In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de officier van justitie die het beroep tegen een inleidende beschikking niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had verzocht om uitstel voor het herstellen van een verzuim in het beroepschrift. De officier van justitie heeft echter geen uitstel verleend, wat de betrokkene als onzorgvuldig beschouwt. Het hof oordeelt dat er geen recht op uitstel bestaat voor het herstellen van een verzuim en dat de beslissing van de officier van justitie niet vernietigd hoeft te worden, ondanks de onduidelijkheid over de afwijzing van het uitstelverzoek.
Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en heeft de zaak beoordeeld. De gemachtigde van de betrokkene heeft geen gronden tegen de inleidende beschikking ingediend en geen machtiging verstrekt, waardoor de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof concludeert dat de officier van justitie op basis van de Awb niet verplicht was om de betrokkene te horen, gezien het verzuim in de procedure.
Daarnaast heeft de betrokkene verzocht om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. Het hof heeft geoordeeld dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen en heeft de advocaat-generaal veroordeeld tot betaling van € 375,75 aan proceskosten. Het arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting.