In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2012, waarbij de Inspecteur een afwaarderingsverlies van € 118.558 ten laste van de winst niet heeft toegestaan. Belanghebbende stelde dat de vorderingen op [H] B.V. moesten worden afgewaardeerd vanwege een waardevermindering van het onderpand. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting heeft het Hof vastgesteld dat de faillissementen van [H] B.V., [G] B.V. en [F] B.V. op 15 februari 2010 zijn opgeheven wegens gebrek aan baten. Belanghebbende heeft gesteld dat de vordering op [D] in privé ten laste van haar winst mag worden afgewaardeerd, maar het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de vordering lager is dan de nominale waarde. Het Hof concludeerde dat de afwaardering niet gerechtvaardigd is en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De beslissing houdt in dat het hoger beroep ongegrond is verklaard en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.