Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vernietiging van de erkenning van een kind. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de erkenning van [kind 1] door de man te vernietigen, omdat zij stelt dat zij onder bedreiging heeft ingestemd met de erkenning. De man, verweerder in hoger beroep, ontkent deze beschuldigingen en stelt dat de erkenning in goed overleg is gebeurd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de erkenning en de relatie tussen partijen onderzocht. De vrouw heeft verklaard dat de man haar heeft bedreigd en onder druk heeft gezet om de erkenning te laten plaatsvinden. De man heeft echter betoogd dat de vrouw hem heeft bedrogen en dat de erkenning is gebeurd in het kader van een gezamenlijke wens om een kind te erkennen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw haar verzoek tot vernietiging van de erkenning pas in november 2016 heeft ingediend, meer dan een jaar na de beëindiging van de relatie. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet voldoende heeft aangetoond dat haar toestemming voor de erkenning onder invloed van bedreiging is gegeven. De verklaringen van de vrouw en haar getuigen zijn niet specifiek genoeg om de stelling van bedreiging te onderbouwen. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel bekrachtigd, waarbij het verzoek van de vrouw tot vernietiging van de erkenning is afgewezen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien partijen een relatie hebben gehad en de procedure betrekking heeft op hun gezamenlijk kind.