Beoordeling
1. De gemachtigde voert in hoger beroep onder meer aan dat hij niet op behoorlijke wijze in de gelegenheid is gesteld om aan het beroep klevende gebreken te herstellen. De gemachtigde is niet gewezen op de mogelijke gevolgen van het niet tijdig aanleveren van beroepsgronden en daarnaast is geen concrete termijn geboden. Ook stelt hij niet te zijn opgeroepen voor de vervolgzitting.
2. Anders dan de gemachtigde kennelijk meent, bevat het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie wel gronden. Het hof is in zijn arrest van 22 december 2016 (gepubliceerd op rechtspraak.nl ECLI:NL:GHARL:2016:10365) tot het oordeel gekomen dat de ontkenning van de gedraging als grond is te beschouwen, ook indien deze gronden niet van enige onderbouwing zijn voorzien en is aangegeven dat deze gronden op voorhand zijn aangevoerd. De kantonrechter is ook niet tot het oordeel gekomen dat het er sprake is van een verzuim. 3. In voornoemd arrest van 22 december 2016 heeft het hof ook overwogen dat in het geval een beroepschrift gronden bevat, als uitgangspunt dient te gelden dat de indiener daarvan de gelegenheid wordt geboden de gronden aan te vullen, indien uit het beroepschrift blijkt van de wens tot aanvulling van gronden. Deze wens moet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn gedaan.
4. Nu de gemachtigde in zijn beroepschrift uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verzocht om een termijn om de gronden aan te vullen, diende de gemachtigde gelet op het voorgaande hiertoe in de gelegenheid te worden gesteld.
5. Het hof stelt vast dat de zaak door de kantonrechter is behandeld op de zitting van
9 september 2016. De gemachtigde en de betrokkene zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden om de betrokkene in de gelegenheid te stellen de gronden van het beroep aan te vullen. Verder heeft de kantonrechter bepaald dat de betrokkene door de griffier aangetekend zal worden opgeroepen tegen een nader te bepalen tijdstip. Het proces-verbaal van deze zitting is blijkens een daarop geplaatst stempel op 23 september 2016 aan de gemachtigde verzonden. De gemachtigde is bij brief van 19 oktober 2016 opgeroepen voor de vervolgzitting bij de kantonrechter op 2 december 2016. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen: "Ik stel u in de gelegenheid de gronden aan te vullen voor 16 november 2016."
6. De gemachtigde heeft aangegeven de oproeping voor de zitting van 2 december 2016 niet te hebben ontvangen. Uit het dossier blijkt niet uit een stempel, aantekening of anderszins, dat de oproeping van 19 oktober 2016 daadwerkelijk aan de gemachtigde is toegezonden. Wel bevat het dossier een kopie van een envelop met daarin een oproeping geadresseerd aan de gemachtigde, met op die envelop een sticker waaruit blijkt dat de brief aangetekend is verzonden. Omdat er verder geen datum of andere kenmerken op de envelop staan blijkt hieruit echter onvoldoende welke oproeping aangetekend is verzonden. Gelet hierop en mede in het licht van het ontbreken van een deugdelijke verzendadministratie bij de rechtbank, kan niet worden vastgesteld dat de gemachtigde behoorlijk is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter en een termijn heeft gekregen voor het aanvullen van de gronden.
7. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter om die reden vernietigen. De overige bezwaren tegen de beslissing van de kantonrechter behoeven daarom geen bespreking meer.
8. In hoger beroep heeft de gemachtigde het hof verzocht om zelf in de zaak te voorzien en heeft hij zijn bezwaren tegen de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking aangevoerd. Nadat de gemachtigde was opgeroepen voor een zitting bij het hof heeft hij zijn verzoek om een zitting ingetrokken. Het hof zal daarom het beroep beoordelen tegen de beslissing van de officier van justitie en de zaak niet ter zitting behandelen.
9. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat niet tijdig het verzuim van het ontbreken van de gronden van het beroep is hersteld. Tegen de beslissing van de officier van justitie voert de gemachtigde aan dat er wel beroepsgronden zijn aangevoerd en dat het administratief beroep daarom niet niet-ontvankelijk had mogen worden verklaard in verband met het ontbreken van gronden. Daarnaast stelt de gemachtigde dat de hoorplicht is geschonden. Volgens de gemachtigde heeft de betrokkene niet verzocht om te worden gehoord vanwege de inadequate wijze waarop bij de inleidende beschikking tot uitdrukking is gebracht wat het recht om te worden gehoord inhoudt.
10. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, (…) mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.’
11. Uit het dossier blijkt dat de betrokkene op 13 juli 2015 via het Digitaal Loket beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking. Dit beroepschrift bevat geen gronden. Middels een brief van 15 oktober 2015 is de betrokkene gewezen op dit verzuim en is de mogelijkheid geboden het verzuim te herstellen binnen vier weken na dagtekening van de brief. Er wordt op gewezen dat het niet (tijdig) verstrekken van de gegevens kan leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep.
12. Door de CVOM is op 1 december 2015 een brief, gedateerd 27 november 2015, van de betrokkene ontvangen met daarin de gronden van het beroep. De gronden hadden echter op uiterlijk 12 november 2015 in het bezit moeten zijn van de officier van justitie. Door de gemachtigde is niet aangetoond dat er tijdig beroepsgronden zijn ingediend. Evenmin is gesteld of gebleken dat het niet tijdig indienen van beroepsgronden verschoonbaar is. Derhalve heeft de officier van justitie het beroep op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
13. Naar het oordeel van het hof kon de officier van justitie in dit geval, op de voet van artikel 7:17, aanhef en onder a, van de Awb, ervan afzien om de betrokkene te horen, aangezien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is wegens het verzuim betreffende de gronden van het beroep.
14. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren.
15. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, komen naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten gemaakt in hoger beroep voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018 € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 250,50 (=1 x € 501,- x 0,5).