In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 20 maart 2018, wordt een incident in een spoedappel behandeld. De appellanten, een agrarisch echtpaar, zijn in eerste aanleg door de rechtbank Overijssel veroordeeld om hun boerderij en omliggende gronden uiterlijk op 1 april 2018 te ontruimen en op te leveren aan de gemeente Zwartewaterland. De appellanten hebben verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van dit vonnis, omdat zij niet in staat zijn geweest een alternatieve locatie voor hun melkveehouderijbedrijf te vinden. Het hof oordeelt dat het vonnis van de rechtbank niet berust op een kennelijke feitelijke of juridische misslag. De omstandigheden dat de appellanten geen andere locatie hebben kunnen vinden, zijn niet voldoende om het vonnis te schorsen, aangezien de rechtbank deze gevolgen al heeft meegewogen. Wel wordt een nieuw argument van de appellanten in overweging genomen, namelijk dat zij op 15 mei 2018 de boerderij nog in gebruik moeten hebben voor mestregelgeving en uitbetaling van betalingsrechten. Het hof oordeelt echter dat dit belang niet zwaar genoeg weegt voor een langdurige schorsing van het vonnis. De gemeente heeft ook geen dringende noodzaak aangetoond om vast te houden aan de ontruiming per 1 april 2018. Uiteindelijk schorst het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis tot 1 juni 2018, waarbij de kosten van het incident worden gereserveerd voor de einduitspraak.