ECLI:NL:GHARL:2018:358

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
15 januari 2018
Zaaknummer
200.217.870/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats minderjarige en rechtsmacht in internationale context

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, na een langdurige juridische strijd tussen de ouders. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te vestigen, terwijl de vrouw, verweerster, zich hiertegen verzet. De minderjarige, geboren in Hongarije, heeft haar hoofdverblijfplaats op basis van een vonnis van het gerechtshof Boedapest bij de vrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de man niet-ontvankelijk kan worden verklaard in zijn hoger beroep, maar heeft dit verzuim niet zo ernstig geacht dat het tot niet-ontvankelijkheid leidt. Het hof heeft de rechtsmacht vastgesteld op basis van de Verordening Brussel II-bis, aangezien de minderjarige op het moment van indiening van het verzoekschrift in Nederland woonde.

Het hof heeft overwogen dat het in het belang van de minderjarige is om haar huidige hoofdverblijfplaats te handhaven, gezien de vele veranderingen die zij al heeft doorgemaakt. De minderjarige heeft zich goed gesetteld in Nederland, spreekt goed Nederlands en heeft een sociaal leven opgebouwd. Het hof heeft geconcludeerd dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats niet in het belang van de minderjarige zou zijn, gezien de onrust die dit met zich mee zou brengen. De verzoeken van de man zijn afgewezen en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland is bekrachtigd. Het hof heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.217.870/01
zaaknummers rechtbank C/16/406485 / FL RK 15-2952 (hoofdverblijfplaats), C/16/406498 / FL RK 15-2955 (zorgregeling) en C/16/406499 / FL RK 15-2956 (verzoek benoeming bijzondere curator)
beschikking van 11 januari 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] (Hongarije),
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban te Bergen op Zoom,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.G. Blok te Dronten.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 21 maart 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 20 juni 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Remport Urban van 30 juni 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Remport Urban van 3 december 2017 met productie(s).
2.2
De na te noemen minderjarige [de minderjarige] heeft het 'Formulier bij kindgesprek' op 14 november 2017 ingevuld en daarin aangekruist dat zij graag met de rechter wil komen praten. Dit formulier is op 23 november 2017 binnengekomen bij de griffie van het hof. [de minderjarige] is op 6 december 2017 voorafgaand aan de zitting, buiten aanwezigheid van partijen, door een raadsheer-commissaris gehoord. Na de zitting heeft [de minderjarige] nog een mail gestuurd aan het hof die het hof niet meeneemt in zijn beoordeling, omdat deze te laat is toegezonden en partijen daar niet meer op hebben kunnen reageren.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 december 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man werd voorts vergezeld door mevrouw
[C] , beëdigd tolk in de Hongaarse taal (ingeschreven in het Register beëdigde tolken en vertalers onder nummer [000] ). De vrouw werd voorts vergezeld door mevrouw [D] , beëdigd tolk in de Hongaarse taal (ingeschreven in het Register beëdigde tolken en vertalers onder nummer [001] ).
2.4
Zoals ter zitting reeds aan partijen is medegedeeld, zal het hof kennisnemen van het bij het journaalbericht van mr. Remport Urban van 3 december 2017 gevoegde proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 november 2016 in eerste aanleg en de bij dit journaalbericht gevoegde e-mailwisseling tussen [de minderjarige] en [E] , nu mr. Blok tegen het in aanmerking nemen van deze stukken geen bezwaar heeft gemaakt en deze stukken bovendien deel uitmaken van het procesdossier in eerste aanleg. De bij het journaalbericht van mr. Remport Urban van 3 december 2017 gevoegde productie in de Hongaarse taal zal het hof buiten beschouwing laten, nu mr. Blok daartegen bezwaar heeft gemaakt en dit stuk gelet op het bepaalde in artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven te laat is ingediend.
2.5
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Remport Urban een brief van [de minderjarige] overgelegd, die [de minderjarige] in eerste aanleg, naar het hof begrijpt op 3 februari 2017, aan de rechtbank heeft geschreven. Mr. Blok heeft bezwaar gemaakt tegen het overleggen van deze brief. Zoals ter zitting reeds aan partijen medegedeeld, zal het hof kennisnemen van deze brief. De brief is kort en ter zitting integraal aan partijen voorgelezen.

3.De feiten

3.1
Uit de affectieve relatie die tussen partijen heeft bestaan is [in] 2004 in [F] (Hongarije) geboren de minderjarige [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ). De man heeft [de minderjarige] erkend en partijen oefenen naar Hongaars recht gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uit.
3.2
[de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats krachtens een vonnis van het gerechtshof Boedapest bij de vrouw.
3.3
Bij inleidend verzoek heeft de man de rechtbank op 21 december 2015 verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat [de minderjarige] voortaan haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man;
II. te bepalen dat [de minderjarige] omgang met de vrouw zal hebben in de eerste twee weken van de zomervakantie van [de minderjarige] alsmede voor wat betreft de overige vakanties door partijen in onderling overleg nader overeen te komen, althans een andere in goede justitie te bepalen regeling vast te stellen;
III. een bijzondere curator te benoemen voor de behartiging van de belangen van [de minderjarige] .
3.4
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] alsmede de benoeming van een bijzondere curator ex art. 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten behoeve van [de minderjarige] .
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de in eerste aanleg geformuleerde verzoeken alsnog toe te wijzen. De man heeft het hof ter zitting voorts subsidiair verzocht om, alvorens te beslissen, een raadsonderzoek te gelasten ter zake de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Voor het geval het hof de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw zal handhaven, verzoekt de man in deze procedure niet om vaststelling van een zorgregeling met [de minderjarige] .
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof om de man
niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek van de man af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

5.De motivering van de beslissingDe ontvankelijkheid van het hoger beroep

5.1
De vrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep, nu hij niet alle stukken uit eerste aanleg (leesbaar) in het geding heeft gebracht en niet van alle Hongaarse processtukken een beëdigde vertaling in het geding heeft gebracht.
5.2
Het hof heeft geconstateerd dat de door de vrouw in haar verweerschrift genoemde ontbrekende stukken uit eerste aanleg door de man inmiddels alsnog in het geding zijn gebracht. Vast staat wel dat enkele vertalingen ontbreken. Het hof mag aan dit verzuim de gevolgen verbinden die het geraden acht. Het hof acht zich voldoende in staat om op grond van de overige overgelegde (wel vertaalde) stukken en het verhandelde ter zitting een weloverwogen oordeel te geven over het geschil en acht in casu het ontbreken van deze vertalingen niet zodanig ernstig dat de goede procesorde noodzaakt tot niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep. De niet vertaalde stukken betrekt het hof niet bij zijn beoordeling.
De rechtsmacht
5.3
Ingevolge artikel 8 lid 1 Verordening (EG) nr. 2201/2003, PbEG 2003, L 338 (Brussel II-bis) zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Niet in geschil is dat [de minderjarige] op het moment van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, 21 december 2015, haar gewone verblijfplaats in Nederland had. Dit leidt ertoe dat het hof op basis van artikel 8 van de Verordening Brussel II-bis rechtsmacht toekomt in deze zaak.
Het toepasselijke recht
5.4
Volgens artikel 15 lid 1 van het hier toepasselijke Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 (Trb. 1997, 299) oefenen de autoriteiten van de verdragsluitende staten de bevoegdheid uit onder toepassing van hun interne recht. Dit betekent dat Nederlands recht van toepassing is.
De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige]
5.5
Indien in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening tussen de ouders een geschil ontstaat met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van het kind, kan dat geschil op grond van artikel 1:253a BW aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. In beginsel is het vanuit een oogpunt van continuïteit en stabiliteit in het belang van een kind dat diens gewone verblijfplaats niet wordt gewijzigd. Slechts wanneer zwaarwegende belangen van het kind zich verzetten tegen een langer (hoofd)verblijf bij de betreffende ouder, kan er aanleiding zijn de gewone verblijfplaats te wijzigen.
5.6
Het hof acht zich op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een raadsonderzoek te gelasten.
5.7
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat [de minderjarige] sinds haar geboorte talloze keren van verblijfplaats is veranderd. Na een rechtsstrijd die in Hongarije tot aan de hoogste rechterlijke instantie is gevoerd, is [de minderjarige] in 2015 naar Nederland verhuisd en heeft zij sindsdien haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw. Dit heeft een grote verandering in het dagelijks leven van [de minderjarige] tot gevolg gehad, maar uit het kindgesprek met [de minderjarige] en uit de overgelegde rapporten van haar school, blijkt dat zij zich inmiddels goed heeft gesetteld in Nederland. Ze spreekt goed Nederlands, presteert goed op school (havo/vwo-niveau) en heeft vriendinnen. Toewijzing van het verzoek van de man zou betekenen dat [de minderjarige] weer zou moeten verhuizen en in Hongarije opnieuw een (sociaal) leven zou moeten opbouwen, waar zij, zo bleek uit het kindgesprek, tegenop ziet. Dit brengt naar het oordeel van het hof te veel onrust voor [de minderjarige] met zich en is in strijd met haar belang bij een gezonde identiteitsontwikkeling. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat tussen partijen nog altijd sprake is van een ex-partnerstrijd, die voor [de minderjarige] zeer belastend is en als gevolg waarvan zij in een ernstig loyaliteitsconflict is beland. Ook gelet hierop is [de minderjarige] gebaat bij duidelijkheid en rust. Het hof acht het het meest in het belang van [de minderjarige] dat zij bij de vrouw in haar huidige vertrouwde woon- en leefomgeving kan blijven, met de daarbij behorende sociale contacten en haar vertrouwde school. Hoewel zowel door de man als door [de minderjarige] zorgpunten naar voren zijn gebracht over de thuissituatie bij de vrouw, welke door de vrouw zijn betwist, is niet vast komen te staan en zijn er ook anderszins geen aanwijzingen dat het niet goed gaat met
[de minderjarige] bij de vrouw. Een nieuwe wijziging van [de minderjarige] 's hoofdverblijfplaats, en daarmee een doorbreking van de rust, stabiliteit en continuïteit, kan dan ook niet worden gerechtvaardigd.
5.8
Voor het benoemen van een bijzondere curator zoals door de man verzocht ziet het hof geen aanleiding. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat het hof ook los van
[de minderjarige] 's eigen mening hierover - die niet altijd even consistent is -, van oordeel blijft dat een nieuwe wijziging van haar hoofdverblijfplaats niet in haar belang moet worden geacht. Voor zover de man naar voren heeft gebracht dat [de minderjarige] aan hem vraagt om te bewerkstelligen dat zij bij hem mag wonen, merkt het hof op dat deze uitlatingen kunnen worden begrepen vanuit het bij [de minderjarige] aanwezige loyaliteitsconflict.
5.9
Nu beide ouders ook zelf inzien dat [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit, raadt het hof de ouders dringend aan alles in het werk te stellen hun communicatie te verbeteren, bijvoorbeeld met behulp van cross border mediation. Een goede start is dat partijen reeds ter zitting concrete afspraken hebben gemaakt over de aanstaande kerstvakantie van [de minderjarige] .
5.1
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
De proceskosten
5.11
Namens de vrouw is verzocht de man te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof ziet echter geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten in zaken als de onderhavige tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
21 maart 2017;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, G.M. van der Meer en F. Kleefmann en is op 11 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.