is in januari 2008 door de kinderrechter gehonoreerd. Helaas wil de vader niet deelnemen aan de voorgestelde systeemtherapie. Vader heeft niet gereageerd op ons verzoek om eventuele andere mogelijkheden voor systeemtherapie aan te dragen.
Sinds december 2008 zijn er geen omgangscontacten meer tussen de kinderen en
hun vader. Sindsdien zoekt vader de kinderen met enige regelmaat onverwacht thuis of bij
school op. Wanneer ze niet aanwezig blijken te zijn laat hij doorgaans een tas met snoepgoed, wat geld en een briefje met verwijzingen naar zijn rechtvaardigheidsstrijd aan de deurknop achter. Deze onverwachte bezoeken zijn aanleiding tot veel onrust en
onveiligheidsgevoelens bij de kinderen. Uitleg over de gevolgen voor de kinderen en verzoeken van onze zijde om deze bezoeken te staken legt vader naast zich neer.
Een ander problematisch gevolg van de opstelling van vader is de afgelopen maanden in volle hevigheid naar voren gekomen. Het functioneren van [D] op de basisschool is voor het vervolgonderwijs aanleiding voor nader onderzoek t.a.v. intelligentie en sociaal emotioneel functioneren van [D] , alvorens hij kan worden toegelaten.
Vader heeft als medegezaghebbende ouder in het verleden toen de basisschool daar aanleiding toe zag en ook nu, zijn toestemming voor onderzoek geweigerd. Ook nu dit noodzakelijk blijkt voor een plaatsing van [D] op een school voor voortgezet onderwijs.
(…)
Intussen heeft vader afgelopen april aangifte gedaan tegen de vestigingsmanager en gezinsvoogd van LJ&R. Sindsdien wordt post van LJ&R aan de heer [appellant] retour gezonden onder toevoeging dat het hem 'niet verstandig lijkt dat er correspondentie plaatsvindt tussen aangever en verdachte.' Hierdoor stelt hij zich onbereikbaar op voor ons."
2.25
De voorzieningenrechter in de rechtbank Dordrecht heeft bij vonnis in kort geding van 1 oktober 2009 het door [B] gevorderde contactverbod afgewezen. Naar zijn oordeel is er onvoldoende grond
"om aan te kunnen nemen dat de man de kinderen stelselmatig lastig valt, telefonisch of in persoon, dan wel dreigend gedrag ten opzichte van hen vertoont."
2.26
[B] heeft de rechtbank Zutphen vervolgens verzocht om het gezamenlijke ouderlijke gezag te beëindigen. LJ&R heeft dit verzoek onderschreven in een brief van 5 oktober 2009 met een nagenoeg gelijkluidende inhoud als de brief van 27 juli 2009, met dien verstande dat daar nog de volgende passage aan is toegevoegd:
"In de afgelopen jaren hebben we gezien dat vader net als in bovenstaande voorbeelden
zijn gezagspositie gebruikt om vrijwel elke gelegenheid waarbij een gezaghebbende ouder
in beeld komt (o.a. scholen en hulpverlening aan de kinderen) aan te grijpen voor zijn strijd
om moeder als ouder te diskwalificeren. Hij doet dit door zijn persoonlijke visie op de in zijn
ogen falende opvoeding door moeder, de echtscheiding, en de daaruit voortvloeiende problematiek van de kinderen te ventileren en te laten vastleggen /opnemen in
rapportages. In deze visie is geen ruimte voor andere ontwikkelingen dan die welke
aansluiten bij zijn eerder vastgezette visie op de problematiek nog voor een eigen aandeel
van vader zelf in deze problematiek. Door deze opstelling wordt de frustratie van de
kinderen vergroot en de noodzakelijke hulpverlening aan de kinderen belemmerd of in het
gunstigste geval ernstig vertraagd."
2.27
[appellant] heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van [B] en tevens een zelfstandig verzoek ingediend om de bij beschikking van de rechtbank van 27 januari 2009 vastgestelde omgangsregeling te wijzigen in een reguliere omgangsregeling van zaterdag 14:00 uur tot zondag 18:00 uur, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen.
2.28
Bij beschikking van de rechtbank Zutphen van 11 november 2009 heeft de
rechtbank het verzoek van [B] afgewezen. Een beslissing op het verzoek van [appellant] is achterwege gebleven. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
" Uit het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat door de stichting nog verschillende middelen, die zij in het kader van de ondertoezichtstelling heeft (zoals daar onder andere kunnen zijn: wijziging gezinsvoogd(ijwerker) en een schriftelijke aanwijzingen), kunnen worden ingezet om de noodzakelijk hulpverlening en de omgangsregeling van de grond te laten komen. Om die reden zal de rechtbank het verzoek van de moeder afwijzen om de stichting in de gelegenheid te stellen haar mogelijkheden ten volle te benutten."
2.29
Bij beschikking van 26 januari 2010 heeft het gerechtshof Arnhem de beschikking van de rechtbank Zutphen van 1 september 2008 vernietigd en bepaald dat [D] en [E] met ingang van het begin van de krokusvakantie van 2010 hun hoofdverblijf hebben bij [appellant] en dat zij eenmaal in de veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur alsmede de helft van de vakanties bij [B] verblijven. Daarnaast heeft het hof de omgangsregeling die was vastgesteld voor de omgang van [appellant] met [C] gewijzigd en aan [appellant] voor een periode van een jaar een verbod opgelegd om contact te hebben met [C] . Het hof heeft het volgende overwogen:
"4.11 Het hof neemt het rapport, de bevindingen en het advies van de raad(lees: het rapport van de raad van 3 september 2007)
en het rapport van Fora van 2002 over en legt die beide rapporten met de gronden waarop deze berusten aan zijn beslissing ten grondslag. Anders dan de moeder acht het hof het onderzoek van de raad voldoende diepgaand en breed uitgevoerd. Alle instanties en personen die rond het gezin van de vader en de moeder en de kinderen betrokken zijn, zijn gehoord. Het hof acht met de raad een extra onafhankelijk onderzoek onnodig en bovendien te belastend voor de kinderen. Anders dan de moeder en de stichting(lees: LJ&R)
is het hof van oordeel dat het rapport van de raad niet door de ontwikkelingen is achterhaald en nog steeds actueel is, zoals de raad ook met nadruk heeft verklaard ter mondelinge behandeling in hoger beroep. Dat de moeder zich, zoals uit het plan van aanpak van de stichting van 26 augustus 2008 blijkt, thans meer openstelt in contact met de gezinsvoogd en voor contact met de vader is daartoe onvoldoende. Het hof acht zich met de rapportage van de raad en de gegevens waarop dat berust voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen geven zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten.
4.12
Op grond van de stukken waaronder het rapport van de raad dat mede is gebaseerd op
het rapport van Fora van 2002 en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is het
hof van oordeel dat het in het belang van [D] en [E] is dat hun hoofdverblijfplaats
voortaan bij de vader is. Daartoe overweegt het hof het volgende. De ouders hebben sinds de
echtscheiding in 2001 een tegengestelde en nagenoeg onoverbrugbare visie op hun relationele voorgeschiedenis, het voormalige gezinsklimaat en op het huidige functioneren van de kinderen. De afgelopen jaren zijn de ouders niet in staat gebleken hun visies bij te stellen en nader tot elkaar te komen. Integendeel, de uiteenlopende visies zijn verder verhard. De ouders bevinden zich in een vicieuze cirkel, waarmee de tegenstellingen en de strijd in stand worden gehouden. Zij kunnen tot op heden niet tot constructief overleg en gezamenlijke afspraken komen die houdbaar blijken en noodzakelijk zijn voor de kinderen. De angel in de strijd is het beeld dat de moeder schetst van de vader als agressor jegens haar en de kinderen. Deze angel houdt de strijd over de kinderen gaande. De kinderen functioneren in deze strijd als lijdend voorwerp.
Op basis van de stukken blijkt dat de moeder zeer betrokken is op haar kinderen maar dat zij
moeite heeft om eigen gevoelens en wensen te scheiden van die van de kinderen. Er is sprake
van gerichtheid op zichzelf en de eigen behoeften. Met betrekking tot de pedagogische
kwaliteiten van de moeder blijft, alhoewel zij zich naar beste weten lijkt in te zetten, veel
onduidelijk; zij geeft er weinig blijk van te beseffen wat het effect is van haar optreden in de
voorbije geschiedenis en wat het betekent voor de band tussen de vader en de kinderen. De
moeder diskwalificeert de vader als een man met een duidelijke eigen mening en visie en zij
laat zich daarnaast negatief uit over zijn kwaliteiten als opvoeder. Een eigen rol in hetgeen
tussen haar en de vader en met de kinderen is gebeurd wordt door haar niet gezien. Elke
verantwoordelijkheid hiervoor wordt door haar bij de vader gelegd. De moeder aanvaardt
alle geboden hulp voor de kinderen. Haar betrokkenheid op de kinderen in de strijd voor hun
bescherming tegen de vader doet echter een zeer sterk beroep op hun loyaliteit aan de
moeder. Om niet tegen hun eigen emotionele grenzen aan te lopen, kunnen [C] , [D] en
[E] niet anders dan zich conformeren aan de houding en gevoelens van de moeder ten
opzichte van de vader en zich deloyaal opstellen naar hun vader. De moeder is ondanks
jarenlange ondersteuning vanuit de hulpverlening niet in staat om de kinderen objectief en
met afstand te ondersteunen in het contact met hun vader. Zolang de moeder hiertoe niet in
staat is, is het onmogelijk tot een constructieve omgangsregeling te komen.
Ook de vader toont zich erg betrokken op de kinderen. Hij is, ondanks zijn gevoelens over de
gebeurtenissen en zijn verdriet over de situatie, goed in staat om zijn eigen gevoelens en
wensen, en uiteindelijke belangen, te scheiden van die van de kinderen. De vader lijkt de
kinderen zowel pedagogisch als op affectief gebied het nodige te kunnen bieden. Over de
moeder laat de vader zich zowel positief als negatief uit en brengt ook een eigen aandeel in
de problematiek naar voren.
Het effect van de jarenlange strijd tussen de ouders op de ontwikkeling van de kinderen is
inmiddels zo groot dat deze ontwikkeling gevaar loopt. De gezinsvoogd heeft bij gelegenheid
van de mondelinge behandeling bij de rechtbank verklaard dat het slecht gaat met de kinderen en dat de situatie waarin de kinderen zich bevinden zeer zorgelijk is.
De kinderen groeien op met een negatief beeld van hun vader. Zij associëren hun vader met
geweld en angst. Hun vader is een man waarvoor ze bang moeten zijn. Het is zorgelijk dat de
kinderen opgroeien met deze angst die door de hardnekkige weerstand van de moeder tegen
de vader in stand wordt gehouden en waarbij de vraag rijst of deze angst reëel is gezien het feit dat dit beeld niet wordt bevestigd/ondersteund door derden. Zolang de kinderen niet de expliciete toestemming van de moeder krijgen, in woord maar vooral in daden, ervaringen op te doen die het negatieve beeld van vader kunnen ontkrachten, zal dit beeld verder innestelen en de drempel om contact met hem te hebben steeds hoger worden. De eenzijdige loyaliteit aan hun moeder zal verder toenemen, evenals de vervreemding van hun vader. De kans om een eigen beeld van hun vader te creëren op basis van oude en nieuwe ervaringen waardoor zij eigen keuzes kunnen maken en de kans een gezond contact op te kunnen bouwen, wordt hen ontnomen. Naarmate de negatieve/ontkennende beeldvorming voortduurt wordt de weg terug steeds moeilijker, waardoor de kinderen de gevolgen van het ouderlijk conflict meedragen in adolescentie en volwassenheid en alsnog op een willekeurig moment de confrontatie met hun geschiedenis aan moeten gaan. Naast het feit dat zij geen contact hebben met hun vader heeft deze oplossing ook invloed op hun algehele ontwikkeling. Hun loyaliteit richting moeder is zo groot, dat het de kinderen belemmert in een vrije en zorgeloze identiteitsontwikkeling. De kinderen blijven belast met een gezinshistorie die vooral ingekleurd wordt door de moeder en waarnaar zij zich te allen tijde dienen te gedragen om hun moeder "gerust te stellen". Dit betekent ook dat elke vorm van hulpverlening die de kinderen aangeboden krijgen gericht is of zal zijn op het verwerken van de vermeende traumatische ervaringen met hun vader. Een fuik waar de kinderen niet meer uit gaan komen. Er is immers geen ruimte voor hen om een ander pad in te slaan. Een oplossing die op korte termijn opluchting zal brengen maar die de rest van hun leven negatieve invloed op hen zal hebben als persoon, ook wanneer zij volwassen zijn.
4.13
Het hof is met de raad van oordeel dat dit proces van deloyalisatie in het belang van de kinderen doorbroken moet worden nu het nog kan. Het hof zal daarom bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [D] en [E] met ingang van het begin van de voorjaarsvakantie (week 8) van 2010 voortaan bij de vader in [A] zal zijn. De raad heeft geen signalen gezien dat de kinderen bij hun vader onveilig zullen zijn of dat de pedagogische vaardigheden van de vader te kort zullen schieten.
De voorgeschiedenis (bronnen: politie-onderzoek, eerder raadsonderzoek, Fora-rapport, huidige hulpverlening door [I] , reclassering en overige informanten) levert evenmin aanknopingspunten op, waaruit geconcludeerd moet worden dat de vader de kinderen schade heeft berokkend, zal berokkenen, en/of niet in staat is hun veiligheid te waarborgen.
Met de raad realiseert het hof zich dat dit een ingrijpende beslissing is en een rigoreuze wijziging in het leven van de kinderen tot gevolg heeft. [D] en [E] worden uit hun vertrouwde omgeving gehaald en moeten gaan samenleven met de "slechte ouder" waar ze zich jarenlang tegen hebben verzet en afstand nemen van de "goede ouder" aan wie zij meer dan loyaal zijn. Tevens wordt het gezinsverband met [C] verbroken. Voor [D] en [E] betekent het daarnaast, dat er een nieuwe school en vrijetijdsbesteding moeten worden gevonden en dat zij nieuwe sociale contacten moeten opbouwen. Het ligt in de handen van zowel de vader als de moeder om de kinderen te ondersteunen en [D] en
[E] op adequate wijze te begeleiden hun weg in deze nieuwe situatie te vinden en zo snel mogelijk te zorgen voor stabilisatie. Op basis van de proefcontacten en informatie van derden is de raad van mening dat [D] en [E] hun loyaliteit aan de vader willen en kunnen inlossen en de veerkracht hebben om met begeleiding deze omschakeling aan te kunnen. [D] en [E] kunnen als voorbeeld fungeren voor [C] in het opbouwen van
contact met hun vader. Door bij hun vader te wonen kunnen zij [C] laten zien, dat zij zich
niet meer verantwoordelijk hoeft te voelen voor hen in het contact met de vader. Tegelijkertijd krijgen [D] en [E] de kans om eigen ervaringen op te doen met hun vader, los van de invloed van [C] . Hulpverlening is noodzakelijk om een en ander verantwoord en adequaat te begeleiden. De vader zal daarvoor moeten samenwerken met de gezinsvoogd teneinde een andere school te regelen en hulpverlening (Families First) voor de kinderen, hemzelf en zijn echtgenote voor de juiste aanpak en begeleiding van de kinderen.
Nu deze wijziging van de hoofdverblijfplaats van [D] en [E] leidt tot het verbreken van het gezinsverband van de kinderen, is het hof van oordeel dat dit alleen kan in
combinatie met een goede omgangsregeling zodat de kinderen elkaar geregeld kunnen blijven zien. Met een regelmatige goedlopende omgangsregeling zullen de kinderen in staat blijken hun loyaliteit aan beide ouders in te lossen hetgeen cruciaal is voor hun verdere ontwikkeling. Het hof zal daarom een omgangsregeling vaststellen tussen de moeder en [D] en [E] van één weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en de helft van de vakanties.
Het hof is van oordeel dat omgang van de vader met [C] in strijd met zwaarwegende
belangen van [C] moet worden geacht. Weliswaar heeft de raad in zijn rapport van 2007
nog geadviseerd een omgangsregeling vast te stellen maar bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de raad verklaard dat de omgangsregeling tussen de vader en [C] gezien de grote weerstand van [C] tegen omgang met de vader niet haalbaar is. Daar komt bij dat [C] inmiddels 15 jaar is en bij gelegenheid van haar verhoor uitdrukkelijk heeft aangegeven geen omgang met haar vader te willen. Daaruit leidt het hof af dat er geen draagvlak is voor omgang tussen de vader en [C] . Het hof overweegt dat de vader [C] de ruimte moet geven om zelf te beslissen om contact met hem te zoeken als zij daar aan toe is en zal de vader voor een periode van een jaar een verbod opleggen om contact te hebben met [C] nu het belang van [C] dit vereist."
2.3
[B] heeft [appellant] in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter in de rechtbank Dordrecht en schorsing gevorderd van de tenuitvoerlegging van de beschikking van het hof te Arnhem van 26 januari 2010.
2.31
In het kader van deze procedure heeft LJ&R bij brief van 11 februari 2010 de voorzieningenrechter het volgende geschreven:
"Vanuit het Leger des Heils, 10 Voor Toekomst Arnhem zijn wij als hulpverlenende instantie betrokken bij [D] . Omdat wij systeemgericht werken zijn ook [C] en [E] bij de hulpverlening betrokken.
De beslissing van de rechter om de hoofverblijfplaats van [D] en [E] bij vader te laten nadat zij jaren bij moeder hebben gewoond kan leiden tot acute crisissituaties. Ondanks het feit dat [C] bij haar moeder blijft wonen, kan deze beslissing ook op haar een groot effect hebben. Zij voelt zich zeer betrokken bij haar broertjes.
De kinderen hebben alle drie aangegeven dat zij niet bij hun vader willen wonen.
Dat dit nu toch van hen wordt geëist, zorgt ervoor dat zij zich niet gehoord zullen voelen door de rechter. Hun gevoel van onmacht over deze situatie in combinatie met de problematiek bij de kinderen kan ervoor zorgen dat er in deze situatie een direct gevaar voor henzelf of de omgeving ontstaat.
[C] heeft de diagnose PTSS (Post Traumatische Stress Stoornis), wat in deze situatie kan betekenen dat zij haar onmacht, boosheid e.d. op zichzelf gaat richten en zichzelf in gevaar brengt of dat zij deze gevoelens op anderen gaat richten (fysiek) en daardoor haar omgeving in gevaar brengt. In het afgelopen half jaar heeft [C] zichzelf verwond, met messen voor haar moeder gestaan, er was veel sprake van schoolverzuim door haar psychische gesteldheid, verbaal agressief.
[D] heeft last van dwanghandelingen (mogelijk voortkomend uit angst) die momenteel zijn leven al zo beïnvloeden dat hij in verschillende situaties moeilijk in staat is zelfstandig te handelen. Te verwachten is dat een dergelijke ingrijpende verandering in zijn leven een toename van deze dwanghandelingen teweeg brengt. Dit zal een grote negatieve invloed hebben op zijn dagelijkse functioneren. Daarnaast bestaat ook bij [D] de kans dat hij zich niet naar buiten toe kan uiten en hij zich in gevaarlijke situaties gaat begeven.
Voor [C] en [D] is voor hun problematiek extra ondersteuning ingezet in de vorm van therapie ( [D] ) en ondersteuning vanuit een psychiater ( [C] ). De hulp zoals deze in de huidige vorm wordt geboden, zal geen doorgang kunnen vinden wanneer er twee kinderen bij vader gaan wonen.
Wat betreft [E] zijn er zorgen over het feit dat hij van zijn moeder gescheiden gaat worden. Het effect hiervan, zeker op langer termijn is risicovol. Een verstoorde hechtingsperiode in combinatie met een nieuwe scheiding van zijn opvoeder kan grote gevolgen hebben voor zijn huidige en toekomstige functioneren.
Gezien de huidige problematiek van de kinderen ziet 10 voor Toekomst deze beslissing als een grote risicofactor voor het verdere functioneren van de kinderen. Het creëren van rust in de thuissituatie en de veiligheid van de kinderen komt in gevaar."
2.32
De voorzieningenrechter in de rechtbank Dordrecht heeft de vordering van [B] afgewezen en in reconventie [B] op straffe van een dwangsom veroordeeld tot medewerking aan de uitvoering van de beschikking van het hof van 26 januari 2010.
2.33
Eind maart 2010 is de bemoeienis van LJ&R met [D] en [E] beëindigd door een overdracht van de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming (verder SGJ).
2.34
[B] heeft bij verzoekschrift, ingekomen op 11 mei 2010, de rechtbank Dordrecht gevraagd om met betrekking tot [D] en [E] een bijzonder curator te benoemen. De rechtbank heeft het verzoek van [B] afgewezen bij beschikking van
8 september 2010.
2.35
Bij beschikking van 4 november 2010 heeft de rechtbank Zutphen het verzoek van LJ&R om de ondertoezichtstelling van [C] met een jaar te verlengen toegewezen.
2.36
In maart 2011 is de bemoeienis van LJ&R met [C] beëindigd door een overdracht van de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan SGJ.
2.37
[appellant] heeft op 30 november 2009 een klacht ingediend tegen LJ&R bij de
Nationale Ombudsman. De klacht is door de Nationale ombudsman in zijn rapport van 24 juni 2011 gegrond verklaard. De Nationale Ombudsman heeft onder meer het volgende overwogen:
"18. In dit geval was er sprake van een verschil van visie tussen het LJ&R en verzoeker over de wijze waarop uitvoering moest worden gegeven aan de verschillende rechterlijke uitspraken. Het LJ&R heeft het standpunt ingenomen dat het er alles aan heeft gedaan om een omgangsregeling tot stand te brengen. Volgens het LJ&R kon van een omgangsregeling pas sprake zijn indien daarvoor bij de kinderen voldoende draagvlak bestond en zij dat zelf wilden. Dit vergde een andere opstelling van verzoeker naar de kinderen toe, aldus het LJ&R. Verzoeker heeft dit echter niet willen inzien en heeft niet mee willen werken aan de door het LJ&R in dit kader nodig geachte (systeem)therapie waarmee hij het aan zichzelf te wijten heeft dat de omgang niet van de grond is gekomen, aldus het LJ&R. Verzoeker vond het daarentegen na de rechterlijke uitspraak van 26 november 2007 de hoogste tijd dat hij omgang kreeg met zijn kinderen waarbij de omgangsregeling ook snel zou worden uitgebreid. Hij vond dat de gezinsvoogd zich hiervoor onvoldoende inspande en steeds opnieuw partij koos voor het standpunt van zijn ex-echtgenote.
19. De vraag is waardoor dit gevoel bij verzoeker is ontstaan en of het LJ&R hierin iets te
verwijten valt. Daarvoor is het volgende van belang.
In november 2007 worden de kinderen onder toezicht gesteld en wordt een voorlopige
omgangsregeling door de rechter bepaald. Tijdens het eerste telefooncontact tussen de
gezinsvoogd en de moeder op 3 december 2007 geeft de gezinsvoogd aan dat er komend weekend omgang moet komen. Moeder geeft echter aan dat zij wil dat dit wordt uitgesteld zodat de gezinsvoogd de kinderen daarop beter kan voorbereiden. Daarop geeft de gezinsvoogd aan dat de voorbereiding van de kinderen met name bij de moeder ligt. Omgang vindt vervolgens in december 2007 plaats. In januari 2008 stuurt de gezinsvoogd een brief naar de rechtbank waarin staat dat de omgang moeizaam verloopt. De kinderen zouden zich negatief over vader uiten; vader zou de omgangscontacten op een negatieve wijze invullen. Dit zegt de gezinsvoogd van de kinderen te hebben gehoord. De rechter wordt onder andere geadviseerd om het omgangscontact tussen de dochter en vader te vervangen door een begeleid gesprekscontact tussen de dochter en haar vader en een uitbreiding van de omgangsregeling voor de beide jongens om, gelet op de reistijd, meer rust te creëren.
20. Op het moment dat werd besloten deze brief te versturen, was het de rechter, de Raad en alle hulpverlenende instanties duidelijk dat de kinderen in een ernstig loyaliteitsconflict verkeerden waaraan beide ouders debet waren. Bekend was verder dat de moeder op dat moment (nog) niet in staat was de kinderen objectief en met afstand te ondersteunen met betrekking tot het contact tussen de kinderen en hun vader. Dat de omgang tussen verzoeker en zijn kinderen direct goed zou verlopen, was dan ook niet te verwachten. Desondanks had de rechter besloten dat er omgang moest komen tussen alle kinderen en vader. De rechter sprak de moeder aan op haar taak de kinderen voor te bereiden op en te stimuleren in de omgang met de vader waarbij de gezinsvoogd de moeder en de kinderen ondersteuning kon bieden bij de op te starten omgangsregeling (rechterlijke uitspraak van 26 november 2007). De vraag is dan ook of het in dit soort gevallen, waarin ouders onder andere via de rechter de strijd met elkaar blijven opzoeken, verstandig is om zo kort na een rechterlijke uitspraak waarin alle omstandigheden (dus ook de gevoelens van de kinderen) zijn meegenomen, te vragen om een wijziging van die uitspraak. De kans bestaat namelijk dat ouders, althans een van hen, zich hierdoor gesteund voelen en ruimte voelen om een rechterlijke uitspraak naast zich neer te leggen.
In het geval een hulpverlenende instantie toch redenen ziet om de rechter te vragen zijn
eerdere standpunt te wijzigen, dan is het belangrijk dat dit uiterst zorgvuldig gebeurt. De
hulpverlening verkeerde op dit moment nog in de beginfase en om het doel van de
ondertoezichtstelling, waaronder in dit geval onder andere het opstarten van de omgangsregeling, te bereiken, was het in het belang van de kinderen belangrijk dat met
beide ouders een werkrelatie werd nagestreefd. De acties die de gezinsvoogd ondernam,
moesten dan ook steeds in dat kader worden geplaatst. Dit vergde van de gezinsvoogd in
elk geval dat zij er in - zeker in het begin - voor moest waken niet zelf onderdeel te
worden van het conflict.
21. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman was het dan ook beter geweest dat de berichtgeving naar de rechter zo neutraal mogelijk was geweest. De gezinsvoogd had haar uitlatingen daarom beter kunnen plaatsen in het bestaande loyaliteitsconflict van de kinderen: zeggen de kinderen negatieve dingen over hun vader omdat het daadwerkelijk is gebeurd of is dit onderdeel van de loyaliteit aan hun moeder? Is het ook uitzonderlijk dat kinderen na zoveel jaar niet direct positief zijn over het contact met hun vader? Wat vinden vader en moeder van de voorgestelde wijzigingen door de gezinsvoogd en wat betekent dit voor de kans op slagen voor een omgangsregeling? Welke acties had de gezinsvoogd ondernomen om de moeder, zoals de rechter had aangegeven, de kinderen te stimuleren in het contact met hun vader? Dit zijn relevante vragen voor een rechter om tot een beslissing te kunnen komen. Nu heeft de gezinsvoogd door de negatieve uitlatingen van de kinderen over hun vader slechts over te nemen zonder deze in de context van de situatie te plaatsen, de indruk bij verzoeker gewekt dat de oorzaak van het moeizaam verlopen van de omgang bij hem lag. Hiermee is geen recht gedaan aan de situatie zoals die er volgens de rechter in november 2007 lag. De Nationale ombudsman vindt het dan ook begrijpelijk dat de inhoud van deze brief bij verzoeker in het verkeerde keelgat is geschoten en dat dit bij hem tot weerstand heeft geleid hetgeen een goede samenwerking tussen de gezinsvoogd en verzoeker reeds vanaf dat moment in de weg heeft gestaan.
22. In maart 2008 bepaalde de rechter vervolgens dat alle drie de kinderen voorlopig een
weekeinde per veertien dagen naar hun vader moesten. Vervolgens wordt er gedurende
een aantal maanden een andere gezinsvoogd aangesteld. Ter zitting in augustus 2008
concludeert deze dat er een stijgende lijn in de aanpak van vader met de kinderen zit, de
kinderen moeite hebben met de weekenden en in de gesprekken met hun moeder
hierover de nadruk ligt op wat er misging terwijl dit in een gesprek met de begeleider wel
mee blijkt te vallen. De houding van moeder maakt het voor de kinderen verschrikkelijk
om naar vader te gaan hetgeen zeer schadelijk is voor hun ontwikkeling, aldus deze
gezinsvoogd. De zorg om de kinderen neemt dus almaar toe. Beide ouders zijn dwingend
in het opeisen van hun rechten, zijn gevoelig voor alles wat maar enigszins valt te duiden
als partijdigheid en moeten meer afstand nemen van het verleden. De hulpverlening aan
het gezin is behoorlijk ingewikkeld. De hulpverlening moet zorgen dat ze onafhankelijk is
en toch wordt er van hen gevraagd partij te kiezen, aldus de gezinsvoogd.
De rechter bepaalt in september 2008 dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben. Het advies van de Raad om de kinderen uit elkaar te halen vindt de rechter niet in hun belang. De rechter benadrukt nogmaals dat het belang van de kinderen vergt dat er omgang tussen hen en de niet-verzorgende ouder is. Beide ouders worden opgeroepen de positieve zaken met de kinderen te delen en hun zorgen te delen met de gezinsvoogd. Beide ouders worden erop aangesproken dat hun houding tegenover elkaar de kinderen ernstig beschadigt waardoor zij belemmerd worden in hun ontwikkeling. Indien de ouders hun houding ten opzichte van de kinderen niet wijzigen dan lijkt een uithuisplaatsing het enige middel om de ontwikkeling van de kinderen veilig te stellen. Er wordt een omgangsregeling van een weekeinde per veertien dagen vastgesteld waarbij verder wordt bepaald dat de gezinsvoogd die kan uitbreiden.
23. Medio oktober 2008 zet de moeder de omgang stop omdat de kinderen zouden
weigeren met de vader mee te gaan. Verzoeker start daarop een kort geding. Het LJ&R
adviseert hem om tijdelijk vrijwillig afstand te doen van zijn recht op omgang en mee te
werken aan systeemtherapie om zo draagvlak bij alle betrokkenen te creëren. Dit advies
schiet verzoeker in het verkeerde keelgat. De Nationale ombudsman kan zich dat indenken. Het gaat om een vader die jarenlange strijd voert om zijn kinderen te kunnen zien. Van de rechter krijgt hij keer op keer te horen dat omgang in het belang van de kinderen is en ouders ernaar moeten streven om die omgang goed te laten verlopen. Ook in de laatste uitspraak heeft de rechter dit nogmaals nadrukkelijk aangegeven en zelfs bepaald dat de gezinsvoogd de omgangsregeling kan uitbreiden. Dit heeft bij verzoeker verwachtingen gewekt. Het advies van het LJ&R staat hier voor zijn gevoel lijnrecht tegenover. Dit sterkt verzoeker in zijn overtuiging dat het LJ&R aan de kant van zijn ex-echtgenote staat. Het argument van het LJ&R dat het bij haar keuzes steeds het belang van de kinderen voorop stelt, roept bij verzoeker de terechte vraag op hoe zich dit verhoudt met de eerdere overweging van de rechter dat omgang met verzoeker, en wel met onmiddellijke ingang, juist in het belang van het kind is.
24. Deze vraag legt een knelpunt bloot: hoe om te gaan met een rechterlijke uitspraak die
volgens de hulpverlenende instantie in de praktijk niet (direct) uitvoerbaar is?
Uitgangspunt is immers dat de beslissingen over de omgangsregeling, ook de invulling
en opschorting daarvan bij de rechter ligt. De rechter kan de invulling hiervan geheel
overlaten aan de hulpverlenende instantie en geen concrete omgangsregeling vaststellen
maar hij kan ook zelf bepalen welke omgangsregeling vanaf wanneer dient te gelden. In
dat geval moeten ouders erop kunnen vertrouwen dat aan de uitvoering hiervan door
hulpverlenende instanties gevolg wordt gegeven. Feit blijft echter dat de hulpverleners in
de praktijk aanlopen tegen weigerachtige ouders en kinderen. En de belasting die de
uitvoering van de beschikking daardoor meebrengt voor de kinderen. Dit brengt de
jeugdzorg in een paradoxale situatie: zij dient immers toe te zien op de ontwikkeling en
de veiligheid van het kind en wordt daarvoor ook verantwoordelijk gehouden. Aan de
andere kant moet uitvoering worden gegeven aan de rechterlijk uitspraak. Wat kan van
de jeugdzorg in die gevallen worden verwacht? In elk geval zullen alle middelen moeten
worden aangewend om de weigerachtige ouder en/of kinderen toch tot medewerking te
bewegen waarbij duidelijk moet worden gemaakt dat het (rechterlijke) uitgangspunt is dat
er omgang tussen de kinderen en de andere ouder moet komen. Zeker in die gevallen
waarin de rechter heeft bepaald dat een omgangsregeling in het belang van het kind is
en de wens van de ouder hiermee niet overeen komt, mag de weigerachtige ouder hierop
indringend worden aangesproken en is het belangrijk dat met name richting die ouder
middelen worden ingezet, zoals bijvoorbeeld een schriftelijke aanwijzing. Als alle middelen falen dan kan de hulpverlenende instantie echter niet anders dan de zaak opnieuw voorleggen aan de rechter. Het is vervolgens aan de rechter om de werkwijze van Bureau Jeugdzorg te beoordelen en na te gaan of het alle middelen heeft ingezet en het inderdaad een niet uitvoerbare uitspraak betreft. Ook kan een rechter dan beslissen over andere maatregelen zijn aangewezen, zoals het aanwijzen van een ander Bureau Jeugdzorg, het gelasten van een raadsonderzoek of (in het extreme geval) het voorlopig toevertrouwen van de minderjarigen aan de ouder die omgang wil in plaats van aan de weigerachtige ouder.
25. In dit geval wendde het LJ&R zich na de rechterlijke uitspraak van september 2008 in
december 2008 opnieuw tot de rechter: de vestigingsmanager diende bij de rechter het
verzoek in om de beschikking waarbij de omgangsregeling is vastgesteld, te wijzigen in
die zin dat aan het omgangscontact vorm wordt gegeven middels systeemtherapie. Ook
hier dient de vraag zich aan of dit daadwerkelijk zo kort na de uitspraak van de rechter in
september 2008 nodig was. Had het LJ&R gebruik gemaakt van alle middelen die haar
ten dienst stonden om uitvoering te geven aan de rechterlijke uitspraak, ook richting de
moeder? Dit legt een ander knelpunt bloot.
26. Het LJ&R hanteert als uitgangspunt dat de belangen van de kinderen ingevolge artikel 3 van het IVRK de eerste overweging dienen te vormen. Het LJ&R heeft dit uitgangspunt in dit geval als volgt vertaald: het ontwikkelingsbelang van de kinderen dient te prevaleren ten opzichte van de wens van de vader tot omgang. Hoewel dit op zich juist is, is in dit geval miskend dat het recht op omgang niet alleen een wens van de vader was, maar ook volgens de rechter in het (zelfde ontwikkelings)belang van de kinderen.
Het niet hebben van omgang met de andere ouder vormt immers eveneens een bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen. De afweging wat in dit geval moest prevaleren, had de rechter al gemaakt. Die had - meermalen - geoordeeld dat de ontwikkelingsdreiging van geen omgang tussen vader en kinderen kennelijk groter was dan omgang tegen de zin van de kinderen in. Dit biedt de hulpverlenende instantie geen ruimte daarin een eigen, andere afweging te maken. Daarmee ondermijnt het namelijk het vertrouwen in de rechtspraak. In die gevallen kan de hulpverlenende instantie niet anders doen dan terug naar de rechter te gaan en daar verantwoording af te leggen over de middelen die het heeft ingezet om tot uitvoering van de uitspraak te komen en de vraag voor te leggen hoe verder moet worden gegaan. Voor de gevallen waarin die mogelijkheid niet bestaat, zal moeten worden nagedacht over een rechtsingang (bijv. een versnelde procedure) om de eventuele problemen bij uitvoering van de rechterlijke uitspraak aan de rechter te kunnen voorleggen.
27. In de berichtgeving naar de rechtbank kiest het LJ&R opnieuw niet voor een neutrale
houding. In de toelichting op het verzoek staan slechts de negatieve verhalen van de kinderen over de vader vermeld. Dit is opvallend omdat de rechter in zijn eerdere uitspraak al had aangegeven dat de moeder de kinderen geen ruimte gaf hierover positief te praten. Plaatsing in het kader van het bestaande loyaliteitsconflict en het aandeel van beide ouders daarin, is opnieuw niet door het LJ&R gebeurd. Integendeel, in die brief beweert het LJ&R dat moeder zich in de loop van de jaren heeft kunnen conformeren aan de uitspraken van de rechtbank terwijl juist uit de rechterlijke uitspraken valt op te maken dat moeder keer op keer geen uitvoering heeft (willen) geven aan de door de rechter bepaalde omgangsregeling en ook in oktober 2008 opnieuw de omgang zou hebben stopgezet.
28. Een volgend opmerkelijk moment is het door de gezinsvoogd onderschrijven van het door de moeder aangevraagde contactverbod in juli 2009. De gezinsvoogd laat in een brief aan de rechter weten, zonder daarnaar gevraagd te zijn, dat zij de moeder steunt in haar verzoek. De gezinsvoogd merkt daarin onder andere op dat verzoeker zijn recht op contact met zijn kinderen ondergeschikt maakt aan de ontwikkeling en het belang van de kinderen. Verzoeker zou geheel eigen opvattingen hebben van zijn rol als vader en opvoeder die een goed contact met de kinderen in de weg staan. De vraag is of dit een juiste stap is geweest.
Aan adviezen en rapportages van BJZ (en ook dus het LJ&R) wordt door de rechters veel
waarde toegekend. Dit verlangt dat deze instanties zich terughoudend opstellen bij het ouders adviseren van en hen ondersteunen in welke gerechtelijke stappen zij (moeten) ondernemen en daarin bij voorkeur niet zelf een actieve rol moeten spelen. Dit brengt de neutrale positie van de instantie ten opzichte van de ouders namelijk in gevaar. De andere ouder zal vanaf dat moment menen dat de instantie partijdig is en niet meer mee willen werken aan de hulpverlening hetgeen vaak niet in het belang van de kinderen is. Hiertoe dient dan ook slechts bij uitzondering worden overgegaan. In dit geval was sprake van een hevige strijd tussen ouders die zich onder andere kenmerkte door vele gerechtelijke procedures. Nu speelde het feit dat moeder zich genoodzaakt zag een contactverbod van verzoeker met zijn kinderen te vragen. Door het verzoek van de moeder te onderschrijven heeft het LJ&R meegedaan aan deze juridische strijd hetgeen juist in dit soort "vechtscheidingen" verre van gewenst is. Het LJ&R werd daarmee zelf onderdeel van het conflict. Bovendien had het LJ&R zich moeten beseffen dat een dergelijk verbod zeer vergaand en ingrijpend is, niet alleen voor verzoeker maar ook voor zijn kinderen. Een dergelijk verbod verhield zich ook niet met het meerdere malen door de rechter geformuleerde wettelijke uitgangspunt dat verzoeker en zijn kinderen recht op omgang met elkaar hadden. Dit had bij het LJ&R tot het besef moeten leiden zich hierin niet te moeten mengen maar de beslissing daartoe geheel aan de rechter over te laten.
Verder is de inhoud van de brief niet zorgvuldig geweest. Het LJ&R is ten aanzien van de mate en inhoud van de beweerdelijk ongewenste contacten kennelijk afgegaan op de verhalen van de moeder en de kinderen. Die verhalen zijn vervolgens als feiten in de brief aan de rechter gepresenteerd ("Sindsdien zoekt vader de kinderen met enige regelmaat onverwacht thuis of bij school op. Wanneer ze niet aanwezig blijken te zijn laat hij doorgaans een tas met snoepgoed, wat geld en een briefje met verwijzingen naar zijn
rechtvaardigheidsstrijd aan de deurknop achter"). Ook ontbreekt daarin enigszins begrip voor een vader die gefrustreerd is geraakt omdat hij al jarenlang geen omgang heeft met zijn kinderen, ondanks zijn recht daarop. Tot slot worden de dwangmatige gedragingen van één van de kinderen in verband gebracht met de opstelling van vader (Recent constateren we bij X vergaande dwangmatige gedragingen die verband lijken te houden met onveiligheidsgevoelens als gevolg van bovenbeschreven ontwikkelingen). Daarnaar gevraagd gaf het LJ&R aan dat deze suggestie niet slechts afkomstig was van de
gezinsvoogd maar dat zij hierover had overlegd met de gedragsdeskundige. Op basis waarvan zijn de gezinsvoogd en de gedragsdeskundige tot deze conclusie gekomen?
Heeft de gedragsdeskundige de minderjarige op dit punt onderzocht? Hoe weten zij dat dit gedrag geen andere oorzaak heeft? Kortom, een suggestieve conclusie die in die brief zonder verdere deskundige onderbouwing niet op zijn plaats was.
29. De rechter wees het verzoek van de moeder af. Naar het oordeel van de Nationale
ombudsman had deze uitspraak tot bezinning bij het LJ&R moeten leiden. Duidelijk was
immers dat het door het ondersteunen van het verzoek van de moeder, bij verzoeker de indruk was ontstaan dat eenzijdig de kant van moeder was gekozen. Door de wijze waarop het LJ&R zich op verschillende momenten richting de rechter had uitgelaten, had het zichzelf gepositioneerd tegenover verzoeker en zichzelf daarmee onderdeel gemaakt van het conflict. Dit maakte een werkrelatie met de vader niet meer mogelijk. In hoeverre was het op dat moment nog reëel om tot herstel van het contact tussen vader en de kinderen te komen? Dit had dus het moment moeten zijn om een andere weg in te slaan waarbij verzoeker niet alleen werd weggezet als schuldige, vervelend en lastig maar waarbij er ook werd gekeken naar het handelen van de moeder en er meer oog zou ontstaan voor de positie waarin verzoeker verkeerde.
30. Tot dit besef heeft de uitspraak van de rechter in Kort Geding echter niet geleid. Op 5 oktober 2009 meldt de gezinsvoogd namelijk aan de rechter dat zij het verzoek van de moeder om eenhoofdig ouderlijk gezag aan te vragen, onderschrijft. Ook hiervoor geldt dat de gezinsvoogd zich terughoudend had moeten opstellen. Het wettelijke uitgangspunt is immers dat het in het belang van de het kind is dat ouders het gezamenlijk ouderlijk gezag hebben. Het is mogelijk dat door (één van) de ouders een verzoek wordt ingediend bij de rechter om één van hen te belasten met het ouderlijk gezag. De rechter neemt daarover een beslissing. Een dergelijk verzoek moet goed worden onderbouwd. Er moeten feiten en/of omstandigheden worden aangevoerd op grond waarvan het in het belang van het kind is dat een wijziging van het ouderlijk gezag plaatsvindt. Het gezag wordt slechts dan aan een ouder alleen toegekend, als er onaanvaardbare risico's voor het kind zijn en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering komt. Het toekennen van eenhoofdig ouderlijk gezag vindt slechts bij uitzondering plaats. In haar berichtgeving naar de rechter heeft de gezinsvoogd onvoldoende duidelijk gemaakt dat van die uitzonderingssituatie, in het belang van de kinderen, sprake is. Er wordt slechts gewezen naar de halsstarrige, niet meewerkende opstelling van verzoeker. Er wordt geen inzicht gegeven in houding en opstelling van de moeder, noch wordt aangegeven waar de frustratie bij de vader vandaan komt en hoe het LJ&R hiermee is omgegaan. Wederom worden dezelfde verhalen uit eerdere brieven als feiten weergegeven en wordt de oorzaak van het problematische gedrag van een van de
kinderen opnieuw geheel bij verzoeker neergelegd. Verder zou het LJ&R als het tot een
dergelijke stap besluit, ervan overtuigd moeten zijn dat andere manieren om ouders tot
rede te brengen, hebben gefaald. Als dan tot een dergelijke stap wordt besloten, dan moet dit eerst met beide ouders worden besproken. Het slechts eenzijdig berichten van één van de ouders, zoals in dit geval kennelijk is gebeurd, is onhandig en brengt het LJ&R in een positie die bij de andere ouder de schijn van partijdigheid oproept. Uit de brief valt in elk geval op te maken dat het LJ&R niet meer kon samen werken met verzoeker. Dit mag echter geen reden vormen voor het onderschrijven van het verzoek om enkelhoofdig gezag. Ook met deze actie heeft het LJ&R zich teveel laten meeslepen in het conflict.
31. In de uitspraak van 11 november 2009 wijst de rechter het verzoek van de moeder af.
Daarin overweegt de rechter ook dat het LJ&R niet alle middelen heeft ingezet om de
noodzakelijke hulpverlening en de omgangsregeling van de grond te laten komen. Ook
deze uitspraak had voor het LJ&R een moment moeten zijn om kritisch te kijken naar de
weg die het tot dan toe had bewandeld. Ook had het zichzelf de vraag moeten stellen of het nog wel de juiste hulpverlenende instantie was die beide ouders tot samenwerking in het belang van de kinderen zou kunnen bewegen. Het is in dit kader opvallend dat het LJ&R, ook achteraf, deze rechterlijke uitspraak namelijk uitlegt als dat zij niet genoeg andere middelen heeft ingezet in de richting van de vader en daarmee dus wel bij haar standpunt blijft dat de door haar ingestoken weg goed was. In zijn uitspraak merkt de rechter echter nadrukkelijk op dat het LJ&R niet alle middelen heeft ingezet om de noodzakelijke hulpverlening aan de kinderen en de omgangsregeling van de grond te kunnen laten komen. Naast een schriftelijke aanwijzing aan de vader om mee te werken aan de noodzakelijke hulpverlening aan de kinderen had dus ook gekeken kunnen worden naar de mogelijkheden om de moeder een schriftelijke aanwijzing te geven, bijvoorbeeld om mee te werken aan de omgangsregeling, zich positief uit te laten over vader o.i.d.
32. Concluderend oordeelt de Nationale ombudsman dat het LJ&R gedurende het hele
proces onvoldoende kritisch is geweest ten aanzien van de eigen rol en daarmee in strijd
heeft gehandeld met het vereiste van professionaliteit. Er is onvoldoende inzicht geweest
in de opstelling naar verzoeker toe en waartoe dit uiteindelijk heeft geleid. De moeder is te weinig in beeld geweest als medeverantwoordelijke voor de bestaande problematiek en de gezinsvoogd heeft het proces van deloyalisatie naar de vader, waartoe het Hof uiteindelijk concludeert, onvoldoende in de gaten gehad en daarop geen afdoende actie ondernomen. Het LJ&R is er teveel van uitgegaan dat het nodig was om eerst bij de kinderen draagvlak te creëren voor de omgang terwijl de kinderen daarvoor geen ruimte kregen van de moeder en de rechter meermalen had geoordeeld dat het contact meteen moest worden hersteld tussen verzoeker en zijn kinderen. Het LJ&R heeft zich daarmee onderdeel van het conflict gemaakt en heeft zich meerdere malen onnodig sterk tegenover verzoeker gepositioneerd. Verzoeker is steeds opnieuw weggezet als niet meewerkend, rechtlijnig, standvastig, lastig en hoofdverantwoordelijke aan het ontstaan van de problemen. Vanuit die blik is steeds naar verzoeker gekeken. Ook is vanuit die blik gezocht naar oplossingen. Nadat verzoeker had geweigerd mee te werken aan de systeemtherapie is niet duidelijk geworden welke andere middelen zijn ingezet, ook richting de moeder om tot omgang te komen. Verzoeker en het LJ&R zijn steeds meer tegenover elkaar komen te staan, raakten steeds meer op hun hoede en gaven de ander geen ruimte meer hetgeen het wantrouwen bij beide vergrootte. Het LJ&R raakte steeds meer overtuigd van het eigen standpunt dat de kern van het probleem bij verzoeker lag. Daartoe werd hij ook meermalen richting de rechter in diskrediet gebracht. Van het LJ&R had als professionele organisatie meer inzicht in de eigen opstelling en een andere houding mogen worden verwacht. Het opvallende is namelijk dat geen enkele leidinggevende, de teamleider noch de vestigingsdirecteur, dit almaar versterkende patroon heeft onderkend en heeft geprobeerd hierin verandering te brengen. Ook na de uitspraak van het Hof die tot een ingrijpende verandering in het leven van de kinderen heeft geleid, is maar zeer beperkt tot een ander inzicht gekomen. Kennelijk ontbreekt een deugdelijk intern terugkoppelingsmechanisme na afgegeven rechterlijke uitspraken. Dit is nodig omdat rechterlijke uitspraken, net als klachten van betrokkenen zowel voor individuele professionals als voor de organisatie waarin zij werken aanwijzingen voor verbetering kunnen opleveren. Er zal dan ook moeten worden gezocht naar een manier van structurele zelfreflectie die passend is voor professionals die werken in een organisaties waarbij sprake is van een grote afhankelijkheid van de burger ten opzichte van die organisatie. Dit vraagt in elk geval om een nadere bezinning aan de hand van deze casus.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het Leger des Heils is gegrond wegens schending van het vereiste van professionaliteit."
2.38
Bij brief van 14 november 2012 heeft LJ&R het volgende aan [appellant] medegedeeld:
(…)
"Naar aanleiding van de door de ombudsman gedane aanbevelingen heeft het LJ&R het
volgende toegezegd:
1. beleid te ontwikkelen waarin wordt vastgelegd aan welke criteria correspondentie dient te voldoen en door wie dit dient te worden getoetst voordat het (bijvoorbeeld naar de rechter) kan worden verzonden.
2. een interne studiebijeenkomst te organiseren waarin de problematiek in de zogeheten omgangs-otszaken centraal staat.
Naar aanleiding van deze toezeggingen kan ik u het volgende berichten:
Ad 1 Ontwikkelen beleid
Met betrekking tot dit onderwerp is door de afdeling beleid in samenwerking met de juridische afdeling de notitie ' Richtlijnen m.b.t. correspondentie (aan de rechtbank)' opgesteld; deze is inmiddels vastgesteld door de leidinggevenden en zal binnen LJ&R worden geïmplementeerd.
Ad 2 interne studiebijeenkomst
Door de werkgroep 'OTS en omgang' is inmiddels een dergelijke studiedag georganiseerd; hieraan werd door ongeveer 45 medewerkers van verschillende disciplines van het LJ&R deelgenomen, dit betrof zowel uitvoerend medewerkers als stafmedewerkers (juristen, gedragsdeskundigen en beleidsmedewerkers).
De werkgroep is daarna getransformeerd tot expertisegroep 'OTS en omgang'. De opdracht aan de expertisegroep is zich verder te verdiepen in het op de studiedag geleerde en dit uit te werken tot een specifieke werkwijze die door de jeugdbeschermers kan worden gebruikt bij de ondertoezichtstellingen waarbinnen de omgangsregeling een voor de kinderen belastend strijdpunt is.
Zoals u uit het voorgaande kunt opmaken heeft het LJ&R de aanbevelingen van de
ombudsman serieus opgepakt.
Het LJ&R heeft lering getrokken uit de ervaringen die wij niet alleen in uw 'zaak' maar ook
in andere casuïstiek hebben opgedaan.
Het ontwikkelen van een nieuwe werkwijze is daar een belangrijk onderdeel van en zal
voor het LJ&R een continu verbeteringsproces blijven."
(…)
2.39
Bij brief van 6 maart 2012 heeft [appellant] LJ&R aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden en haar gesommeerd om vóór 15 maart 2012 de door hem geleden schade te voldoen.
2.4
LJ&R heeft bij brief van 6 april 2012 iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen en geweigerd de gevraagde schadevergoeding te betalen.
2.41
In
"Methodiek bij de aanpak van complexe scheidingen", een uitgave van Jeugdzorg Nederland, is de volgende passage opgenomen:
"2.5.6 Aan het veranderingsproces wordt een termijn gesteld
De jeugdbeschermer moet de focus op de (ontwikkeling van de) jeugdige richten en houden. Hoe langer een positieve verandering in de opvoedingssituatie op zich laat wachten, des te groter is de negatieve invloed op de ontwikkeling van de betrokken kinderen.
De strijd tussen de ouders mag dus niet eindeloos voortduren. Bij de start van de begeleiding moet de jeugdbeschermer concrete afspraken maken over de termijn waarin ouders een positieve verandering moeten realiseren. Lukt het de ouders met binnen de gestelde termijn, dan moet de jeugdbeschermer (in multidisciplinair verband) in het belang van de jeugdige een kernbeslissing nemen over het vervolgtraject. Dan moet besproken worden hoe betekenisvol de omgang tussen kind en beide ouders is en of de zorg door de ouders op een andere manier verdeeld moet worden. Dit betekent dat serieus overwogen moet worden of contact tussen jeugdige en beide ouders nog in het belang van de jeugdige is. Voor kinderen van gescheiden ouders met veel conflicten heeft het niet per definitie een meerwaarde om de band met beide ouders te onderhouden (Sobolewski & Amato, 2006). Voor het welbevinden van kinderen is niet zozeer de frequentie van contact met hun ouders van belang (kwantiteit), als wel de band die ze met hun ouders hadden voor de scheiding (kwaliteit, zie Theoretisch Fundament Complexe Scheidingen, H4). Als de strijd tussen ouders blijft voortduren, kan overwogen worden of (tijdelijk) verbreken van het contact met één van beide ouders beter is voor de kinderen. De keuze voor een andere verdeling van zorg door de ouders en de (tijdelijke) optie van eenhoofdig gezag, moeten dan wel expliciet een plek krijgen in de begeleiding van de kinderen en ouders. De situatie verandert immers weer en zij moeten dit (tijdelijke) verlies een plek geven. Bij elke verandering in situatie, ook bij verbreken van het contact, kan de jeugdbeschermer voorwaarden en termijnen stellen voor verandering, en
afspraken maken over eventueel hervatten van contact."

3.De vordering en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd:
1. voor recht te verklaren dat LJ&R ten opzichte van hem aansprakelijk is voor:
- het feit dat hij geen contact heeft kunnen hebben gedurende vier jaren en één maand met [C] en gedurende een jaar en vijf maanden met [D] en [E] ;
- het feit dat hij gedurende deze periode geen bijdrage aan de opvoeding van de kinderen heeft kunnen leveren;
- het feit dat hij diverse juridische procedures heeft moeten voeren;
- de materiele en immateriële schade die hij heeft geleden als gevolg van de omstandigheid dat het proces van de deloyalisatie van de kinderen jegens hem voortduurde;
2. LJ&R te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan hem
a. ter zake van externe kosten primair concreet begroot op € 14.751,15, subsidiair een
schadevergoeding op basis van een redelijke schatting;
b. ter zake van eigen kosten primair abstract begroot op € 2.909,29, subsidiair een
schadevergoeding op basis van een redelijke schatting;
c. ter zake van immateriële schade primair abstract begroot op € 16.000,00, subsidiair een schadevergoeding op basis van een redelijke schatting, meer subsidiair ter zake van de vordering onder 2a, b en c een schadevergoeding nader op te maken bij staat;
3. te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten plus BTW conform het rapport
Voorwerk II;
4. te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata der facturen dan wel vanaf de datum van de schadeveroorzakende feiten, althans vanaf de datum van verzuim,
12 maart 2012, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van LJ&R in de kosten van de procedure.
3.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 15 oktober 2014
1. voor recht verklaard dat LJ&R tegenover [appellant] aansprakelijk is voor het feit dat hij;
a. a) de kort gedingprocedure, gevoerd in december 2008, met als uitspraakdatum 19 december 2008;
d) de procedure bij het Hof Arnhem, gevoerd in december 2009, met als uitspraakdatum 26 januari 2010;
h) de klachtenprocedures bij LJ&R en de procedure bij de Nationale Ombudsman heeft moeten aanspannen en voor de materiële schade die hij daardoor heeft geleden;
2. LJ&R veroordeeld om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 10.384,83, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de toegewezen bedragen vanaf 1 december 2008 voor procedure a en de klachtenprocedure bij LJ&R en vanaf 1 december 2009 voor procedure d en de procedure bij de Nationale Ombudsman tot de dag van volledige betaling;
3. LJ&R veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.838,82;
4. het meer of anders gevorderde afgewezen.

4.De beoordeling van de grieven

Inleiding en toetsingskader
4.1
[appellant] is in het principaal hoger beroep met acht grieven opgekomen tegen het vonnis van de rechtbank, voor zover daarbij zijn vorderingen zijn afgewezen.
LJ&R heeft in het incidenteel hoger beroep veertien grieven opgeworpen tegen het vonnis van de rechtbank, voor zover daarbij de vorderingen van [appellant] zijn toegewezen.
Daardoor ligt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor. Het hof zal de diverse grieven zoveel mogelijk gezamenlijk bespreken.
4.2
Het hof stelt vast dat de kinderechter op 6 november 2007 de minderjarigen voor het eerst onder toezicht heeft gesteld van de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland, waarbij de uitvoering van de ondertoezichtstelling is opgedragen aan LJ&R.
4.3
Artikel 1:257 BW luidde op dat tijdstip als volgt:
"1. De stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg houdt toezicht op de minderjarige en zorgt dat aan de minderjarige en de met het gezag belaste ouder hulp en steun worden geboden teneinde de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige af te wenden.
2. Deze hulp en steun zijn erop gericht de met het gezag belaste ouder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding zoveel mogelijk te doen behouden. (…)
4. De stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg bevordert de gezinsband tussen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige."
4.4
Artikel 1:258 BW luidde destijds:
"De stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg kan ter uitvoering van haar taak schriftelijk aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
2. De met het gezag belaste ouder en de minderjarige dienen deze aanwijzingen op te volgen.
(…)"
4.5
De stichting bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, zoals die wet tot 1 januari 2015 luidde, is een stichting die een bureau jeugdzorg in stand houdt. Op grond van artikel 5 van de Wet op de jeugdzorg heeft de stichting tot taak te bezien of een cliënt zorg nodig heeft in verband met opgroei-, opvoedings- of psychiatrische problemen, dan wel in verband met problemen van een cliënt, niet zijnde een jeugdige, die het onbedreigd opgroeien van een jeugdige belemmeren.
4.6
In artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), waarbij ook Nederland partij is, is bepaald:
"1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.
2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.
3. De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht."
4.7
In artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarbij Nederland eveneens partij is, is bepaald:
"1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen."
4.8
In het licht van de hiervoor weergegeven bepalingen moet op grond van artikel 6:162 BW worden beoordeeld of LJ&R onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [appellant] , waarbij op grond van artikel 150 Rv op [appellant] de bewijslast rust van de door hem aan zijn stellingen ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden.
4.9
Op grond van artikel 6:162 lid 2 BW wordt als onrechtmatige daad aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Of LJ&R en de aan haar verbonden medewerkers hebben gehandeld in overeenstemming met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt moet worden beantwoord aan de hand van de vraag of zij ten opzichte van [appellant] de zorgvuldigheid in acht hebben genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [C] , [D] en [E] . In dat verband komt aan LJ&R en haar medewerkers een zekere beoordelingsruimte toe bij de uitoefening van hun taken.
4.1
Op het moment dat [C] , [D] en [E] onder toezicht werden gesteld, 6 november 2007, was er al sinds april 2000 een strijd gaande tussen [appellant] en [B] over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de omgang met de kinderen. Een strijd waarover Fora in februari 2002 al oordeelde dat hulpverlening in een vrijwillig kader niet toereikend zou zijn. Ook na de ondertoezichtstelling van de kinderen in november 2007 heeft de strijd zich voortgezet. In de periode van de echtscheiding tot nu heeft dat tot meer dan twintig gerechtelijke procedures geleid, naast verschillende klachtprocedures.
Het beeld dat oprijst uit de overgelegde rapporten en uitspraken van de verschillende (rechterlijke) instanties is dat van een ongekend heftige strijd tussen de beide ouders, waarbij de belangen van de kinderen volledig veronachtzaamd zijn en de kinderen in grote emotionele problemen zijn komen te verkeren, onder meer door loyaliteitsconflicten.
Niet alleen [B] , maar ook [appellant] heeft zich in die strijd allesbehalve onbetuigd gelaten. Zo heeft hij zijn kinderen door de politie bij [B] thuis laten ophalen, de kinderen onverwacht bij school benaderd, gerechtelijke en klachtprocedures geëntameerd, geweigerd mee te werken aan een door de rechtbank Zutphen gelast deskundigenonderzoek en geweigerd mee te werken aan systeemtherapie.
4.11
In dat spanningsveld van conflicterende belangen is LJ&R, meer in het bijzonder de gezinsvoogd, eerst ruim vijf jaar na het verschijnen van het rapport van Fora, voor de buitengewoon moeilijke opgave geplaatst de verhoudingen tussen [appellant] en [B] te normaliseren en de omgang tussen [appellant] en de kinderen, primair de verantwoordelijkheid van de ouders zelf, van de grond te tillen en in goede banen te leiden.
4.12
Het hof zal nu ingaan op de diverse handelingen van LJ&R die in de opvatting van [appellant] als onrechtmatig zijn te kwalificeren.
De (beweerde) uitlating van LJ&R op 17 december 2007.
4.13
[appellant] heeft gesteld dat de gezinsvoogd op 17 december 2007 in een gesprek met hem heeft gezegd dat
"de gedachte dat de kinderen van verblijfplaats zouden moeten veranderen en bij de moeder zouden worden weggehaald bij haar een gevoel van weerstand opriep."Volgens hem getuigt dat niet van een neutrale houding.
4.14
LJ&R heeft gemotiveerd betwist dat de gezinsvoogd een dergelijke uitlating heeft gedaan.
4.15
Naar het oordeel van hof heeft [appellant] zijn stelling onvoldoende onderbouwd, zodat daar gelet op de betwisting door LJ&R aan voorbij moet worden gegaan. Bovendien acht het hof, zo de beweerde uitlating al zou zijn gedaan, deze als zodanig niet onrechtmatig.
De brief van LJ&R van 23 januari 2008.
4.16
Deze brief betreft een tussentijdse evaluatie op last van de rechtbank van de door de rechtbank bij beschikking van 26 november 2007 vastgestelde voorlopige omgangsregeling.
4.17
[appellant] heeft gesteld dat LJ&R geen actieve houding tegenover hem heeft ingenomen om de omgang tussen hem en de kinderen te begeleiden in de richting van normale contacten. Naar zijn mening heeft LJ&R direct de handdoek in de ring geworpen in het nadeel van hem en in strijd met de belangen van de kinderen. [appellant] heeft er op gewezen dat hij niet wenste mee te werken aan systeemtherapie, maar dat hij wilde dat de beschikking van 26 november 2007 onverkort werd uitgevoerd.
4.18
Het hof onderschrijft het betoog van [appellant] niet. LJ&R heeft, zoals haar was opgedragen door de rechtbank, de ervaringen beschreven die waren opgedaan met de uitvoering van de voorlopige omgangsregeling. Dat deze beschrijving eenzijdig zou zijn en onterecht in het nadeel van [appellant] ziet het hof niet. Daarbij heeft LJ&R haar zorgen geuit over de ontwikkeling van de kinderen en voorstellen geformuleerd voor verbetering van de situatie. Dat LJ&R door systeemtherapie voor [C] voor te stellen een op onderdelen andere invulling van de omgangsregeling heeft voorgesteld dan door de rechtbank bij beschikking van 26 november 2007 was vastgesteld maakt het handelen van LJ&R niet onrechtmatig. Aan een evaluatie is juist eigen dat, wanneer de omstandigheden daar aanleiding toe geven, tot een wijziging van de koers wordt geadviseerd.
De inbreng van de gezinsvoogd tijdens de zitting van de rechtbank Zutphen van 4 augustus 2008.
4.19
De gezinsvoogd heeft ter zitting van de rechtbank van 4 augustus 2008 in haar aantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling verslag gedaan van haar bevindingen en het standpunt van LJ&R naar voren gebracht.
4.2
In de visie van [appellant] blijkt uit die aantekeningen dat de problemen grotendeels werden veroorzaakt door [B] . Desondanks heeft LJ&R daar niets mee gedaan, aldus [appellant] .
4.21
Het hof stelt vast dat de gezinsvoogd in haar aantekeningen ten behoeve van de zitting uitvoerig verslag heeft gedaan van haar indrukken van de situatie en daarin de rol van alle partijen heeft geschetst. Van een onevenwichtige voorlichting van de rechtbank kan niet worden gesproken. Verder sluiten de bevindingen van de gezinsvoogd aan op eerdere bevindingen en heeft LJ&R haar koers daar telkens op een begrijpelijke manier op aangepast. Ook hierin kan geen grond worden gevonden voor een vaststelling van onrechtmatig handelen van LJ&R.
Het advies van de gezinsvoogd aan [appellant] van 24 november 2008 om tijdelijk af te zien van omgang met de kinderen en het verzoek van 4 december 2008 om wijziging van de omgangsregeling.
4.22
Bij de beoordeling van dit advies neemt het hof tot uitgangspunt dat de rechtbank Zutphen op 26 november 2007 een voorlopige omgangsregeling heeft vastgesteld en een deskundige heeft aangewezen om nader onderzoek te doen naar onder andere de omgangsregeling. Dit onderzoek is door de weigering van [appellant] daar aan mee te werken niet van de grond gekomen. Vervolgens heeft de rechtbank op 1 september 2008 een omgangsregeling vastgesteld zonder dat het door de rechtbank noodzakelijk geachte onderzoek had plaatsgevonden. De uitvoering van de omgangsregeling is begin november 2008 spaak gelopen. De kinderen weigerden tijdens de omgangsregeling met [appellant] mee te gaan.
4.23
Een uitspraak van de rechtbank waarbij een omgangsregeling is vastgesteld dient in beginsel onverkort te worden nageleefd. De uitvoering van de omgangsregeling is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ouders zelf. In het geval een ondertoezichtstelling van de kinderen is uitgesproken dienen ook de inspanningen van de gezinsvoogd mede te zijn gericht op de uitvoering van de omgangsregeling. Dat wil echter niet zeggen dat de gezinsvoogd onder alle omstandigheden naleving van de omgangsregeling moet afdwingen bij de ouders en de kinderen. Primair is het belang van de kinderen leidend en ook al is het in de regel in het belang van de kinderen om contact te hebben met beide ouders, er kunnen zich zodanige omstandigheden voordoen bij de uitvoering van de omgangsregeling dat het op de weg ligt van de gezinsvoogd om in te grijpen. Daarbij kan het (tijdelijk) achterwege laten van omgang gelegitimeerd zijn.
4.24
De gezinsvoogd heeft op 13 november 2008 als reactie op het staken van de omgang een bespreking georganiseerd met alle betrokkenen om te zoeken naar een oplossing. Die oplossing is op dat moment niet gevonden, maar bij betrokkenen is wel de bereidheid gevonden om door middel van systeemtherapie de problemen aan te pakken.
4.25
Tegen die achtergrond heeft de gezinsvoogd aan [appellant] bij e-mail van 24 november 2008 gevraagd tijdelijk af te zien van omgang met de kinderen in afwachting van de start van de systeemtherapie. Daarbij is, zo blijkt uit haar e-mail, het belang van de kinderen leidend geweest. Uit een oogpunt van datzelfde belang heeft zij aangekondigd bij de kinderrechter een verzoek in te dienen om de omgang te wijzigen.
4.26
Naar het oordeel van het hof valt het optreden van de gezinsvoogd onder die omstandigheden te billijken, ook al was betrekkelijk kort daarvoor de omgangsregeling vastgesteld. Te meer omdat door de weigering van [appellant] mee te werken aan het door de rechtbank gelaste onderzoek mogelijk geen optimale vorm voor de omgangsregeling door de rechtbank was vastgesteld.
4.27
Daarna heeft LJ&R zich bij brief van 4 december 2008 tot de kinderrechter gericht met het verzoek de beschikking van 1 september 2008 te wijzigen in een omgangscontact door middel van systeemtherapie. In deze brief heeft LJ&R gemotiveerd omschreven waarom de kinderen grote moeite hebben met de omgang met hun vader zoals die tot dan had plaatsgevonden. Verder is beschreven op welke wijze is geprobeerd om hulpverlening in te zetten in deze situatie en hoe die hulpverlening niet tot resultaat heeft geleid. Volgens LJ&R was het door de toenemende spanningen niet wenselijk om de omgangscontacten op de door de rechter opgedragen wijze voort te zetten en heeft LJ&R zich genoodzaakt gezien om de omgang opnieuw aan de rechter voor te leggen en te vragen om een wijziging van de bestaande omgangsregeling.
4.28
Met het belang van de kinderen als uitgangspunt heeft LJ&R zich naar het oordeel van het hof op 4 december 2008 op goede gronden opnieuw tot de kinderrechter kunnen richten met het verzoek om een wijziging van de omgangsregeling ook al was deze recent vastgesteld.
4.29
De kinderrechter heeft het verzoek van LJ&R van 4 december 2008 ook toegewezen en de omgangsregeling in de voorgestelde zin aangepast. Anders dan [appellant] heeft betoogd kan niet met recht worden gezegd dat LJ&R de kinderrechter niet op de juiste wijze heeft voorgelicht. [appellant] heeft zijn stellingen op dat punt niet voldoende gemotiveerd onderbouwd.
4.3
Vervolgens is de omgang niet stand gekomen omdat [appellant] weigerde mee te werken aan de systeemtherapie. Dat [appellant] daar geen vertrouwen in had maakt het handelen van LJ&R niet onrechtmatig.
De brief van LJ&R aan de kinderrechter van 27 juli 2009.
4.31
Naar aanleiding van een vordering van [B] in kort geding om [appellant] een contactverbod met de kinderen op te leggen, anders dan in het kader van de vastgestelde omgangsregeling, heeft LJ&R op 27 juli 2009 een brief gestuurd naar de voorzieningenrechter. In deze brief onderschrijft LJ&R het verzoek van [B] om een contactverbod aan [appellant] op te leggen voor zover het betreft het contact van [appellant] buiten de omgangsregeling om. LJ&R heeft vastgesteld, wat door [appellant] ter comparitie van 31 oktober 2017 is erkend, dat [appellant] vanaf december 2008 de kinderen met enige regelmaat onverwacht heeft opgezocht bij school of thuis. Deze onverwachte bezoeken veroorzaakten volgens LJ&R veel onrust en onveiligheidsgevoelens bij de kinderen en verzoeken van LJ&R om deze contacten te stoppen heeft [appellant] naast zich neergelegd.
4.32
Het hof is van oordeel dat LJ&R, dat bevoegd is de rechter te informeren en te adviseren inzake beslissingen met betrekking tot de kinderen, op goede gronden heeft kunnen besluiten de voorzieningenrechter te informeren over de door haar gesignaleerde gevolgen voor de kinderen van de onverwachte bezoeken van hun vader en de voorzieningenrechter heeft kunnen adviseren het verzoek om een contactverbod in het belang van de kinderen in te willigen. LJ&R heeft ook hier weer het belang van de kinderen vooropgesteld. Dat is wat anders dan partij kiezen in de strijd tussen [appellant] en [B] . Het feit dat de voorzieningenrechter uiteindelijk het verzoek niet heeft toegewezen maakt de tussenkomst van LJ&R niet onrechtmatig.
De brief van LJ&R aan de rechtbank Zutphen van 5 oktober 2009.
4.33
LJ&R heeft op 5 oktober 2009 een brief gestuurd naar de rechtbank Zutphen naar aanleiding van het verzoek van [B] aan de rechtbank om haar het éénhoofdig gezag over [C] , [D] en [E] toe te kennen. In deze brief, die voortborduurt op de brief van 27 juli 2009, heeft LJ&R het verloop van de omgangsregeling weergegeven vanaf het moment dat LJ&R daarbij betrokken is geraakt tot oktober 2009. Daarbij heeft LJ&R opnieuw de weigering van [appellant] om mee te werken aan de systeemtherapie en de onverwachte bezoeken van [appellant] aan zijn kinderen vermeld. Daarnaast is melding gemaakt van de weigering van [appellant] om mee te werken aan een onderzoek van [D] in verband met de keuze van het vervolgonderwijs voor [D] na de basisschool. Naar de indruk van LJ&R gebruikt [appellant] zijn gezagspositie bij vrijwel elke gelegenheid waarbij een gezaghebbende ouder in beeld komt om [B] te diskwalificeren en zijn eigen opvattingen kracht bij te zetten. Omdat volgens LJ&R door deze opstelling de frustratie van de kinderen wordt vergroot en de noodzakelijke hulpverlening aan de kinderen wordt belemmerd of in het gunstigste geval ernstig wordt vertraagd heeft LJ&R het verzoek van [B] onderschreven.
4.34
Naar het oordeel van het hof geldt ten aanzien van de brief van 5 oktober 2009 hetzelfde als hiervoor onder rechtsoverweging 4.32 is overwogen met betrekking tot de brief van 27 juli 2009. LJ&R heeft op alleszins te verdedigen gronden de rechtbank kunnen adviseren het verzoek van [B] in te willigen om haar het éénhoofdig gezag over de kinderen toe te kennen.
De brief van LJ&R van 11 februari 2010 aan de voorzieningenrechter.
4.35
LJ&R heeft naar aanleiding van de vordering van [B] om de tenuitvoerlegging van de beschikking van het hof Arnhem van 26 januari 2010 te schorsen op 11 februari 2010 een brief aan de voorzieningenrechter gestuurd. In die brief heeft LJ&R haar zorgen geuit over de gevolgen van de door het hof vastgestelde wijziging van de verblijfplaats van [D] en [E] . LJ&R heeft echter niet geadviseerd de beschikking niet uit te voeren, dan wel de tenuitvoerlegging van de beschikking van 26 januari 2010 op te schorten. Hoewel het wellicht verstandiger was geweest deze brief niet te versturen, kan deze brief niet als onrechtmatig worden bestempeld. Zoals gezegd staat het LJ&R vrij in het belang van de kinderen haar zorgen te uiten over mogelijk negatieve ontwikkelingen voor de kinderen.
Het niet geven van een schriftelijke aanwijzing.
4.36
[appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat LJ&R ten onrechte geen schriftelijke aanwijzing aan [B] heeft gegeven en daardoor heeft bewerkstelligd dat er geen omgang tussen hem en de kinderen heeft plaatsgevonden.
4.37
Ter comparitie van 31 oktober 2017 is door LJ&R aangevoerd dat het een bewuste keuze is geweest om in dit geval geen schriftelijke aanwijzing te geven ter uitvoering van de beschikking van de rechtbank van 1 september 2008. LJ&R heeft er uit pedagogisch oogpunt voor gekozen om geen schriftelijke aanwijzing te geven tegen de achtergrond van het feit dat er op dat moment al meer dan twintig procedures tussen [appellant] en [B] waren gevoerd.
4.38
Het hof stelt vast dat [C] , [D] en [E] in september 2008 respectievelijk 14, 12 en 10 jaar oud waren. Met name [C] verzette zich sterk tegen omgang met [appellant] . Wanneer een veertienjarige zich verzet tegen omgang met één van de ouders, meer in het bijzonder de niet-verzorgende ouder, kunnen grote vraagtekens worden geplaatst bij het effect van een aan de verzorgende ouder en de minderjarige gegeven schriftelijke aanwijzing. Het signaal dat een veertienjarige afgeeft dient in de belangenafweging naast de belangen van de ouders een belangrijke rol te spelen. Verharding van de strijd en een verdere afname van de loyaliteit bij de minderjarige vormen een aanzienlijk risico. Een risico dat groter is naarmate al meer procedures zijn gevoerd, die evenmin tot het, in dit geval door [appellant] , gewenste effect hebben geleid.
Naar het oordeel van het hof heeft LJ&R onder de gegeven omstandigheden dan ook redelijkerwijs af kunnen zien van het geven van een schriftelijke aanwijzing.
Vervanging van de gezinsvoogd.
4.39
[appellant] heeft aangevoerd dat hij bij LJ&R heeft aangedrongen op vervanging van de gezinsvoogd, [O] . Met name heeft hij bepleit om de gezinsvoogd te handhaven die tijdelijk de taken van [O] heeft overgenomen. Door daar niet aan mee te werken heeft LJ&R zich volgens hem niet voldoende ingespannen om de omgangsregeling tot een succes te maken.
4.4
LJ&R heeft gesteld dat naar aanleiding van het verzoek van [appellant] is bekeken of vervanging van de gezinsvoogd noodzakelijk was, maar dat het verzoek uiteindelijk is afgewezen, omdat daar gezien de volhardende opstelling van [appellant] geen meerwaarde in werd gezien.
4.41
Het hof is van oordeel dat het onder omstandigheden aangewezen kan zijn een gezinsvoogd te vervangen wanneer de persoonlijke verhoudingen tussen de gezinsvoogd en één of beide ouders ernstig verstoord zijn. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat in dit geval om die reden de gezinsvoogd had moeten worden vervangen. Weliswaar verliep het contact tussen [appellant] en de gezinsvoogd niet rimpelloos, maar de kern van de problemen werd gevormd door de wijze waarop LJ&R uitvoering heeft gegeven aan de omgangsregeling. Ook bij een andere gezinsvoogd zou [appellant] op deze problemen zijn gestuit. Daarbij betrekt het hof dat de gezinsvoogd niet voortdurend op eigen gezag heeft gehandeld, maar dat op belangrijke momenten multidisciplinair overleg heeft plaatsgevonden binnen LJ&R.
4.42
Het feit dat de contacten van [appellant] met de tijdelijke vervanger van [O] beter verliepen behoefde als zodanig geen reden te vormen voor LJ&R om over te gaan tot aanstelling van deze vervanger als gezinsvoogd. Bovendien was dat ook niet mogelijk, omdat deze vervanger een tijdelijk dienstverband had zoals ter comparitie van 31 oktober 2017 is gebleken.
(Beweerde) ondersteuning van [B] bij verzoek van mei 2010 tot benoeming bijzonder curator.
4.43
[appellant] heeft aangevoerd dat het verzoek van [B] van 11 mei 2010 om een bijzonder curator te benoemen voor [D] en [E] is ondersteund met twee brieven van LJ&R, waarbij hij heeft verwezen naar productie 20 bij dagvaarding in eerste aanleg. Hij heeft daaraan toegevoegd dat deze procedure door [B] is gestart onder invloed en als gevolg van het handelen van LJ&R.
4.44
LJ&R heeft aangevoerd dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld, noch aannemelijk heeft gemaakt dat zij enige bemoeienis met deze procedure heeft gehad. De uitvoering van de ondertoezichtstelling van [D] en [E] was volgens haar eind maart 2010 al beëindigd. Verder waren de door [appellant] bedoelde brieven niet aan de rechtbank gericht.
4.45
Het hof stelt vast dat uit de beschikking van de rechtbank Dordrecht van
8 september 2010 niet blijkt dat LJ&R één of meer brieven aan de rechtbank heeft gestuurd. Evenmin heeft [appellant] onderbouwd dat het feit dat [B] een verzoek tot benoeming van een bijzonder curator heeft ingediend is ingegeven door het optreden van LJ&R. Dat [B] in die procedure een tweetal brieven heeft ingebracht die afkomstig zijn van LJ&R en die in een ander verband zijn opgesteld en verstuurd komt voor rekening van [B] . Hierin ligt geen onrechtmatig handelen van LJ&R besloten.
Overdracht en observatie.
4.46
[appellant] heeft gesteld dat de gezinsvoogd aanwezig had moeten zijn bij de overdracht van de kinderen en de kinderen ook een aantal keren bij hem thuis had moeten observeren.
4.47
LJ&R heeft benadrukt dat het een onbegeleide omgangsregeling betrof, waarbij de gezinsvoogd niet aanwezig is bij de omgang. Daarnaast betrof het een weekendregeling, zodat het niet mogelijk is om daarbij hulpverlening te organiseren. Wel is [appellant] telefonische begeleiding geboden, maar dat is door hemzelf stop gezet, aldus LJ&R.
4.48
Naar het oordeel van het hof heeft LJ&R gezien het feit dat het ging om een onbegeleide omgangsregeling, die bovendien in het weekeinde uitgevoerd moest worden, in redelijkheid kunnen afzien van aanwezigheid bij de overdracht en observaties bij [appellant] thuis gedurende de omgang. Daarbij tekent het hof aan dat het toetsingskader dat gehanteerd moet worden bij de vraag of er sprake is van onrechtmatig handelen door LJ&R een ander toetsingskader is dan het toetsingskader dat de Klachtencommissie LJ&R hanteert. Het feit dat de klachtencommissie heeft geconstateerd dat het wenselijk was geweest om de nodige tijd en energie te steken in het monitoren van de uitvoering van de omgangsregeling bij [appellant] , bijvoorbeeld door waarnemingen en het ondersteunen van [appellant] bij het uitvoering geven aan de omgangsregeling, maakt nog niet dat het optreden van LJ&R als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd.
(Beweerd) beleid LJ&R.
4.49
[appellant] heeft aangevoerd dat LJ&R een beleid voert waarin zij eenzijdig kiest voor de ouder waar de kinderen hun hoofdverblijf hebben en niet in haar afweging laat meewegen welke ouder het best in staat is om de kinderen te verzorgen en op te voeden en in staat is de contacten met de andere ouder en familie in stand te houden. Het beleid zette volgens hem de "omgangsouder" buiten spel.
4.5
LJ&R heeft zowel in de memorie van antwoord als ter comparitie van
31 oktober 2017 gemotiveerd betwist dat er sprake is van een beleid zoals [appellant] heeft geschetst. LJ&R heeft benadrukt dat altijd het belang van het kind voorop staat en dat zij geen beleid voert waarin eenzijdig wordt gekozen voor de ouder waar de kinderen hun hoofdverblijf hebben.
4.51
Het hof stelt vast dat van het door [appellant] geschetste beleid niet is gebleken. Voor zover [appellant] heeft verwezen naar de passage uit
"Methodiek bij de aanpak van complexe scheidingen"berust zijn stellingname op een selectieve lezing van dit stuk. Het gaat er om dat in complexe situaties waarin de ouders er na verloop van tijd niet in slagen de omgang van de niet-verzorgende ouder met de kinderen te verbeteren door de jeugdbeschermer moet worden ingegrepen. Daarbij worden als mogelijkheden geschetst het tijdelijk verbreken van het contact met één van de ouders, een andere verdeling van de zorg en al dan niet tijdelijk éénhoofdig gezag. Bij de beslissing om in te grijpen en bij de keuze voor een van deze mogelijkheden is telkens het belang van het kind leidend. Uit de door [appellant] overgelegde brief van zijn vertrouwenspersoon [P] van
5 oktober 2015 blijkt evenmin van het bestaan van het beweerde beleid. Hetgeen [Q] , medewerkster van LJ&R, tegenover hen zou hebben verklaard is in lijn met de aangehaalde passage uit
"Methodiek bij de aanpak van complexe scheidingen". Verder komt hetgeen de voorzitter van Jeugdzorg Nederland zou hebben verklaard in televisie- en radioprogramma's, voor zover dit al zou afwijken van meergenoemde passage, niet voor rekening van LJ&R.
Het rapport van de Nationale ombudsman.
4.52
De vragen die door de Nationale ombudsman zijn opgeworpen en beantwoord in zijn rapport van 24 juni 2011 zijn in de overwegingen hiervoor in het kader van de beoordeling of er sprake is geweest van onrechtmatig handelen van LJ&R dan wel van een van haar medewerkers ook aan de orde geweest en ten dele anders beantwoord. Dat hangt onder meer samen met het verschil in toetsingskader.
Niettemin kan de Nationale ombudsman worden toegegeven dat bepaalde brieven beter anders hadden kunnen worden geformuleerd, waardoor bij [appellant] mogelijk niet de door hem ervaren indruk van partijdigheid was ontstaan. Onrechtmatig handelen is dat echter niet.
Bewijsaanbod
4.53
[appellant] heeft bewijs aangeboden van zijn stellingen:
dat [B] door het handelen van LJ&R werd gestimuleerd om procedures te starten;
dat het beleid van LJ&R was om eenzijdig te kiezen voor de ouder waar de kinderen hun hoofdverblijf hadden;
omtrent de feitelijke gang van zaken in het contact tussen hem en LJ&R;
omtrent de feitelijke gang van zaken bij de klachtenprocedure bij LJ&R;
omtrent de mate van deloyalisatie van de kinderen en de problemen die hieruit voortvloeiden.
4.54
Het hof zal het bewijsaanbod van [appellant] passeren op de volgende gronden. De stellingen onder a, b en c heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd om tot bewijs te kunnen worden toegelaten. De stelling onder d is niet ter zake doende voor de beantwoording van de vraag of LJ&R onrechtmatig heeft gehandeld door de omgang tussen [appellant] en de kinderen te belemmeren. De feitelijke gang van zaken is bovendien niet aan de vorderingen van [appellant] ten grondslag gelegd. De stelling onder e doet evenmin ter zake, omdat [appellant] niet specifiek te bewijzen heeft aangeboden dat de gestelde deloyalisatie is veroorzaakt door het handelen van LJ&R.

5.Conclusies

5.1
Het hof komt tot de conclusie dat er geen sprake is geweest van onrechtmatig handelen van LJ&R en de aan haar organisatie verbonden medewerkers, ook niet wanneer alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang worden bezien. LJ&R en haar medewerkers hebben gehandeld als redelijk bekwame en redelijk handelende hulpverleningsinstantie, respectievelijk hulpverlener. LJ&R heeft niet onverkort partij gekozen voor [B] . Er is wel degelijk aandacht geschonken aan de negatieve houding van [B] ten opzichte van [appellant] en de omgang van de kinderen met [appellant] , terwijl anderzijds ook de positieve zijden van het optreden van [appellant] zijn belicht. De keuzes die LJ&R elke keer heeft gemaakt zijn vanuit het belang van de kinderen verantwoord te achten en vallen binnen de beoordelingsruimte die LJ&R bij de uitoefening van haar taken toekomt. Daaraan is eigen het feit dat op bepaalde punten mogelijk ook andere keuzes hadden kunnen worden gemaakt. Om die reden leidt ook het feit dat de rechtbank/kinderrechter niet altijd het advies van LJ&R heeft gevolgd niet tot het oordeel dat het handelen van LJ&R op die onderdelen onrechtmatig was.
5.2
Op dezelfde gronden als waarop tot de conclusie is gekomen dat LJ&R niet onrechtmatig heeft gehandeld, komt het hof tot het oordeel dat er evenmin sprake is geweest van een ongeoorloofde inbreuk op het in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op family-life.
5.3
Uit het vorenstaande volgt dat de grieven in het incidenteel hoger beroep slagen en de grieven in het principaal hoger beroep falen.
5.4
Door het slagen van de grieven in het incidenteel hoger beroep van LJ&R, brengt de devolutieve werking van het hoger beroep met zich dat de niet behandelde of verworpen weren en de niet prijsgegeven stellingen van [appellant] in eerste aanleg thans nog beoordeeld moeten worden, voor zover niet al besproken bij de grieven.
5.5
Het hof stelt vast dat alle door [appellant] in eerste aanleg opgeworpen weren en stellingen in het kader van de bespreking van de grieven reeds aan de orde zijn geweest, zodat daar niet nader op hoeft te worden ingegaan.
5.6
Het bestreden vonnis van de rechtbank moet worden vernietigd en de vorderingen van [appellant] zullen alsnog worden afgewezen.
5.7
De vordering van LJ&R om [appellant] te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen LJ&R ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [appellant] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van algehele terugbetaling zal worden toegewezen.
5.8
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van LJ&R zullen worden vastgesteld op € 740,- aan verschotten (griffierecht) en € 1.158,- (2 punten, tarief III, € 579,- per punt) aan geliquideerd salaris van de advocaat.
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van LJ&R zullen worden vastgesteld op € 1.937,- aan verschotten (griffierecht) en € 2.316,- (2 punten, tarief III, € 1.158,- per punt) aan geliquideerd salaris van de advocaat.
De kosten voor de procedure in het incidenteel hoger beroep aan de zijde van LJ&R zullen worden vastgesteld op € 1.158,- (2 punten, tarief III, € 1.158,- per punt, factor 0,5) aan geliquideerd salaris van de advocaat.
5.9
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
15 oktober 2014 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van [appellant] af;
veroordeelt [appellant] tot terugbetaling aan LJ&R van al hetgeen LJ&R uit hoofde van het vonnis van 15 oktober 2014 aan [appellant] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van algehele terugbetaling;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in eerste aanleg aan de zijde van LJ&R vastgesteld op € 740,- aan verschotten en € 1.158,- aan geliquideerd salaris van de advocaat;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep aan de zijde van LJ&R vastgesteld op € 1.937,- aan verschotten en € 2.316,- aan geliquideerd salaris van de advocaat;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het incidenteel hoger beroep aan de zijde van LJ&R vastgesteld op € 1.158,- aan geliquideerd salaris van de advocaat;
veroordeelt [appellant] de hiervoor genoemde proceskosten te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – tot betaling van de wettelijke rente over deze proceskosten te rekenen vanaf de dag waarop bedoelde termijn voor voldoening zal zijn verstreken;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. B.J.H. Hofstee, mr. J.D.S.L. Bosch, en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
23 januari 2018.