ECLI:NL:GHARL:2018:2932

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
WAHV 200.188.181
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Wijma
  • M. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing officier van justitie inzake niet-ontvankelijk verklaring beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de officier van justitie die het beroep tegen een inleidende beschikking niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had verzocht om uitstel voor het herstellen van een verzuim in het beroepschrift. De officier van justitie heeft echter geen uitstel verleend, wat de betrokkene als onzorgvuldig beschouwt. Het hof oordeelt dat er geen recht op uitstel bestaat voor het herstellen van een verzuim en dat de beslissing van de officier van justitie niet vernietigd hoeft te worden, ondanks de onduidelijkheid over de afwijzing van het uitstelverzoek.

Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en heeft de zaak beoordeeld. De gemachtigde van de betrokkene heeft geen gronden tegen de inleidende beschikking ingediend en geen machtiging verstrekt, waardoor de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof concludeert dat de officier van justitie op basis van de Awb niet verplicht was om de betrokkene te horen, gezien het verzuim in de procedure.

Daarnaast heeft de betrokkene verzocht om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. Het hof heeft geoordeeld dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen en heeft de advocaat-generaal veroordeeld tot betaling van € 375,75 aan proceskosten. Het arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

WAHV 200.188.181
28 maart 2018
CJIB 181816308
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 22 februari 2016
betreffende
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

Het tussenarrest

De inhoud van het tussenarrest van 1 december 2017 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

De zaak is behandeld ter zitting van 14 maart 2017. De betrokkene en gemachtigde zijn, zoals vooraf gemeld, niet verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [D] .

Beoordeling

1. Gelet op hetgeen is overwogen in het tussenarrest van 1 december 2017 zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, namelijk het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet aan alle wettelijke eisen voldoet en het verzuim niet binnen de daarvoor gestelde termijn is hersteld.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de officier van justitie het beroep tegen de inleidende beschikking ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hij tijdig heeft verzocht om uitstel voor het herstellen van het verzuim. Beginselen van behoorlijke rechtspleging en het motiveringsbeginsel brengen mee dat de officier van justitie op het verzoek moet reageren. Indien het verzoek wordt afgewezen moet worden gemotiveerd waarom het verzoek wordt afgewezen. De gemachtigde verwijst daarbij naar een arrest van het hof van 18 maart 2008 (te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHLEE:2008:BD3054). Verder stelt de gemachtigde dat de hoorplicht is geschonden. Door de gemachtigde is om het horen verzocht. Aangezien het beroep niet kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard mocht niet van het horen worden afgezien.
3. Uit het dossier blijkt dat de gemachtigde op 20 juli 2014 beroep tegen de inleidende beschikking heeft ingesteld. In dit beroepschrift wordt verzocht om een termijn te verlenen voor het indienen van gronden en wordt een verzoek tot horen gedaan. Per brief van
10 september 2014 heeft de officier aangegeven dat een schriftelijke machtiging en de gronden van het beroep ontbreken. De gemachtigde wordt in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen. Binnen vier weken na dagtekening van de brief dienen de ontbrekende gegevens door de officier van justitie te zijn ontvangen. De gemachtigde wordt daarbij gewezen op de gevolgen van het niet tijdig herstellen van het verzuim. Per brief van
7 oktober 2014 heeft de gemachtigde aangegeven dat hij de informatie nog niet van de
betrokkene heeft ontvangen en verzoekt hij om een nadere termijn van vier weken om de gevraagde gegevens alsnog aan te leveren. Op 16 oktober 2014 verklaart de officier van justitie het administratief beroep niet-ontvankelijk.
4. Anders dan in het arrest waar door de gemachtigde naar wordt verwezen, was hier geen sprake van een onredelijk korte termijn voor het herstel van het verzuim. De officier hoefde geen uitstel te verlenen omdat er geen recht bestaat op uitstel voor het herstellen van een verzuim. Het is mogelijk onzorgvuldig te noemen dat de officier van justitie in reactie op het ontvangen verzoek om nader uitstel niet heeft meegedeeld dat geen uitstel wordt verleend, maar dit vormt geen aanleiding om diens beslissing, waaruit impliciet volgt dat het verzoek is afgewezen, te vernietigen.
5. Aangezien door de gemachtigde geen gronden tegen de inleidende beschikking zijn ingediend en geen machtiging is verstrekt, heeft de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. In dit geval kon de officier van justitie, op de voet van artikel 7:17, aanhef en onder a Awb, ervan afzien om de betrokkene te horen, aangezien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is wegens het verzuim betreffende de gronden van het beroep en het ontbreken van een machtiging.
6. Gelet op het voorgaande zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond worden verklaard.
7. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een hoger beroepschrift en een nadere toelichting. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018 € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 375,75 (=1,5 x € 501,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 375,75, over te maken op rekeningnummer [00000] t.n.v. [E] B.V. te [C] .
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.