ECLI:NL:GHARL:2018:168

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 januari 2018
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
200.217.791/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning, gezag en omgang met betrekking tot een minderjarige na eenzijdige informatie van één van de ouders

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 4 januari 2018, wordt de zaak behandeld van een man die vervangende toestemming verzoekt voor de erkenning van zijn minderjarige kind, geboren in 2010, en die tevens verzoekt om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling. De man en de vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad, zijn inmiddels gescheiden en hebben beiden nieuwe partners. De vrouw heeft het hoofdverblijf van het kind, terwijl de man sinds medio 2016 geen omgang meer heeft gehad met het kind. De rechtbank Noord-Nederland had eerder toestemming verleend voor de erkenning, maar de verzoeken van de man met betrekking tot gezag en omgang waren afgewezen. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze afwijzing.

Het hof constateert dat de eerdere onderzoeken naar de situatie van het kind voornamelijk zijn gebaseerd op eenzijdige informatie van de vrouw, zonder dat de man bij deze onderzoeken betrokken is geweest. Het hof oordeelt dat er een onafhankelijk onderzoek moet plaatsvinden om te bepalen of omgang met de man in het belang van het kind is. Het hof verzoekt de raad voor de kinderbescherming om een onderzoek in te stellen en een rapport uit te brengen. De beslissing over de omgangsregeling en het gezamenlijk gezag wordt aangehouden totdat het rapport van de raad is ontvangen. Het hof bekrachtigt de eerdere beslissing van de rechtbank voor zover deze de erkenning betreft, maar houdt verdere beslissingen aan tot na het onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.217.791/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/117263 / FA RK 16-2702)
beschikking van 4 januari 2018
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I. van Troost te Rotterdam,
en
[verweerster] ,
wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.A.C.H. Hana te Zwolle.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
mr. [C 1] , in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [de minderjarige] ,
kantoorhoudende te [B] ,
verder ook te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 22 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 19 juni 2017;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 28 juni 2017;
- een journaalbericht van mr. Hana van 10 november 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 november 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook is verschenen de bijzondere curator. Ter zitting heeft mr. Van Troost mede het woord gevoerd aan de hand van door haar overgelegde pleitaantekeningen.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. De relatie is tijdens de zwangerschap van de vrouw in 2009 verbroken. Uit deze relatie is [in] 2010 geboren [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ). [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2
Sinds medio 2016 heeft er geen omgang meer plaatsgevonden tussen de man en [de minderjarige] .
3.3
Zowel de man als de vrouw hebben een nieuwe relatie. De huidige partner van de man heeft twee kinderen. De vrouw is gehuwd met haar huidige partner.
3.4
Bij beschikking van 4 januari 2017 heeft de rechtbank mr. [C 1] tot bijzondere curator over [de minderjarige] benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank vervangende toestemming aan de man verleend tot erkenning van [de minderjarige] . De rechtbank heeft de verzoeken van de man met betrekking tot de omgangsregeling en gezamenlijk gezag afgewezen.
4.2
De man is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 22 maart 2017. Deze grieven zien op het gezag, de omgangsregeling en de informatie- en consultatieverplichting. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen behoudens voor zover het de beslissing tot erkenning betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
I. (primair) tussen de man en [de minderjarige] de volgende omgangsregeling heeft te gelden:
- [de minderjarige] zal eenmaal per twee maanden op zaterdag of zondag (in overleg af te spreken) van 12.00 uur tot 18.00/19.00 uur met de man meegaan. De man zal dan een activiteit buitenshuis met [de minderjarige] ondernemen in [B] en omstreken, bijvoorbeeld naar de dierentuin in Emmen, een indoor speeltuin of dergelijke. Dit zal tweemaal plaatsvinden;
- [de minderjarige] zal nadien eenmaal per vier weken van vrijdagavond tot zaterdagavond (de tijdstippen van ophalen en terugbrengen worden in overleg afgesproken) bij de man verblijven. Dit zal viermaal plaatsvinden;
- [de minderjarige] zal nadien eenmaal per veertien dagen van vrijdagavond tot zaterdagavond (de tijdstippen van ophalen en terugbrengen worden in overleg afgesproken) bij de man verblijven. Dit zal viermaal plaatsvinden;
- [de minderjarige] zal nadien eenmaal per veertien dagen maar ten minste eenmaal per drie weken (in overleg af te spreken) van vrijdagavond tot zondagavond (de tijdstippen van ophalen en terugbrengen worden in overleg afgesproken) bij de man verblijven;
- [de minderjarige] zal vanaf het jaar 2017 de kerstdagen bij de man doorbrengen en oud en nieuw bij de vrouw. De ouders zullen dat steeds jaarlijks omwisselen. Ook zal [de minderjarige] vanaf het jaar 2017 de verjaardagen van de man en de verjaardagen van de directe familie van de man meevieren, in die zin dat [de minderjarige] de avond tevoren wordt opgehaald en de dag na de betreffende verjaardag terug wordt gebracht;
- [de minderjarige] zal vanaf de zomervakantie van het jaar 2018 ook tijdens de helft van de schoolvakanties bij de man verblijven, dit tijdig in onderling overleg vast te leggen en waarbij rekening zal worden gehouden met de afwijkende vakantieperiodes in de verschillende regio's;
- de ouders zullen het vervoer van [de minderjarige] ter uitvoering van de omgangsregeling delen; de overdracht zal plaatsvinden op de locatie [C 2] te [D] .
- ( subsidiair) een andere omgangsregeling of enige vorm van contact tussen de man en [de minderjarige] wordt vastgesteld die het hof juist acht voor de duur van één jaar, althans voor de duur van een andere redelijke termijn die het hof juist acht, waarna de omgangsregeling conform het primaire verzoek van de man aanvangt.
II. de man en de vrouw gezamenlijk zijn belast met het gezag over [de minderjarige] ;
III. de vrouw de man op de hoogte dient te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige] en hem dient te raadplegen over daaromtrent te nemen beslissingen, gezien de (medische) complexiteit rond [de minderjarige] ten minste iedere maand althans zoveel eerder en zoveel vaker als nodig blijkt te zijn;
IV. onderzoek door de raad wordt gelast alsmede (onafhankelijk) medisch onderzoek waarvan in ieder geval deel uitmaakt of omgang of enige vorm van contact tussen de man en [de minderjarige] in het belang van [de minderjarige] is en welke (omgangs/contact)mogelijkheden passend zijn voor [de minderjarige] én of gezamenlijk gezag in het belang van [de minderjarige] is.
Kosten rechtens.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep dan wel zijn grieven af te wijzen als zijnde ongegrond. Zij is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op de vervangende toestemming tot erkenning. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen uitsluitend wat betreft de vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] en in zoverre opnieuw rechtdoende het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] af te wijzen, kosten rechtens.
4.4
De man voert verweer in incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof het verzoek van de vrouw af te wijzen dan wel te beslissen dat van het in principaal hoger beroep door de man reeds verzochte onderzoek - en de gelasting daarvan - door de raad alsmede (onafhankelijk) medisch (forensisch) onderzoek inzake omgang en gezag ook deel uitmaakt onderzoek naar de vervangende toestemming aan de man tot erkenning van [de minderjarige] en of dat al dan niet leidt tot schade als bedoeld in artikel 1:204 Burgerlijk Wetboek (BW), althans te bepalen zoals het hof juist acht, kosten rechtens.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Vervangende toestemming voor erkenning
5.1
Het hof constateert dat door de vrouw in hoger beroep geen nieuwe stellingen naar voren zijn gebracht die niet al bij de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest en die door de rechtbank in de bestreden beschikking zijn gewogen en gemotiveerd zijn verworpen. Gelet op de stukken en wat op de zitting is besproken, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geconcludeerd dat de door de man verzochte vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] dient te worden verleend. Het hof verenigt zich met deze gronden en maakt die - na eigen onderzoek - tot de zijne.
Gezag
5.2
Het hof komt - na eigen onderzoek - tot dezelfde beoordeling als de rechtbank, namelijk dat afwijzing van het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking over, maakt die tot de zijne en verwijst daar kortheidshalve naar. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
5.3
Ter zitting is het hof gebleken dat er nog altijd sprake is van een volstrekt gebrek aan communicatie tussen de man en de vrouw, zelfs wat betreft de uitwisseling van informatie over [de minderjarige] . Het hof constateert dan ook dat er nog geen verandering is in de communicatie tussen partijen en verwacht niet dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] , mede gelet op zijn (medische) beperkingen, dat er nu duidelijkheid komt over de vraag wie met het gezag over hem belast is. Het verzoek van de man tot het laten verrichten van een (onafhankelijk) medisch (forensisch) onderzoek in verband met het gezag zal het hof afwijzen. Voor de beslissing dat het hof verwacht dat partijen niet binnen afzienbare tijd in staat zijn om over [de minderjarige] te communiceren heeft het hof voldoende informatie en een onderzoek naar de mogelijkheden van partijen tot communicatie in de verdere toekomst zal niet tot een andere beslissing leiden. Indien op langere termijn alsnog mogelijkheden ontstaan tot verbetering van de communicatie kan de man opnieuw vragen om gezamenlijk gezag.
Omgangsregeling en informatie- en consultatieverplichting
5.4
Het hof is van oordeel dat, anders dan de vrouw heeft betoogd, de man ontvankelijk is in zijn verzoeken in hoger beroep tot het gelasten van een onderzoek door de raad en het opleggen van een informatie- en consultatieverplichting aan de vrouw. Het hof merkt deze verzoeken aan als een wijziging respectievelijk vermeerdering van het verzoek. Gelet op artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met artikel 283 en artikel 130 Rv heeft de man het recht als oorspronkelijk verzoeker in eerste aanleg (de gronden van) zijn verzoek in hoger beroep te veranderen dan wel te vermeerderen. Naar het oordeel van het hof verzetten de eisen van de goede procesorde zich niet tegen deze wijziging respectievelijk vermeerdering van (de gronden van) het verzoek. De vrouw is daardoor niet onredelijk bemoeilijkt in haar verdediging en dit geding wordt daardoor ook niet onredelijk vertraagd.
Met betrekking tot het verzoek tot het opleggen van een informatie- en consultatieverplichting aan de vrouw neemt het hof verder in aanmerking dat op de vrouw al van rechtswege de plicht rust om de man te informeren omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige] en hem te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen (zie het bepaalde in artikel 1:377b, eerste lid, BW).
Met betrekking tot het verzoek tot een raadsonderzoek geldt dat het hof een dergelijk onderzoek ook ambtshalve kan gelasten.
5.5
Op grond van de nu beschikbare informatie acht het hof zich onvoldoende voorgelicht om te kunnen beoordelen of, en zo ja in hoeverre, het in het belang van [de minderjarige] is om (een vorm van contact of) omgang met de man te hebben en om een informatie- en consultatieverplichting aan de vrouw op te leggen, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 4.2. Het hof zal de raad verzoeken een onderzoek in te stellen naar zowel de mogelijkheden van contact/omgang tussen de man en [de minderjarige] als de mogelijkheden van informatieverstrekking. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.6
Het hof stelt vast dat weliswaar ten aanzien van [de minderjarige] al verschillende onderzoeken hebben plaatsgevonden, maar dat de conclusies van deze onderzoeken en de verklaringen van de hulpverleners voornamelijk zijn gebaseerd op de eenzijdige informatie van de vrouw, die door de man in de onderhavige procedure (deels) is betwist. De man is bij geen van deze onderzoeken betrokken en heeft daardoor geen inbreng gehad bij de vaststelling van de situatie van en zorgen over [de minderjarige] .
Bovendien heeft er tot op heden geen onderzoek plaatsgevonden die concreet was toegespitst op de vraag of het in het belang van [de minderjarige] is om een vorm van contact of omgang met de man te hebben en zo ja, op welke wijze.
Het hof acht het daarom van belang dat er een onafhankelijk onderzoek plaatsvindt waarbij deze vraag centraal staat en waarbij de man in de gelegenheid wordt gesteld om zijn ideeën over de situatie en zorgen rondom [de minderjarige] kenbaar te maken.
De vrouw heeft verder als bezwaar tegen een raadsonderzoek aangevoerd dat de zorg voor [de minderjarige] dusdanig veel van haar vraagt, dat haar draagkracht te beperkt is om mee te werken aan een raadsonderzoek. Daarnaast is zij van mening dat een onderzoek naar de vraag of [de minderjarige] en de man omgang kunnen hebben, te belastend is voor [de minderjarige] . Het hof is van oordeel dat deze bezwaren juist reden zijn om een objectief onderzoek te gelasten. Tijdens dit onderzoek kan immers vastgesteld worden of omgang in het belang van [de minderjarige] is, in hoeverre de belastbaarheid van de vrouw hierin een beperking vormt en welke oplossingen hiervoor bestaan en welke rol de man hier al dan niet in kan hebben. Het hof gaat er bovendien van uit dat - gelet op de zorgen over en de gezondheid van [de minderjarige] - tijdens het raadsonderzoek ervoor zorg zal worden gedragen dat [de minderjarige] zo weinig mogelijk wordt belast met het onderzoek.
5.7
Het hof verzoekt de raad in dit geval uitdrukkelijk om in het kader van het onderzoek naast informatie van de ouders ook informatie op te vragen bij derden, zoals de behandelaars van [de minderjarige] en zijn school.
5.8
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de man verzocht, een (onafhankelijk) medisch onderzoek te gelasten. Het hof gaat ervan uit dat de raad de gezondheid van [de minderjarige] voldoende in zijn onderzoek zal meenemen.
5.9
Het hof zal de raad verzoeken vóór
1 juli 2018schriftelijk een rapport met advies uit te brengen naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek.
5.1
Na ontvangst van het rapport en advies van de raad zal het hof partijen in de gelegenheid stellen om daarop binnen twee weken inhoudelijk te reageren. Het hof zal daarna in beginsel de zaak op de stukken afdoen, tenzij het hof, al dan niet op gemotiveerd verzoek van één van partijen, anders beslist. In afwachting van het rapport en advies van de raad en de eventuele reacties van partijen daarop, zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 22 maart 2017, voor zover daarbij aan de man toestemming is verleend tot erkenning van [de minderjarige] , geboren [in] 2010, en voor zover daarbij het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag is afgewezen;
alvorens verder te beslissen met betrekking tot de omgang:
verzoekt de raad voor de kinderbescherming, regio Noord Nederland, locatie Groningen, een onderzoek in te (doen) stellen als hiervoor onder rechtsoverwegingen 5.5 tot en met 5.9 omschreven en daaromtrent te rapporteren vóór
1 juli 2018;
bepaalt dat partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld om binnen
twee wekenna ontvangst van dat rapport daar schriftelijk op te reageren;
bepaalt dat de zaak op de stukken zal worden afgedaan na ommekomst van voormelde termijnen, tenzij het hof anders beslist;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, J.G. Idsardi en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 4 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.