ECLI:NL:GHARL:2018:4294

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
200.230.879
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Relatieve onbevoegdheid van het Gerechtshof inzake vordering tot vernietiging arbitraal vonnis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in een incident van relatieve onbevoegdheid. De appellante, een vennootschap onder firma, had de geïntimeerden gedagvaard om het hof te verzoeken het arbitraal vonnis van de Raad van Arbitrage voor de Bouw te vernietigen. De Raad van Arbitrage had eerder geoordeeld dat de geïntimeerden niet ontvankelijk waren in hun procedure, maar de memorie van grieven werd als incidenteel appel aangemerkt. De appellante vorderde gedeeltelijke vernietiging van het arbitraal vonnis, maar de geïntimeerden stelden dat het Gerechtshof Amsterdam bevoegd was om van de vordering tot vernietiging kennis te nemen, aangezien de plaats van arbitrage Amsterdam was. Het hof heeft ambtshalve beoordeeld of het relatief bevoegd was en oordeelde dat het op basis van de wetgeving, met name artikel 1064a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, onbevoegd was. Het hof heeft de zaak vervolgens doorverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam, waar de procedure voortgezet zal worden. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het Gerechtshof Amsterdam hierover zal oordelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.230.879
(zaaknummer Raad van Arbitrage voor de Bouw: 72.101)
arrest in incident van 8 mei 2018
de vennootschap onder firma
[appellante],
gevestigd te [plaatsnaam] ,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. J.W. de Vries,
tegen:
[geïntimeerde 1],
wonende te [plaatsnaam] ,
en
[geïntimeerde 2],
wonende te [plaatsnaam] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
hierna gezamenlijk: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. J.M.E. Hamming.

1.Het geding

1.1
[appellante] heeft bij exploot van 13 december 2017, waarin ook de grieven zijn geformuleerd en producties zijn overgelegd, [geïntimeerden] gedagvaard om voor dit hof te verschijnen en gevorderd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het arbitrale vonnis in incident in hoger beroep van 5 oktober 2017 met kenmerk 72.101 vernietigt voor zover de Raad van Arbitrage voor de Bouw (hierna: de Raad van Arbitrage) heeft bepaald:
“maar merken hun memorie van grieven aan als memorie van grieven in incidenteel appel in geschil 72.100”, met in stand lating van de rest van de beslissing in het scheidsrechtelijk vonnis en met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.
1.2
[appellante] heeft de zaak aangebracht bij dit hof.
1.3
Het verloop van het geding blijkt verder uit:
- de memorie van antwoord in de hoofdzaak, tevens memorie opwerping incident van relatieve onbevoegdheid, tevens incidentele memorie tot aanduiding juiste procespartijen aan de zijde van [geïntimeerden] ;
- de memorie van antwoord in incident van relatieve onbevoegdheid en in incident tot aanduiding juiste procespartijen aan de zijde van [appellante] .
1.4
Vervolgens heeft het hof arrest in het incident bepaald.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Tussen partijen is op 14 november 2013 een overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen. Op basis van de toepasselijke algemene voorwaarden op de overeenkomst is de Raad van Arbitrage bevoegd van de geschillen tussen partijen kennis te nemen.
2.2
[geïntimeerden] is bij memorie van eis van 6 mei 2015, ingekomen op 7 mei 2015, een arbitrageprocedure (in eerste aanleg) gestart bij de Raad van Arbitrage. Deze procedure heeft geleid tot een arbitraal vonnis in eerste aanleg van 29 november 2016 van de door de Raad van Arbitrage benoemde arbiters.
2.3
Bij memorie van grieven van 28 februari 2017 is [appellante] in hoger beroep gekomen tegen dit scheidsrechtelijk vonnis van 29 november 2016. Deze procedure is bij de Raad van Arbitrage bekend onder nummer 72.100. [geïntimeerden] heeft bij memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis van 1 maart 2017 zelfstandig hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 29 november 2016. Deze procedure is bij de Raad van Arbitrage bekend onder nummer 72.101. Bij vonnis van 5 oktober 2017 heeft de Raad voor Arbitrage geoordeeld dat [geïntimeerden] niet ontvankelijk is in de procedure met nummer 72.101 maar heeft de memorie van grieven in die procedure als een memorie van grieven in incidenteel appel in de procedure met nummer 72.100 aangemerkt.
2.4
Bij het hiervoor onder 1.1 genoemde exploot van 13 december 2017 heeft [appellante] een procedure geëntameerd bij dit hof, waarbij zij krachtens artikel 1065 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) gedeeltelijke vernietiging vordert van het scheidsrechtelijk vonnis in incident in hoger beroep van
5 oktober 2017.
2.5
[geïntimeerden] heeft bij memorie van antwoord tevens opwerping incident van relatieve onbevoegdheid tevens incidentele memorie tot aanduiding juiste procespartijen aangevoerd dat dit hof op grond van artikel 1064a Rv onbevoegd is om van het geschil tussen partijen kennis te nemen. [geïntimeerden] heeft gesteld dat uit artikel 1064a Rv volgt dat het gerechtshof Amsterdam, als gerechtshof van het ressort waarin de plaats van arbitrage is gelegen, bevoegd is om over de vordering tot vernietiging van [appellante] te oordelen. [appellante] heeft zich gerefereerd aan het verzoek van [geïntimeerden] om de zaak voor de behandeling door te verwijzen naar het gerechtshof Amsterdam.
2.6
Het hof dient ambtshalve te beoordelen of het relatief bevoegd is om van het geschil kennis te nemen en oordeelt daartoe als volgt. Op grond van artikel 1025 lid 1 Rv is een arbitragezaak aanhangig op de dag van ontvangst van een schriftelijke mededeling, waarbij een partij aan de wederpartij bericht tot arbitrage over te gaan. De arbitrage is aanhangig gemaakt na 1 januari 2015, namelijk door ontvangst van de memorie van eis op 7 mei 2015. Artikel 1064a Rv, dat in werking is getreden op 1 januari 2015, bepaalt dat de vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis wordt ingesteld bij het gerechtshof van het ressort waarin de plaats van arbitrage is gelegen. Uit het arbitrale vonnis in incident in hoger beroep van 5 oktober 2017 blijkt dat het vonnis is gewezen te Amsterdam. Amsterdam heeft dan ook te gelden als plaats van arbitrage. Het hof verklaart zich dan ook ingevolge artikel 1064a Rv jo artikel 353 lid 1 Rv jo artikel 110 lid 2 Rv onbevoegd om zowel in het opgeworpen incident tot aanduiding van de juiste procespartijen als in de hoofdzaak van de vorderingen kennis te nemen. Het hof zal de zaak, nu het gerechtshof Amsterdam in dezen wel bevoegd is, op grond van artikel 110 lid 2 Rv naar het gerechtshof Amsterdam verwijzen. Ten overvloede wijst het hof partijen ten aanzien van voortzetting van het geding bij het gerechtshof Amsterdam op hetgeen in artikel 74 lid 1 Rv is bepaald.
2.7
[geïntimeerden] heeft gevorderd [appellante] in de proceskosten van het incident te veroordelen. [appellante] heeft verzocht de kosten te compenseren dan wel de beslissing ten aanzien van de proceskosten aan te houden totdat in beide incidenten is beslist. Vanwege de omstandigheid dat de procedure (gezien artikel 110 lid 2 Rv jo artikel 74 lid 3 Rv) in de stand waarin zij zich bij de verwijzing bevindt, wordt voortgezet voor het gerechtshof Amsterdam, ziet het hof aanleiding de beslissing over de proceskosten aan te houden totdat daarover bij arrest door het gerechtshof Amsterdam zal worden beslist.

3.3. De beslissing

Het hof, recht doende:
verklaart zich onbevoegd om van de zaak kennis te nemen;
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar het gerechtshof Amsterdam.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, C.J.H.G. Bronzwaer en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2018.