ECLI:NL:GHARL:2018:2620

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
WAHV 200.191.067
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van sanctiebeschikking wegens gebrek aan bevoegdheid van de verbalisant en onredelijke termijn voor indienen beroepsgronden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene, een B.V., tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de kantonrechter hem geen redelijke termijn had geboden om nadere gronden in te dienen, aangezien hij slechts drie dagen had gekregen. Het hof oordeelde dat de kantonrechter niet bevoegd was om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de gemachtigde wel degelijk een beroepsgrond had ingediend, ook al was deze nog niet onderbouwd.

Het hof heeft vastgesteld dat de sanctie, die was opgelegd voor het handelen in strijd met een gesloten verklaring, niet kon worden gehandhaafd omdat niet kon worden vastgesteld dat de verbalisant bevoegd was om deze sanctie op te leggen. De betrokken verbalisant was een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) die in dienst was van de gemeente, maar het hof kon niet vaststellen dat de geslotenverklaring was ingesteld op basis van de 'openbare orde'. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de beslissing van de officier van justitie, die de administratieve sanctie had opgelegd, eveneens vernietigd. Tevens is de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 751,50.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de bevoegdheid van verbalisanten en de noodzaak voor een redelijke termijn voor het indienen van beroepsgronden in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

WAHV 200.191.067
20 maart 2018
CJIB 189017077
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 21 maart 2016
betreffende
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Bij brief van 29 oktober 2017 heeft de gemachtigde nadere gronden van beroep ingediend.
De advocaat-generaal heeft hierop een reactie gegeven.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gemachtigde, ondanks dat hij daartoe door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld, geen nadere gronden heeft ingediend.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de kantonrechter hem geen redelijke termijn heeft geboden om nadere gronden in te dienen. Bij brief van 25 februari 2016, door de gemachtigde ontvangen op 27 februari 2016, is de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 2 maart 2016 beroepsgronden in te dienen. Hieruit volgt dat hem feitelijk slechts een termijn van drie dagen is geboden. Deze termijn is onredelijk kort.
3. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, sub d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een beroepschrift de gronden van het beroep te bevatten. Indien niet is voldaan aan dat vereiste kan het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4. Bij brief van 30 september 2015 heeft de gemachtigde op nog nader aan te geven gronden beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie en aangevoerd dat het beroep zich op dat moment beperkt tot het ontkennen van de verweten gedraging. Voorts wordt verzocht om een nadere termijn voor het aanvullen van de beroepsgronden.
5. Het hof stelt vast dat het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie een beroepsgrond bevat. Het hof is in zijn arrest van 22 december 2016 (gepubliceerd op rechtspraak.nl ECLI:NL:GHARL:2016:10365) tot het oordeel gekomen dat de ontkenning van de gedraging als grond is te beschouwen, ook indien deze grond nog niet van enige onderbouwing is voorzien en is aangegeven dat de gronden nog zullen worden aangevuld.
6. Het voorgaande brengt mee dat de in overweging 3. genoemde regeling toepassing mist. Dit betekent dat voor de kantonrechter niet de bevoegdheid bestond om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook vernietigen. Dit brengt mee dat de overige bezwaren tegen die beslissing geen bespreking meer behoeven. Vervolgens zal het hof doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
7. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd ter zake van “handelen in strijd met gesloten verklaring in beide richtingen, weg(gedeelte) bestemd voor bepaalde categorie voertuigen”, welke gedraging zou zijn verricht op 12 april 2015 om 12:24 uur op het Ruiterskwartier te Leeuwarden met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
8. De gemachtigde van de betrokkene voert onder meer aan dat de betreffende verbalisant niet bevoegd was tot het opleggen van de onderhavige sanctie. Uit het zaakoverzicht blijkt dat het gaat om een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) die in dienst is van de gemeente. Zeer waarschijnlijk ziet het domein waarin hij werkzaam is op domein I, de openbare ruimte. De domeinlijst is voor wat betreft het handhaven op verkeersovertredingen echter beperkt. Uit de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar, gepubliceerd in de Staatscourant op 18 juni 2015, volgt dat het handhaven op C-borden door een boa slechts is toegestaan in relatie tot de openbare orde. Hiervan is niet gebleken. De gemachtigde wijst ook op bijlage L bij de genoemde beleidsregels, waarin staat dat handhaven op C-borden door boa's vanwege de verkeersveiligheid niet is toegestaan. Daarbij komt nog dat blijkens deze bijlage een gemeentelijke boa slechts verbaliserend mag optreden indien op de gemaakte foto's het betreffende verkeersbord ook duidelijk is weergegeven. Daarvan is niet gebleken.
9. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van het bepaalde in artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) in samenhang met bord C1 van Bijlage 1 bij dat reglement.
10. Blijkens het zaakoverzicht is de onderhavige sanctie opgelegd door verbalisant Vorstenburg, die is beëdigd als boa voor het domein Openbare Ruimte.
11. Volgens de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar, gepubliceerd in de Staatscourant op 18 juni 2015 (nr. 16504), is de boa Openbare ruimte - voor zover hier van belang - bevoegd om te handhaven op overtredingen van artikel 62 juncto bijlage I hoofdstuk C (geslotenverklaring) van het RVV 1990. Op 12 april 2011 is door het College van procureurs-generaal (brief met kenmerk Pag/B&S/15674) nadere invulling gegeven in het kader van gemeentelijke handhaving van de WVW. Handhaving op negatie van C borden (RVV 1990) is in relatie tot de openbare orde toegestaan. In bijlage L is het toepasselijke kader voor de gemeente opgenomen indien zij digitaal wil handhaven op categorie C borden.
12. Gelet op bovengenoemde beleidsregels is de onderhavige boa louter bevoegd om in relatie tot de openbare orde op te treden ter zake van gedragingen als de onderhavige. Het begrip 'openbare orde' is in deze beleidsregels niet nader omschreven.
13. In de brief d.d. 12 april 2011 (brief met kenmerk Pag/B&S/15674) heeft het College van Procureurs-Generaal wel een nadere invulling aan het begrip 'openbare orde' gegeven.
In zijn arrest van 10 juli 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder, ECLI:NL:GHARL:2017:5888) heeft het hof echter geoordeeld dat deze brief niet als richtinggevend kan worden beschouwd bij de beoordeling in zaken als de onderhavige.
14. Op grond van de stukken in het dossier kan het hof niet vaststellen dat aan de instelling van de onderhavige geslotenverklaring de 'openbare orde' ten grondslag heeft gelegen. Het hof ziet geen aanleiding om in deze fase van de procedure de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen om hieromtrent nog nadere informatie over te leggen, nu hij hiertoe reeds voldoende gelegenheid heeft gehad. Hoewel het verweer van de gemachtigde aanleiding gaf om deze informatie te verstrekken, heeft de advocaat-generaal slechts een foto van de gedraging in het geding gebracht. Dit brengt mee dat het hof niet kan vaststellen dat de onderhavige sanctie is opgelegd door een daartoe bevoegde verbalisant.
De aan de betrokkene opgelegde sanctie kan daarom niet in stand blijven. Het hof zal, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, de beslissing van de officier van justitie vernietigen, alsmede de inleidende beschikking waarbij de sanctie is opgelegd.
15. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een administratief beroepschrift, het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van een hoger beroepschrift en het indienen van een nadere toelichting. Aan het indienen van een beroepschrift dient telkens één punt te worden toegekend. Het hof merkt het indienen van een nadere toelichting in dit geval niet aan als een voor vergoeding in aanmerking komende proceshandeling. Hierin heeft de gemachtigde namelijk slechts aangegeven dat hij het eens is met de advocaat-generaal en aan het hoger beroep niets heeft toe te voegen. De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018
€ 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 751,50 (=3 x € 501,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 1 oktober 2015, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 189017077 de administratieve sanctie is opgelegd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 751,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.