Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een schriftelijke aanwijzing betreffende de omgang van een moeder met haar minderjarige zoon, die onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De moeder, die alleen het gezag over haar zoon uitoefent, had in eerste aanleg verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de GI, die de omgang had opgeschort, te laten vervallen. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland had dit verzoek afgewezen, waarop de moeder in hoger beroep ging.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds oktober 2016 een bezoekregeling had, maar dat deze in november 2017 was opgeschort vanwege vermoedens van drugsgebruik tijdens een bezoek. De GI had de moeder niet vooraf gehoord over de opschorting van de omgang, wat de moeder als onterecht aanvoerde. Het hof oordeelde echter dat in deze spoedsituatie, waarin de veiligheid van de minderjarige in het geding was, de GI niet verplicht was om de moeder vooraf te horen, zoals bepaald in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het hof concludeerde dat de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig tot stand was gekomen en toereikend was gemotiveerd. De moeder had niet ingegaan op een uitnodiging voor een gesprek over de situatie, wat de GI voldoende gelegenheid gaf om te handelen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter en wees het verzoek van de moeder af, maar merkte op dat de GI voortvarend moest optreden om de omgang zo snel mogelijk te hervatten. De contacten tussen de moeder en de minderjarige zijn inmiddels weer hervat, zij het onder begeleiding en met een aangepaste regeling.