In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene, een B.V., tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de kantonrechter hem geen redelijke termijn had geboden om nadere gronden in te dienen, aangezien hij slechts drie dagen had gekregen. Het hof oordeelde dat de kantonrechter niet bevoegd was om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de gemachtigde wel degelijk een beroepsgrond had ingediend, ook al was deze nog niet onderbouwd.
Het hof heeft vastgesteld dat de sanctie, die was opgelegd voor het handelen in strijd met een gesloten verklaring, niet kon worden gehandhaafd omdat niet kon worden vastgesteld dat de verbalisant bevoegd was om deze sanctie op te leggen. De betrokken verbalisant was een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) die in dienst was van de gemeente, maar het hof kon niet vaststellen dat de geslotenverklaring was ingesteld op basis van de 'openbare orde'. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de beslissing van de officier van justitie, die de administratieve sanctie had opgelegd, eveneens vernietigd. Tevens is de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 751,50.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de bevoegdheid van verbalisanten en de noodzaak voor een redelijke termijn voor het indienen van beroepsgronden in bestuursrechtelijke procedures.