In deze zaak gaat het om de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [kind 2] in het kader van een co-ouderschapsregeling tussen de ouders, de vrouw en de man. Het huwelijk van partijen is op 6 september 2017 ontbonden, en zij hebben samen drie kinderen. De vrouw verzoekt het hof om de hoofdverblijfplaats van [kind 2] bij haar vast te stellen, zodat zij in aanmerking kan komen voor een hoger kindgebonden budget. De man verzet zich hiertegen en stelt dat het gebruikelijk is dat elk van de ouders één kind inschrijft, en dat de huidige regeling in het belang van de kinderen is.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 januari 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw heeft haar verzoek met betrekking tot de alimentatie ingetrokken, zodat alleen de hoofdverblijfplaats van [kind 2] nog ter discussie staat. Het hof overweegt dat partijen het eens zijn over een evenredige verdeling van de zorg voor de kinderen, maar dat zij van mening verschillen over de inschrijving van [kind 2]. Het hof concludeert dat er geen redenen zijn om af te wijken van de gebruikelijke praktijk en dat het belang van [kind 2] niet in het geding is.
Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de hoofdverblijfplaats van [kind 2] bij de man is vastgesteld. Het hof wijst het meer of anders verzochte af, waarmee de grieven van de vrouw falen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, en is op 8 maart 2018 uitgesproken in het openbaar.