ECLI:NL:GHARL:2018:4338

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
14 mei 2018
Zaaknummer
17/00640
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges voor omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakkapel en schending van processuele vormvoorschriften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de leges voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakkapel zijn gehandhaafd. De heffingsambtenaar van de gemeente Zaltbommel had belanghebbende leges in rekening gebracht van € 549. Belanghebbende betwistte de legesheffing en stelde dat de Omgevingsdienst Rivierenland (ODR) geen werkzaamheden had verricht die een legesheffing rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 20 maart 2018 werd de gemachtigde van belanghebbende, mr. drs. [A], gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar, [B]. Het Hof oordeelde dat er geen schending van de processuele vormvoorschriften had plaatsgevonden. Het Hof stelde vast dat de heffingsambtenaar de relevante stukken tijdig had overgelegd en dat de hoorzittingen correct waren uitgevoerd. De heffingsambtenaar had voldoende bewijs geleverd dat de legesheffing gerechtvaardigd was, en het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van het tijdig overleggen van stukken en de rol van de heffingsambtenaar in het proces. Het Hof concludeerde dat de schending van de vormvoorschriften niet van zodanig belang was dat dit de uitspraak zou beïnvloeden. De uitspraak werd op 15 mei 2018 openbaar gemaakt, en het Hof wees het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 17/00640
uitspraakdatum: 15 mei 2018
Uitspraak van de achttiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 mei 2017, nummer AWB 16/2278, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Zaltbommel(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende bij nota met dagtekening 2 juli 2014 leges in rekening gebracht van € 549 in verband met een omgevingsvergunning voor de [a-straat 1] te [Z] .
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de legesnota gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2018. Namens belanghebbende is verschenen zijn gemachtigde mr. drs. [A] . Namens de heffingsambtenaar is verschenen [B] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 15 april 2014 heeft belanghebbende een aanvraag omgevingsvergunning gedaan voor het plaatsen van een dakkapel op zijn woning aan de [a-straat 1] in [Z] . De geschatte kosten voor het plaatsen van de dakkapel bedroegen € 2.985 exclusief omzetbelasting.
2.2.
Bij brief van 20 april 2014 heeft een medewerker van de omgevingsdienst Rivierenland (hierna: ODR) belanghebbende meegedeeld dat zijn vergunningsaanvraag voor het plaatsen van een dakkapel op de locatie [a-straat 1] te [Z] in behandeling is genomen.
2.3.
Voor het in behandeling nemen van de aanvraag heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende bij beschikking van 2 juli 2014 een bedrag van € 549 aan leges in rekening gebracht.
2.4.
Bij brief van 8 augustus 2014, door de heffingsambtenaar ontvangen op 11 augustus 2014, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte leges. Het bezwaarschrift vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“Ik betwist dat de Omgevingsdienst Rivierenland werkzaamheden heeft uitgevoerd die een
legesheffing voor bouwen rechtvaardigen.”
2.5.
De heffingsambtenaar heeft op 5 februari 2015 een concept uitspraak op bezwaar naar belanghebbende verzonden. Hierin staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“U betwist dat de ODR werkzaamheden heeft uitgevoerd die een legesheffing voor bouwen-rechtvaardigen. Ik heb hierover navraag gedaan bij de betreffende medewerker van de ODR en kom op grond daarvan tot de volgende bevindingen. U hebt in april 2014 een brief van de ODR ontvangen met als onderwerp "in behandeling genomen". Uit deze brief blijkt dat uw aanvraag is getoetst aan de voorschriften van de Ministeriële regeling omgevingsrecht. Daarna is uw aanvraag inhoudelijk getoetst aan alle andere relevante regelgeving, waaronder het bestemmingsplan en het Bouwbesluit, en heeft een welstandsbeoordeling plaatsgevonden. Als gevolg van problemen met het registratiesysteem is een foutieve fatale datum voor uw aanvraag geregistreerd, als gevolg waarvan de vergunning van rechtswege is ontstaan.”
2.6.
Op 5 februari 2015 heeft belanghebbende een brief gestuurd aan de heffingsambtenaar waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Tevens wijs ik erop dat het bezwaarschrift een primaire en subsidiaire grond bevat en
daarnaast een meer subsidiaire grond. In die meer subsidiaire grond is geconcludeerd dat de
aanslagregel legeskosten bouwen moet worden vernietigd in verband met strijd met art. 229b
Gemeentewet. In het licht daarvan verzoek ik u om aan mij de stukken toe te sturen op grond
waarvan beoordeeld kan worden of de legesverordening 2014 in zijn geheel, en Titel 2 op
zichzelf, voldoet aan art. 229b Gemeentewet.”
2.7.
Op 19 februari 2015 heeft de heffingsambtenaar het procesdossier naar belanghebbende gestuurd. Dit procesdossier omvatte in ieder geval de volgende stukken:
  • Verordening op de heffing en invordering van leges 2014.
  • Verordening tot de eerste wijziging van de Legesverordening 2014.
  • Kennisgeving ODR van 20 april 2014 dat aanvraag omgevingsvergunning in behandeling is genomen.
  • Bekendmaking ODR omgevingsvergunning van rechtswege op 26 juni 2014.
  • Legesberekening ODR van 27 juni 2014.
  • Legesbesluit van 2 juli 2014.
  • Factuur van 2 juli 2014.
  • Bezwaarschrift van de heer [X] van 8 augustus 2014.
  • Ontvangstbevestiging bezwaarschrift van 12 augustus 2014.
  • Verzoek van 9 september 2014 om afspraak te maken over horen.
  • Verzoek van 20 september 2014 per fax en per brief om een conceptmotivering alvorens te horen.
  • Ontvangstbevestiging van 24 september 2014 van verzoek om conceptmotivering.
  • Verdagingsbesluit beslissing op bezwaar van 30 december 2014.
  • Herhaald verzoek van 5 februari 2015 om conceptmotivering.
  • Diverse e-mails, waaronder toezending op 5 februari 2015 van de conceptmotivering.
2.8.
Op 25 februari 2015 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
2.9.
Naar aanleiding van de hoorzitting heeft belanghebbende eind februari 2015 de volgende stukken ontvangen:
- Raadsbesluit vaststelling Verordening op de heffing en invordering van leges 2014
- Bekendmaking van 24 december 2013 van de vastgestelde belastingverordeningen
2014
- Raadsbesluit vaststelling Verordening tot de eerste wijziging van de
Legesverordening 2014
- Kopie adviesnota voor de raad belastingverordeningen 2015
- Raadsbesluit vaststelling Verordening op de heffing en invordering van leges 2015.
2.10.
Naar aanleiding van de hoorzitting van 25 februari 2015 heeft belanghebbende op 5 maart 2015 een e-mailbericht aan de heffingsambtenaar gezonden waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Omtrent het belastbare feit hebben wij besproken dat de bewijslast daarvan bij de gemeente
berust en dat met de blote stellingen in de concept-uitspraak de gemeente niet voldoet aan de
op haar rustende bewijslast.
In dat kader hebben we gesproken over vastlegging van de – vermeende – door Omgevingsdienst Rivierenland uitgevoerde handelingen via een workflow of audittrail”
2.11.
Op 23 juli 2015 heeft belanghebbende een verzoek op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur (hierna: WOB-verzoek) ingediend waarin het volgende wordt verzocht:
“Op grond van art. 229b Gemeentewet dienen bij de legesverordening de tarieven zo te
worden vastgesteld dat de daarmee geraamde baten de geraamde lasten niet overtreffen.
(…)
Hierbij verzoek ik aan uw college – voor zover nodig op grond van de WOB – om
verstrekking van alle informatie betreffende de kostprijsberekeningen van de leges die
betrekking hebben op de legesverordening 2014.”
2.12.
Bij brief van 3 september 2015 heeft de heffingsambtenaar op het WOB-verzoek van belanghebbende van 23 juli 2015 het navolgende besluit genomen:
“Op 23 juli 2015 stuurde u ons een verzoek om verstrekking van alle informatie betreffende
de kostprijsberekeningen van de leges die betrekking hebben op de Legesverordening 2014.
(…)
BesluitWij hebben besloten de gevraagde informatie te verstrekken.”
2.13.
Bij mail van 3 september 2015 heeft belanghebbende per e-mail een pdf-bestand ontvangen van 134 pagina’s. Deze pdf bevat de eerste versie van de kostprijsberekeningen 2014.
2.14.
Op 23 september 2015 maakt belanghebbende bezwaar tegen het besluit van 3 september 2015 op zijn WOB-verzoek. In dit bezwaarschrift staat onder meer het volgende vermeld:
“De conclusie is dus dat er daadwerkelijk geen enkel stuk is openbaar gemaakt c.q. verstrekt
dat betrekking heeft op mijn WOB-verzoek!”
2.15.
Bij brief van 26 oktober 2015 van de heffingsambtenaar aan belanghebbende staat het volgende:
“Tijdens de hoorzitting is besproken dat de bewijslast betreffende het belastbare feit bij de
gemeente berust. Tot op heden heeft u geen bewijs ontvangen dat de door de ODR uitgevoerde
werkzaamheden voldoende zijn om een leges heffing te rechtvaardigen. U handhaaft dan ook de conclusie dat er geen leges kunnen worden geheven voor de onderhavige van rechtswege
verleende vergunning.
Ik deel uw conclusie niet. In de beslissing op uw bezwaarschrift zal ik mijn standpunt nader
motiveren.”
2.16.
Bij brief 18 november 2015 van belanghebbende aan de heffingsambtenaar merkt belanghebbende het volgende op:
“2 . Overlegging bewijsstukken dat werkzaamheden voldoende zijn voor een legesheffing
In de concept-uitspraak van 5 februari 2015 neemt u een feitelijke stelling in omtrent de werkzaamheden die ODR verricht zou hebben.
Op 18 februari 2015 heb ik per e-mail gevraagd waar de op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage lagen (art. 7:4, lid 2, Awb). Vervolgens zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken per brief van 19 februari 2015 aan mij verzonden.
Bewijsstukken waarop u uw stellingen baseert heb ik tussen die stukken echter niet aangetroffen. Dat heb ik ook ter sprake gebracht tijdens de hoorzitting.
Bij brief van 23 september 2015 heb ik u erop gewezen dat ik nog steeds geen bewijs heb ontvangen dat de door ODR (vermeend) uitgevoerde werkzaamheden voldoende zijn om een legesheffing in het onderhavige geval te rechtvaardigen.
In uw brief van 26 oktober 2015 reageert u daarop door te stellen dat uw standpunt in de beslissing op bezwaar nader zal worden gemotiveerd.
Naar aanleiding daarvan merk ik op dat het in het licht van art, 7:4, lid 2, Awb volstrekt onacceptabel is dat u de bewijsstukken nog steeds niet heeft verstrekt en kennelijk pas voornemens bent om dat te gaan doen bij de uitspraak op bezwaar.”
2.17.
Op 18 november 2015 wordt het hoorverslag van de hoorzitting van 25 februari 2015 aan belanghebbende gezonden.
2.18.
Op 3 december 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de heffingsambtenaar en belanghebbende waarin de kostprijsberekeningen van de leges die betrekking hebben op de Verordening op de heffing en invordering van leges 2014 zijn toegelicht en vragen en opmerkingen daaromtrent zijn beantwoord.
2.19.
Op 7 december 2015 heeft - in het kader van de WOB-procedure - een hoorzitting plaatsgevonden.
2.20.
De hoorzitting van 7 december 2015 vormde voor belanghebbende aanleiding om op 14 december 2015 wederom een WOB-verzoek in te dienen. Hierin verzoekt hij om alle in het verzoek genoemde onderzoeken en informatie betreffende de kostprijsberekeningen van de leges met betrekking tot de jaren 2011 tot en met 2015 openbaar te maken en aan hem ter beschikking te stellen.
2.21.
Naar aanleiding van de briefwisseling met belanghebbende en het gesprek van 3 december 2015 zijn de kostprijsberekeningen 2014 aangepast. Op 7 januari 2016 is de aangepaste tweede versie van de kostprijsberekeningen 2014 naar belanghebbende gezonden.
2.22.
Op 21 januari 2016 is het bezwaar tegen het besluit van 3 september 2015 (inzake het WOB-verzoek) ongegrond verklaard. Op 21 januari 2016 worden verschillende stukken naar belanghebbende gezonden:
- 66. E-mail van 21 januari 2016 per e-mail: toezending kopie van beslissing op bezwaarschrift met vier bijlagen.
- 67. Bijlage bij e-mail van 21 januari 2016: Tarieven bouwleges 2014.
- 68. Bijlage bij e-mail van 21 januari 2016: Kostenonderbouwing bouwleges 2014.
- 69. Bijlage bij e-mail van 21 januari 2016: Kostenonderbouwing tarieven leges 2014.
- 70. Bijlage bij e-mail van 21 januari 2016: advies bezwaarschriftencommissie / verslag hoorzitting / pleitnota van de heer [A] .
2.23.
Op 2 februari 2016 is de heffingsambtenaar aan het WOB-verzoek van belanghebbende van 14 december 2015 tegemoet gekomen en heeft hij de volgende stukken aan belanghebbende verstrekt:
- 71. Beslissing van 2 februari 2016 op WOB-verzoek inzake legesonderzoeken.
- 72. E-mail van 2 februari 2016: toezending kopie beslissing op WOB-verzoek inzake
legesonderzoeken met 22 bijlagen (bijlagen Tarieven bouwleges 2014,
Kostenonderbouwing bouwleges 2014 en Kostenonderbouwing tarief en leges 2014 zijn in dit procesdossier opgenomen onder de nummers 67, 68 en 69). .
- 73. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Kengetallen bouwleges 10-09-2010 kleiner dan 100 000.
- 74. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016:Kengetallen bouwleges 10-09-2010 tussen 100 000 en 1 000 000.
- 75. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Kengetallen bouwleges 10-09-2010 groter dan 1 000 000.
- 76. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Kengetallen bouwleges 10-09-2010 starttarief.
- 77. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Kostenonderbouwing tarieven leges.
- 78. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Tarieven bouwleges 2011.
- 79. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Legesverordening 2011 kostenonderbouwing tussentijdse wijziging.
- 80. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Bouwleges 2012.
- 81. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Kengetallen bouwleges 2012.
- 82. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Tarieven bouwleges 2012.
- 83. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Kostenonderbouwing tarieven leges 2012.
- 84. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Kostendekkendheid reisdocumenten tariefbepaling 2012 35 Kb.
- 85. Bijlage bij e-mail van 2 februari
85. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Kostendekkendheid reisdocumenten tariefbepaling 2012 32 Kb.
- 86. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Tarieven bouwleges 2013.
- 87. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Kostenonderbouwing tarieven leges 2013.
- 88. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Kostendekkendheid reisdocumenten tariefbepaling 2013.
- 89. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Kostendekkendheid reisdocumenten tariefbepaling 2014.
- 90. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Tarieven bouwleges 2015.
- 91. Bijlage bij e-mail van 2 februari 2016: Kostenonderbouwing tarieven leges 2015.
2.24.
Op 29 februari 2016 is uitspraak op bezwaar gedaan tegen het op 8 augustus 2014 ingediende bezwaarschrift tegen de legesbeschikking van 2 juli 2014. Bij uitspraak op bezwaar is bijlage 93 (uitdraai registratiesysteem) aan belanghebbende verstrekt. De uitdraai van het registratiesysteem van ODR geeft een overzicht op welke data handelingen ten aanzien van de aanvraag omgevingsvergunning van belanghebbende hebben plaatsgevonden en waaruit de handeling heeft bestaan.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of sprake is van schending van vormvoorschriften.
3.2.
Belanghebbende beklaagt zich erover dat hij is benadeeld door schending van de vormvoorschriften. Ter onderbouwing wijst hij op het volgende:
- Schending van artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wegens het eerst na de hoorzitting op 7 januari 2016, 21 januari 2016 en 2 februari 2016 verstrekken van bepaalde stukken en het eerst bij de uitspraak op bezwaar overleggen van de stukken betreffende de activiteiten die ODR zou hebben verricht.
- Schending van artikel 8:69 van de Awb omdat de Rechtbank geen acht heeft geslagen op de gestelde schending van artikel 7:9 van de Awb nu de heffingsambtenaar na de hoorzitting stukken heeft overgelegd zonder belanghebbende in de gelegenheid te stellen opnieuw te worden gehoord. De Rechtbank heeft in dat kader geen acht geslagen op paragraaf 1.2 van het beroepschrift betreffende het niet eerder overleggen van bijlage 93 betreffende de activiteiten die ODR zou hebben uitgevoerd. Ook heeft de Rechtbank in dat kader geen acht geslagen op het door belanghebbende ingenomen standpunt ten aanzien van artikel 1 van het eerste Protocol van het EVRM.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugwijzen van de zaak naar de heffingsambtenaar.
3.3.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat het gesprek van 3 december 2015 tussen partijen materieel aan alle vereisten voldoet van een hoorgesprek en ook als nader hoorgesprek in de zin van artikel moet worden aangemerkt als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb. Het Hof volgt partijen daarin en neemt dit als uitgangspunt. Alsdan is tussen partijen in geschil of het na 3 december 2015 verstrekken van stukken (op 7 januari 2016 de tweede versie van de kostprijsberekeningen 2014 en op 21 januari respectievelijk 2 februari 2016 stukken in het kader van twee onderscheidenlijke WOB-verzoeken, alsmede het bij de uitspraak op bezwaar van 29 februari 2016 verstrekte overzicht van activiteiten van ODR) schending van vormvoorschriften oplevert.
4.2.
Ingevolge artikel 7:4, tweede lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbende ter inzage. Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb dient de inspecteur in beginsel alle stukken die hem ter beschikking staan en een rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming aan de belanghebbende en aan de rechter over te leggen. (vgl. HR 10 april 2015, nr. 14/01189, ECLI:NL:HR:2015:874; HR 12 juli 2013, nr. 11/04625, ECLI:NL:HR:2013:29).
4.3.
Ten aanzien van de in het kader van de WOB-procedures aan belanghebbende op 21 januari en 2 februari 2016 overgelegde stukken is het Hof van oordeel dat voor zover deze stukken niet zien op het jaar 2014 geen sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken stonden de heffingsambtenaar - voor zover deze stukken zien op andere jaren dan 2014 - niet in de onderhavige procedure ter beschikking en hebben geen rol gespeeld bij de besluitvorming.
4.4.
Ten aanzien van het jaar 2014 overweegt het Hof als volgt. Voor zover deze informatie reeds staat vermeld in de eerste versie van de kostprijsberekeningen 2014 heeft de heffingsambtenaar deze informatie bij mail van 3 september 2015 voor de nadere hoorzitting van 3 december 2015 aan belanghebbende doen toekomen, zodat ten aanzien van die informatie geen sprake is van schending van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb. Voor zover het informatie betreft die aan de eerste kostprijsberekeningen 2014 ten grondslag ligt, omvat artikel 7:4, tweede lid, van de Awb niet mede de verplichting de aan de kostprijsberekening ten grondslag liggende informatie in te brengen nu deze informatie de heffingsambtenaar zelf niet ter beschikking stond (zie Hoge Raad 12 juli 2013, 89, ECLI:NL:HR:2013:874). Ook het overleggen op 7 januari 2016 van de tweede versie van de kostprijsberekeningen 2014 leidt niet tot schending van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb. Dit stuk is eerst na de hoorzitting van 3 december 2014 tot stand gekomen en is zeer kort na de totstandkoming aan belanghebbende toegezonden.
4.5.
Belanghebbende heeft voorts aangegeven dat de schermprints van het registratiesysteem (bijlage 93) geen onderdeel uitmaakten van het procesdossier dat aan belanghebbende is toegezonden en dat belanghebbende tijdens de hoorzitting van 25 februari 2015 en nadien nog enkele keren om dit stuk heeft gevraagd en het eerst bij de uitspraak op bezwaar heeft ontvangen. Daarmee ook pas na het nadere hoorgesprek van 3 december 2015.
4.6.
De heffingsambtenaar heeft aangegeven dat het procesdossier een productie 9 (het Hof begrijpt productie 8) bevat, zijnde een brief van de Omgevingsdienst Rivierenland (ODR) van 20 april 2014 waarin aan belanghebbende wordt medegedeeld dat zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakkapel op de locatie [a-straat 1] te [Z] in behandeling is genomen. De schermprints (productie 93) betreffen slechts aanvullende informatie die niet van invloed is geweest op de vaststelling van het belastbare feit.
4.7.
Het Hof oordeelt als volgt. De schermprints bevatten informatie over de door ODR uitgevoerde handelingen ten aanzien van de door belanghebbende ingediende aanvraag omgevingsvergunning en bevat daarmee voor de procedure ten aanzien van de legesnota relevante informatie, welke informatie de heffingsambtenaar ten tijde van het bestreden besluit reeds voor een deel ter beschikking stond en welke informatie een rol heeft gespeeld bij de besluitvorming (zie Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.4). Daarmee is sprake van op de zaak betrekking hebbende stukken. Het Hof stelt vast dat uitsluitend deze informatie in de bezwaarfase niet is overgelegd. Partijen hebben zich, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, uitgelaten over de vraag welk gevolg het Hof op voet van artikel 8:31 van de Awb aan het ontbreken van deze informatie in de bezwaarfase moet verbinden.
4.8.
Bezien in het licht van al hetgeen de heffingsambtenaar aan stukken heeft overgelegd en de twee hoorgesprekken die zijn gehouden en het feit dat de heffingsambtenaar belanghebbende reeds bij brief van 20 april 2014 heeft medegedeeld dat zijn aanvraag in behandeling is genomen, acht het Hof het ontbreken van dit stuk van zodanig gering belang dat het Hof daaraan geen rechtsgevolgen zal verbinden.
4.9.
Ingevolge artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbende meegedeeld en wordt belanghebbende in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
4.10.
De uitdraai uit het registratiesysteem van ODR bevat slechts eigen handelingen van het bestuursorgaan en daarmee geen feiten en omstandigheden die eerst na het horen van belanghebbende bekend zijn geworden aan het bestuursorgaan. Deze uitdraai kan daarom niet leiden tot een verplichting voor de heffingsambtenaar belanghebbende nader te horen.
Ook de tweede versie van de kostprijsberekening van 7 januari 2016 kan niet leiden tot een dergelijke verplichting. De tweede versie is naar aanleiding van het horen aangepast en is daarom ook geen stuk waarin feiten en omstandigheden staan die het bestuursorgaan eerst na het horen bekend zijn geworden. De stukken die aan belanghebbende op 2 februari 2016 zijn toegezonden in het kader van de WOB-procedure betreffende de jaren 2011 tot en met 2015 niet zijnde 2014, betreffen geen feiten en omstandigheden die van aanmerkelijk belang kunnen zijn voor de op bezwaar te nemen beslissing in de zin van artikel 7:9 van de Awb.
4.11.
steren nog de stukken ten aanzien van het jaar 2014. Voor zover deze bekend waren bij de heffingsambtenaar, zijn deze stukken juist onderwerp van het gesprek op 3 december 2015 geweest en kunnen die stukken niet leiden tot een verplichting belanghebbende nader te horen. Voor zover sprake was van aan de kostprijsberekeningen 2014 onderliggende stukken kunnen die stukken evenmin leiden tot een verplichting belanghebbende een derde keer te horen. Ook het innemen van een nieuw juridisch standpunt door belanghebbende (artikel 1 eerste protocol EVRM) na de hoorzitting is geen situatie die kan leiden tot een verplichting tot het houden van een nadere hoorzitting als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb.
4.12.
Artikel 8:69, eerste lid, van de Awb strekt ertoe dat de Rechtbank uitspraak doet op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. Door de bespreking van de grief inzake de gestelde schending van artikel 7:9 van de Awb - in welk kader belanghebbende bijlage 93 noemt en artikel 1 eerste protocol EVRM aanhaalt – zonder bijlage 93 en artikel 1 eerste protocol EVRM expliciet te noemen, heeft de Rechtbank naar het oordeel van het Hof niet in strijd gehandeld met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb. De Rechtbank is voldoende ingegaan op de stellingen van belanghebbende.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.
De beslissing is op 15 mei 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige
belastingkamer,
(A.W.M. van der Waerden) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 15 mei 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.