ECLI:NL:GHARL:2018:1318

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
200.216.639/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de gezags- en omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], van wie de ouders in 2012 uit elkaar zijn gegaan. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om gezamenlijk gezag en een uitbreiding van de omgangsregeling. De moeder, die het ouderlijk gezag alleen uitoefent, verzet zich hiertegen en vraagt de rechtbank om de eerdere beschikking te bekrachtigen. Het hof verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland en constateert dat er in het verleden veel is geprobeerd om de communicatie tussen de ouders te verbeteren, maar dat deze pogingen niet succesvol zijn geweest. De vader heeft de kinderen erkend, maar de moeder oefent het gezag alleen uit. De kinderen staan sinds 2013 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader in het verleden regelmatig omgangsmomenten heeft afgezegd en dat de communicatie tussen de ouders problematisch is. Het hof oordeelt dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders als er gezamenlijk gezag zou worden toegekend. De vader heeft in zijn verzoekschrift ook gevraagd om een belcontact van een keer per week, maar dit verzoek wordt afgewezen. Het hof besluit de bestreden beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij de moeder alleen met het gezag belast blijft en de omgangsregeling zoals vastgesteld door de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.216.639/01
(zaaknummer rechtbank C/18/154644 / FA RK 15-499)
beschikking van 6 februari 2018
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Koek te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.M. Suurmeijer te Stadskanaal.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord | Groningen,
gevestigd te Groningen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 18 maart 2015, 20 oktober 2015, 26 januari 2016, 12 juli 2016 en 28 februari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 26 mei 2017;
- het verweerschrift van de moeder met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 2 juni 2017 met als productie een rapport raadsonderzoek van 14 juni 2016;
- een journaalbericht van mr. Koek van 13 juni 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Koek van 28 november 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 december 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen. De vader is bijgestaan door mr. Z. Taşpinar, kantoorgenoot van
mr. Koek. De moeder is bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] en mevrouw [D] .

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Deze relatie is in 2012 beëindigd.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 (hierna te noemen [de minderjarige1] ),
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2011 (hierna te noemen [de minderjarige2] ).
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder oefent het ouderlijk gezag over hen alleen uit.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 9 april 2013 (wederom) onder toezicht van de GI. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk, bij beschikking van 14 februari 2017, verlengd tot 9 april 2018.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in hoger beroep in geschil het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de (invulling van de) omgangsregeling tussen de vader en zijn kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag, in navolging van het advies van de raad, afgewezen en (met wijziging van de eerder tussen partijen daarover onderling gemaakte afspraken) een omgangsregeling vastgesteld tussen de vader, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , inhoudende dat de vader gerechtigd is een keer per maand gedurende anderhalf uur begeleide omgang te hebben met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , waarbij geldt dat de GI bevoegd is om bij een goed verloop van deze voorlopige omgangsregeling tot uitbreiding daarvan over te gaan.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 februari 2017. Hij verzoekt de bestreden beschikking voor zover daarbij over het gezag en de omgangsregeling is beslist te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat aan hem mede het gezag toekomt over de minderjarige kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , alsmede te bepalen dat tussen hem en de kinderen een opbouwende zorgregeling wordt vastgesteld inhoudende dat de kinderen de eerste drie maanden om de week twee uur contact hebben met de vader alsmede iedere donderdagmiddag om 18.00 uur telefonisch contact zullen hebben met hem, waarbij deze regeling na drie maanden zal worden uitgebreid inhoudende dat de kinderen om de week op zaterdag van 12 uur tot 17 uur bij de vader verblijven. Deze regeling zal wederom na drie maanden worden uitgebreid inhoudende dat
de kinderen om de week van zaterdag 12 uur tot zondag 12 uur bij de vader verblijven, waarbij de regeling na drie maanden wederom zal worden uitgebreid inhoudende dat de kinderen om de week van vrijdag na school tot zondag 12 uur bij de vader verblijven, welke regeling in onderling overleg kan worden uitgebreid, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen regeling.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, althans zijn grieven als ongegrond af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

ten aanzien van het gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van een ouder om zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Het ouderlijk gezag houdt een aantal bevoegdheden in die nodig zijn voor de opvoeding en verzorging, zoals onder andere de bevoegdheid om belangrijke beslissingen in het leven van het kind (zoals over de verblijfplaats, de school, medische zaken, geloofsbeleving, vrije tijdsbesteding) te nemen. In geval van gezamenlijk gezag worden dergelijke beslissingen samen met de andere gezaghebbende ouder genomen.
Voor gezamenlijk gezag is dan ook in het algemeen vereist dat de ouders feitelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen.
5.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat er gedurende de procedure bij de rechtbank veel is ingezet om de verstandhouding tussen de ouders en in het bijzonder hun onderlinge communicatie te verbeteren. Zo is er in maart 2015 een doorverwijzing geweest naar [E] voor een traject ouderschap na scheiding en -na het mislukken daarvan- zijn partijen in juni 2015 verwezen naar een mediator. Nadat ook dat traject, ook na een herstart in november 2015, was mislukt heeft de rechtbank bij beschikking van 26 januari 2016 een raadsonderzoek gelast. In zijn rapport van 14 juni 2016 heeft de raad aangegeven een gezagswijziging op dat moment niet in het belang van de kinderen te achten, omdat het risico bestaat dat de kinderen klem en verloren raken door de onderlinge strijd en de communicatieproblemen van de ouders. De raad adviseerde om de beslissing aan te houden omdat op dat moment een traject met betrekking tot de opbouw van de omgang en informatie-uitwisseling liep. De rechtbank heeft daarop bij beschikking van 12 juli 2016 de zaak opnieuw, voor een periode van acht maanden, aangehouden. Bij de bestreden beschikking is vervolgens het verzoek van de vader afgewezen omdat volgens de rechtbank – kort gezegd – sprake was van een wankel evenwicht en de rechtbank gezamenlijk gezag te prematuur en mogelijk onwerkbaar achtte.
5.4
Ook door de GI zijn in het kader van de ondertoezichtstelling inspanningen verricht om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Zo heeft de GI in augustus 2015 een familie-netwerkconferentie georganiseerd. Dit gesprek is echter in geweld geëscaleerd en moest worden beëindigd. Ter zitting heeft de GI verklaard dat nadien weer individuele gesprekken met de ouders zijn gevoerd en dat daarna weer geprobeerd is om tot een gezamenlijk gesprek te komen. Dat heeft evenmin tot resultaat geleid. Volgens de GI is de vader regelmatig boos uit het gesprek weggelopen.
5.5
Nu de communicatie tussen de ouders ondanks voornoemde inspanningen nog onveranderd slecht is, hetgeen ook ter zitting van het hof duidelijk is geworden, is het hof van oordeel dat in geval van gezamenlijk gezag sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben in hun eerste levensjaren al veel meegekregen van de problematische relatie tussen de ouders, waarbij sprake is geweest van agressie en alcohol- en drugsproblematiek bij de vader. [de minderjarige2] volgt op dit moment speltherapie en [de minderjarige1] heeft dat al eerder gevolgd. [de minderjarige1] geeft daarnaast aan geen onbegeleid contact met de vader te willen. Het hof constateert dat beide kinderen kwetsbaar zijn en daardoor nog meer dan gemiddeld gebaat zijn bij rust en duidelijkheid. Indien sprake zou zijn van gezamenlijk gezag dienen ouders te overleggen om beslissingen te kunnen nemen. Het risico bestaat dat dit -gelet op het hiervoor staande- opnieuw zal leiden tot spanning, strijd en onrust met alle negatieve gevolgen voor de kinderen van dien. Nu in het (recente) verleden al veel pogingen zijn ondernomen om de communicatie tussen de ouders te verbeteren, hetgeen niet is gelukt, is naar het oordeel van het hof niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat de moeder alleen met het gezag belast dient te blijven.
De door de vader aangehaalde jurisprudentie (ECLI:NL:GHARL:2016:5609 en ECLI:NL:GHSHE:2017:2722) leidt niet tot een ander oordeel nu het hier in beide gevallen andere feitelijke situaties betrof dan in deze zaak.
ten aanzien van de omgangsregeling
5.6
Dat de vader recht heeft op omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is niet in geschil, maar wel de wijze waarop daaraan invulling moet worden gegeven.
5.7
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.8
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat al enkele jaren sprake is van begeleide omgang tussen de vader en de kinderen. Bij de bestreden beschikking is de frequentie van die omgang bepaald op anderhalf uur per maand waarbij de GI bevoegd is om bij goed verloop van de omgang tot uitbreiding over te gaan. De vader is van mening dat de omgang thans uitgebreid kan worden en dat met een opbouw toegewerkt dient te worden naar een weekendregeling. Volgens de moeder is het nog te vroeg voor uitbreiding. Zij stelt dat de vader de huidige (beperkte) regeling al niet goed nakomt. Bovendien geeft [de minderjarige1] aan zich onveilig te voelen bij de vader.
5.9
Uit de toelichting van de GI ter zitting is naar voren gekomen dat de vader in 2017 zeven geplande omgangsmomenten heeft afgezegd en dat er slechts vijf omgangsmomenten hebben plaatsgevonden. Hoewel (de laatste drie keer) geprobeerd is om de omgang op andere momenten te laten plaatsvinden is dit vanwege communicatie- en/of agendaproblemen niet gelukt. Evenmin is het gelukt, zo heeft de GI toegelicht, om Intensieve Pedagogische Gezinshulp ten behoeve van de vader tot stand te brengen met het oog op toewerken naar omgang bij de vader thuis. Gesprekken hierover tussen de GI en de vader zijn gestrand. Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat een uitbreiding van de omgangsmomenten niet in het belang van de kinderen is. Zij hebben, zoals hiervoor al is overwogen, belang bij rust en duidelijkheid. Zolang zelfs de huidige beperkte regeling niet (goed) wordt nagekomen, is daarvan geen sprake. De kinderen worden immers telkens weer teleurgesteld indien de vader (kort voor) de omgangsmomenten afzegt. Het hof is dan ook van oordeel dat de regeling, zoals vastgesteld door de rechtbank, in stand dient te blijven. Indien de vader laat zien deze regeling goed na te komen, kan alsnog en onder regie van de GI bekeken worden of uitbreiding van de regeling aan de orde kan zijn. Anders dan namens de vader is betoogd, acht het hof een aanhouding van de zaak daartoe niet nodig.
Het hof gaat ten slotte nog voorbij aan het beroep van de vader op de uitspraak van de Hoge Raad van 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91, waarin is overwogen dat het de taak van de rechter is om te bevorderen dat een omgangsregeling tot stand komt. Van een situatie, zoals in die zaak, waarin de met het gezag belaste ouder, de moeder in dit geval, stelselmatig en zonder goede gronden weigert om mee te werken aan een omgangsregeling is immers geen sprake.
5.1
De vader heeft in zijn verzoekschrift in hoger beroep ook om een belcontact gevraagd van een keer per week op donderdag om 18.00 uur. Hoewel de moeder daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, zal het hof dit verzoek van de vader toch afwijzen. Het hof volgt op dit punt het advies van de GI die ter zitting heeft aangegeven dat er al belcontacten zijn, maar dat daarover recent nieuwe afspraken zijn gemaakt omdat de belmomenten voor de kinderen vaak te lang duurden. Als er iets bijzonders is dat de kinderen aan de vader zouden kunnen vertellen, stimuleert de moeder hen om de vader te bellen. Als er gebeld wordt dan mag het gesprek maximaal 15 minuten duren. Een vast belmoment, onbeperkt in tijd zoals verzocht, acht de GI niet in het belang van de kinderen, hetgeen het hof -gelet op de gegeven toelichting- onderschrijft.

6.Slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 28 februari 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 6 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.