ECLI:NL:GHARL:2018:2193

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
200.216.827/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging van de erkenning van een kind en de ontvankelijkheid van de vrouw in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vernietiging van de erkenning van een kind. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de erkenning van [kind 1] door de man te vernietigen, omdat zij stelt dat zij onder bedreiging heeft ingestemd met de erkenning. De man, verweerder in hoger beroep, ontkent deze beschuldigingen en stelt dat de erkenning in goed overleg is gebeurd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de erkenning en de relatie tussen partijen onderzocht. De vrouw heeft verklaard dat de man haar heeft bedreigd en onder druk heeft gezet om de erkenning te laten plaatsvinden. De man heeft echter betoogd dat de vrouw hem heeft bedrogen en dat de erkenning is gebeurd in het kader van een gezamenlijke wens om een kind te erkennen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw haar verzoek tot vernietiging van de erkenning pas in november 2016 heeft ingediend, meer dan een jaar na de beëindiging van de relatie. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet voldoende heeft aangetoond dat haar toestemming voor de erkenning onder invloed van bedreiging is gegeven. De verklaringen van de vrouw en haar getuigen zijn niet specifiek genoeg om de stelling van bedreiging te onderbouwen. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel bekrachtigd, waarbij het verzoek van de vrouw tot vernietiging van de erkenning is afgewezen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien partijen een relatie hebben gehad en de procedure betrekking heeft op hun gezamenlijk kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.216.827
(zaaknummer rechtbank Overijssel, 193612)
beschikking van 6 maart 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. ter Brake te Delden, gemeente Hof van Twente,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.L.V. de Jong te Enschede.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
mr. B.E.A. Lamping,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [kind 1],
kantoorhoudende te Almelo,
verder te noemen: de bijzondere curator,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Almelo,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 27 februari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 mei 2017;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. De Jong van 11 januari 2018 met productie;
- een journaalbericht van mr. Lamping van 11 januari 2018 met producties;
- een journaalbericht van mr. Lamping van 16 januari 2018 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 januari 2018 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de man is zijn advocaat verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen. Namens de GI is [vertegenwoordiger van de stichting] verschenen.
Voorts is verschenen de bijzondere curator.

3.De feiten

3.1
De vrouw en de man hebben een relatie met elkaar gehad. Tijdens de relatie is op
[geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] [kind 1], verder te noemen: [kind 1], geboren.
Blijkens de akte latere vermelding betreffende erkenning van [datum] 2013, opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand te Enschede, heeft de man [kind 1] op [datum] 2013 erkend.
De man en de vrouw zijn blijkens het uittreksel uit het gezagsregister van 16 december 2015 bij beslissing van de rechtbank Overijssel van 17 juni 2013 gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [kind 1].
3.2
De relatie van partijen is in het voorjaar van 2015 verbroken.
Partijen hebben bij een mediator afspraken gemaakt over de gevolgen van het beëindigen van hun relatie voor [kind 1], welke afspraken zijn vastgelegd in een ouderschapsplan welk ouderschapsplan op 10 april 2015 door partijen is ondertekend.
3.3
Uit de vrouw is op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] [kind 2] geboren.
3.4
Bij beschikking van 14 november 2016 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, mr. B.E.A Lamping benoemd tot bijzondere curator over [kind 1].
3.5
Bij beschikking van 21 juni 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, [kind 1] onder toezicht gesteld van de GI tot 21 juni 2018.
3.6
Tussen partijen staat vast dat de man niet de biologische vader is van [kind 1] en [kind 2].

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 27 februari 2017 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw te bepalen dat de erkenning van [kind 1] door de man wordt vernietigd, afgewezen en heeft de rechtbank de overige verzoeken van de vrouw aangehouden in afwachting van het onderzoek en het rapport van de raad.
4.2
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
27 februari 2017. De grief ziet op de afwijzing van het door de vrouw gedane verzoek tot vernietiging van de erkenning van [kind 1] door de man.
De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 27 februari 2017 (gedeeltelijk) te vernietigen en te bepalen dat de erkenning van [kind 1] alsnog wordt vernietigd, althans een zodanige beslissing te geven als het hof juist acht, kosten rechtens.
4.3
De man voert verweer. De man verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans de door haar geformuleerde grief te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig onder aanvulling van gronden, en de vrouw te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep, althans een zodanige beslissing te geven als het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:205 lid 1 onder c van het Burgerlijk Wetboek kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog, of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden is bewogen om toestemming tot de erkenning te geven.
Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel wordt in geval van bedreiging of misbruik van omstandigheden, het verzoek door de erkenner of door de moeder niet later ingediend dan een jaar nadat deze invloed heeft opgehouden te werken en, in geval van bedrog of dwaling, binnen een jaar nadat de verzoeker het bedrog of de dwaling heeft ontdekt.
5.2
De vrouw stelt dat de man niet de biologische vader is van [kind 1] en dat zij onder bedreiging is bewogen om toestemming te verlenen voor de erkenning van [kind 1] door de man.
Het was een zeer bewogen relatie waarin veel is gebeurd. De man heeft een crimineel en een tbs-verleden, waarvan zij pas kortgeleden heeft ontdekt wat er precies is gebeurd. Verder is de man in zijn gedrag een narcist en gebruikt hij veel drugs. Door angst voor de man durfde zij niet te vertellen dat [kind 1] was verwekt op een andere wijze dan door middel van een donortraject en durfde zij niet tegen de man in te gaan die haar continue onder druk zette door middel van bedreigingen om de erkenning vast te laten leggen als vorm van zekerheid. Op advies van Veilig Thuis, welke instantie - gelet op het gedrag van de man - inmiddels was ingeschakeld, heeft zij de man in mei 2015 ingelicht over het feit dat ook [kind 1] is verwekt tijdens het vreemdgaan. Van [kind 2] wist de man het inmiddels. De man is daarna ontzettend boos geworden, maar helaas bleef het niet slechts bij boosheid. Hij bedreigde de vrouw wederom continue met de dood en er hebben meerdere fysieke mishandelingen plaatsgevonden. Het criminele verleden van de man, zijn bedreigingen, zijn grote verhalen alsmede zijn uitspraken niets te verliezen te hebben, hebben er voor gezorgd dat de angst van de vrouw zo groot was dat zij geen actie durfde te ondernemen. De man heeft ter zitting in kort geding de bedreigingen jegens de vrouw in het verleden toegegeven. Zij heeft meerdere verklaringen overgelegd van haar moeder, haar vader en van een ex-partner van de man. Uit al deze verklaringen blijkt duidelijk dat er zowel voor als na de erkenning sprake is geweest van bedreigingen door de man. De man heeft dit zelfs erkend richting zijn ex-partner hetgeen blijkt uit haar verklaring. De ex-partner van de man verklaart dat de man haar zelf heeft verteld dat hij de vrouw meerdere malen heeft bedreigd met de dood indien zij niet zou tekenen en zij niet haar toestemming zou geven voor de erkenning van [kind 1]. Haar moeder heeft expliciet verklaard dat de man haar in de periode rond de erkenning onder druk heeft gezet en heeft bedreigd vooral om ervoor te zorgen dat [kind 1] zijn achternaam zou krijgen. De biologische vader van [kind 1] wil [kind 1] erkennen. Het is voor [kind 1] belangrijk te weten van wie zij afstamt. Het juridisch ouderschap dient in overeenstemming te worden gebracht met het biologisch ouderschap. Tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking, aldus nog steeds de vrouw.
5.3
De man ontkent met klem dat de erkenning onder invloed van bedreiging heeft plaatsgevonden. De vrouw en hij hebben lange tijd een relatie gehad en tijdens die relatie is ook gesproken over een kinderwens. Aangezien hij biologisch gezien geen kinderen kan verwekken is gesproken over een donortraject. De vrouw is vreemd gegaan en zwanger geraakt. De vrouw heeft hem verteld dat zij zwanger was via een donortraject. De vrouw en hij hebben vervolgens in goed overleg besloten dat hij de ongeboren vrucht zou erkennen.
Hij heeft al die tijd niet geweten dat de vrouw in verwachting is geraakt doordat zij is vreemdgegaan. Het is juist de vrouw die hem heeft bedrogen. Hij heeft [kind 1] als zijn eigen dochter verzorgd en opgevoed. Na de geboorte heeft hij feitelijk als hoofdverzorger gefungeerd omdat de vrouw fulltime ging werken na haar zwangerschapsverlof. De vrouw is in 2015 weer vreemd gegaan met de zelfde man en opnieuw zwanger geraakt. Bij het verbreken van de relatie heeft zij hem opgebiecht dat zowel [kind 1] als [kind 2] zijn verwekt doordat zij is vreemdgegaan met dezelfde man. Hij is toen boos geworden. Hij ontkent met klem dat ten tijde van de erkenning van [kind 1] sprake was van bedreiging. De verklaringen van zowel de moeder en de vader van de vrouw kunnen volgens hem niet als waarheidsgetrouw worden aangemerkt. Ten eerste niet omdat het familieleden zijn en geen belastende verklaring ten opzichte van de vrouw zullen afleggen en voorts niet omdat zij niet aanwezig zijn geweest tijdens de gesprekken van partijen over de erkenning van de ongeboren vrucht. Zij kunnen niet uit eigen waarneming verklaren dat de vrouw haar toestemming heeft verleend onder invloed van bedreiging. De vrouw slaagt er dan ook niet in om haar standpunt met bewijsmiddelen te onderbouwen zodat het beroep niet kan slagen. De vrouw heeft pas in november 2016 het verzoek ingediend en is dan ook te laat met het indienen van het verzoek. Het is niet in het belang van [kind 1] dat de erkenning wordt vernietigd omdat [kind 1] dan nog enkel de vrouw als juridische ouder heeft. Hij heeft altijd de rol van biologische vader vervuld en is een zeer belangrijke hechtingsfiguur voor [kind 1], aldus nog steeds de man.
5.4
De bijzondere curator voert aan dat zij, gelet op de na de procedure in eerste aanleg verkregen informatie, tot de conclusie komt dat sprake is van een wilsgebrek aan de zijde van de vrouw.
Na afname van DNA is zij er van overtuigd dat er duidelijkheid dient te komen over de afstamming van [kind 1]. Daarbij is [kind 1] gebaat en [kind 1] heeft het recht om te weten van welke ouders zij afstamt. Gelet op haar leeftijd kan zij daar nu nog mee omgaan. Met haar belang mag niet langer gespeeld worden. Het is dan ook in het belang van [kind 1] dat zij weet wie haar biologische vader is en dat de juridische status daarmee in overeenstemming wordt gebracht.
Indien het hof het verzoek van de vrouw afwijst zal zij namens [kind 1] een verzoek tot vernietiging van de erkenning alsmede een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de biologische vader, [A], overwegen.
5.5
Het hof verklaart de vrouw ontvankelijk in haar verzoek. Zij heeft haar verzoek tot vernietiging van de erkenning weliswaar pas in november 2016 en derhalve meer dan een jaar na de beëindiging van de relatie tussen partijen bij de rechtbank ingediend, maar de vrouw heeft gesteld en voldoende aannemelijk gemaakt dat zij na de beëindiging van de relatie nog geruime tijd erg angstig is geweest voor de man en zij die angst thans ook nog soms heeft. Illustratief daarvoor is dat uit de stukken, waaronder het rapport van de raad van 24 mei 2017, blijkt dat de vrouw in mei 2016 een zogenaamd ‘awaresysteem’ heeft gekregen alsmede dat haar aanhoudende angst, die samenhing met het indienen van gerechtelijke verzoeken, waaronder het onderhavige, in november 2016 nogmaals besproken is met de politie. Op grond daarvan is voldoende aannemelijk dat de door de vrouw gestelde bedreiging ook ten tijde van de indiening van het onderhavige verzoek nog bestond.
5.6
Het hof is echter met de rechtbank van oordeel dat de vrouw haar stelling dat de man haar ten tijde van de erkenning van [kind 1] heeft bedreigd - in het licht van het gemotiveerde verweer van de man - onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof verwijst daartoe naar de motivering van de rechtbank in de bestreden beschikking, neemt deze -na eigen onderzoek- over en maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
Ook uit de door de vrouw in hoger beroep overgelegde verklaringen kan het hof niet concluderen dat de vrouw door bedreiging is bewogen toestemming voor de erkenning te geven. De verklaringen van haar ouders zijn daarvoor onvoldoende specifiek zowel ten aanzien van de gestelde bedreigingen als ten aanzien van het causale verband tussen de gestelde bedreigingen, de druk die de vrouw als gevolg van die bedreigingen stelt te hebben ervaren en de door haar aan de man gegeven toestemming aan om [kind 1] te erkennen. Dat geldt eveneens, zij het in mindere mate, voor de verklaring van [B], die een relatie met de man had die sinds mei 2017 is verbroken. Die verklaring houdt in dat de man [B], tijdens haar relatie met hem, heeft verteld dat hij de vrouw meerdere malen heeft bedreigd met de dood indien zij niet zou tekenen en haar toestemming zou geven voor de erkenning van [kind 1], waardoor zij daaraan meewerkte. Ten aanzien van die laatste verklaring weegt voorts mee, dat [B] de ex-vriendin is van de man en de vrouw het vermoeden van de man dat de vrouw met [B] contact heeft gehad over de man (en zijn verleden) niet heeft weersproken. Daarom is het hof van oordeel dat ook deze verklaring onvoldoende onderbouwing geeft voor de stelling van de vrouw dat haar toestemming aan de man om [kind 1] te erkennen tot stand is gekomen door bedreiging van zijn kant. Het hof passeert het aanbod van de vrouw om ten aanzien van al haar stellingen bewijs te leveren, door het horen van haar ouders en [B].
Dit aanbod is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende concreet.
Nu niet is komen vast te staan dat de vrouw door bedreiging is bewogen aan de man toestemming te geven tot de erkenning van [kind 1], is er geen grond voor vernietiging van die erkenning en dient het verzoek van de vrouw te worden afgewezen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief van de vrouw. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover daarbij het verzoek van de vrouw tot vernietiging van de erkenning is afgewezen, bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het tijdens die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van
27 februari 2017, voor zover daarbij het verzoek van de vrouw tot vernietiging van de erkenning is afgewezen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, A. Smeeïng-van Hees en R. Feunekes, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 6 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.