Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
in eerste aanleg: eiseres,
1.Het geding in eerste aanleg
26 februari 2016 dat de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
- een akte uitlating van [appellant] ,
- een antwoordakte van Dexia.
3.De vaststaande feiten
3.6 De gemachtigde van Dexia heeft [appellant] bij brieven van 14 augustus 2014 en
20 augustus 2014 de mogelijkheid geboden aan te tonen dat hij nog recht zou hebben op schadevergoeding. Indien [appellant] zou menen geen recht meer te hebben op enige schadevergoeding, kon hij de bijgevoegde “waiver” ondertekenen en retourneren. De gemachtigde van [appellant] heeft op de voornoemde brieven gereageerd en heeft zich namens [appellant] op het standpunt gesteld dat Dexia niet aan haar verplichtingen heeft voldaan jegens [appellant] nu sprake zou zijn van een rechtsgeldige vernietiging op grond van artikel 1:88 BW.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
13 maart 2000 bekend raakte met de overeenkomst. De verjaringstermijn vangt immers pas aan nadat het de echtgenoot ter kennis is gekomen dat de overeenkomst werd gesloten en wordt binnen drie jaren gestuit als gevolg van de collectieve actie.
16 oktober 2000 en de effenleaseovereenkomst met contractnummer [contractnummer] op
28 november 2000 is gesloten en de collectieve actie is aangevangen op 13 maart 2003, is de verjaring tijdig gestuit, ook wanneer, zoals door Dexia is betoogd, tot uitgangspunt wordt genomen dat de echtgenote van het begin af aan op de hoogte is geweest van de overeenkomsten. Zoals uit het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:936) volgt, liep de eenmaal aangevangen stuiting door tot 6 maanden na het einde van de collectieve procedure. Dit brengt mee dat de vernietigingsverklaring van de echtgenote van [appellant] van 5 maart 2006 tijdig is uitgebracht en de effectenleaseovereenkomsten met contractnummers [contractnummer] en [contractnummer] buitengerechtelijk zijn vernietigd. In zoverre kan de gevorderde verklaring voor recht niet worden toegewezen.
5 maart 2006 de vernietiging is ingeroepen, is echter gesloten vóór 13 maart 2000. Dat brengt mee dat – anders dan [appellant] heeft gesteld – de verjaring van de vernietigingsbevoegdheid niet zonder meer als gevolg van de collectieve actie is gestuit. Het beroep op verjaring kan daarom slagen. Dexia dient daartoe te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat de echtgenote van [appellant] vóór 13 maart 2000 met het bestaan van de effectenleaseovereenkomst bekend raakte.
“In een geval als dit, waarin de collectieve actie heeft geleid tot een WCAM-overeenkomst, heeft het uitbrengen van een ‘opt-out’-verklaring als bedoeld in art. 7:908 lid 2 BW niet tot gevolg dat de belanghebbende zich niet meer op de stuitende werking van die actie kan beroepen. De collectieve actie was immers mede ten behoeve van deze belanghebbende ingesteld en deze kan pas na het tot stand komen van een schikking beoordelen of hij daaraan gebonden wenst te zijn. Daarmee strookt niet om aan degenen die zich uiteindelijk niet aan de collectieve schikking willen binden achteraf de stuitende werking van de collectieve actie te ontzeggen.”Dat brengt mee dat ook de getroffen schikking zelf, ook al hebben de belangenverenigingen daarin afstand gedaan van rechten, niet tot gevolg kan hebben dat een belanghebbende zich niet meer kan beroepen op de stuitende werking van de collectieve actie. Juist de omstandigheid dat de belanghebbende de onderhandelingen mag afwachten, brengt mee dat hij de mogelijkheid moet hebben om ook nog nadien zijn belangen veilig te stellen. Zou de opvatting van Dexia juist zijn, dan zou dat immers betekenen dat iedere belanghebbende toch tijdig zelf de verjaring zou moeten stuiten, omdat hij niet van te voren kan weten of hij gebonden wenst te zijn aan het uiteindelijk te behalen onderhandelingsresultaat en de in dat kader door de belangenverenigingen aanvaarde compromissen en prijsgegeven rechten. Dit is het tegenovergestelde van hetgeen de Hoge Raad heeft beslist, en kan daarom niet voor juist worden gehouden (ECLI:NL:GHARL:2016:3085 en 5730).
6.De slotsom
- griffierecht nihil
- salaris gemachtigde € 300,-
- explootkosten € 94,08
- griffierecht € 314,-
- salaris advocaat € 1.074,- (1 punt x tarief II)