ECLI:NL:GHARL:2018:5692

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
200.182.893
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de totstandkoming van een huurovereenkomst tussen zorgaanbieder en woningcorporatie met betrekking tot inventariszaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting Plus Wonen (SPW) tegen Centraalzorg B.V. over de totstandkoming van een huurovereenkomst met betrekking tot de huur van inventariszaken. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 19 juni 2018 uitspraak gedaan. SPW had in eerste aanleg een vordering ingesteld op betaling van huurtermijnen, terwijl Centraalzorg in reconventie terugbetaling van eerder betaalde huurtermijnen vorderde. De kantonrechter had beide vorderingen afgewezen, omdat er geen huurovereenkomst zou zijn tot stand gekomen. SPW stelde in hoger beroep dat er wel degelijk een huurovereenkomst was, gebaseerd op stilzwijgende aanvaarding door Centraalzorg. Het hof oordeelde dat de omstandigheden van het geval, waaronder de gedragingen van partijen, wezenlijk zijn voor de beoordeling van de totstandkoming van de huurovereenkomst. Het hof concludeerde dat Centraalzorg door haar betalingen en het gebruik van de inventariszaken stilzwijgend had ingestemd met de huurovereenkomst. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en verklaarde voor recht dat er een huurovereenkomst tot stand was gekomen, waarbij Centraalzorg verplicht was om huur te betalen aan SPW. Centraalzorg werd veroordeeld tot betaling van € 5.429,09 aan SPW, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van achterstallige huur over de periode vanaf juli 2014. Tevens werd Centraalzorg in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.182.893
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, 3224362)
arrest van 19 juni 2018
in de zaak van
de stichting
Stichting Plus Wonen,
gevestigd te Leusden,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: SPW,
advocaat: mr. J. van der Wende,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Centraalzorg B.V.
gevestigd te Leusden,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Centraalzorg,
advocaat: mr. G.J. Boven.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 7 maart 2017 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de op 12 juli 2017 ter openbare terechtzitting gehouden comparitie van partijen, waar aan SPW akte is verleend van de door haar bij brief van 27 juni 2017 van haar advocaat toegezonden producties 21 en 25 tot en met 28,
  • de antwoordakte van Centraalzorg.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.7. van het bestreden vonnis van 23 september 2015. Samengevat en door het hof aangevuld staat het volgende vast:
2.1
Partijen hebben met elkaar een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarbij Centraalzorg zich heeft verplicht om aan schizofreniepatiënten die in een (in de overeenkomst genoemd) woon-/zorgcentrum verblijven, intra- en extramurale zorg te verlenen. De considerans van deze overeenkomst houdt (onder f) in dat SPW roerende zaken zal inbrengen, dat zij daarvan de eigenaar zal blijven en dat partijen ter zake van het gebruik van die zaken nog een overeenkomst met elkaar zullen sluiten.
2.2
Centraalzorg heeft zorg geleverd en SPW heeft inventariszaken geleverd, die in en bij het gemeenschappelijk gebouw van het centrum in gebruik zijn genomen. SPW heeft vanaf de eerste maand waarin Centraalzorg zorg aan de bewoners/patiënten heeft verleend facturen aan Centraalzorg toegezonden waarvan voorbeelden als productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg zijn overgelegd. Daarbij heeft zij telkens een vergoeding in rekening gebracht wegens ‘Huur inventaris’. Centraalzorg heeft de maandtermijnen tot en met de termijn over de maand maart 2014 betaald, maar heeft de ter zake van latere termijnen door SPW toegezonden facturen onbetaald gelaten. Vanaf februari 2012 heeft zij bij de betaling telkens vermeld dat het om een voorschot ging.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
SPW heeft in eerste aanleg in conventie gesteld dat tussen partijen met betrekking tot het gebruik van de inventariszaken een huurovereenkomst geldt en heeft op grond daarvan onder meer betaling gevorderd van huurtermijnen over de periode van 1 april 2014 tot het tijdstip waarop Centraalzorg stopt met het gebruik van de inventaris, met rente en incasso- en proceskostenvergoedingen.
3.2
Centraalzorg heeft tegengesproken dat er tussen partijen een huurovereenkomst geldt en heeft in reconventie terugbetaling gevorderd van de door haar aan SPW betaalde maandtermijnen, verhoogd met rente en een proceskostenvergoeding.
3.3
De kantonrechter heeft bij het bestreden eindvonnis zowel de vorderingen van SPW, als die van Centraalzorg afgewezen, met over en weer proceskostenveroordelingen. Hiertoe heeft zij overwogen dat van de totstandkoming van de huurovereenkomst niet is gebleken en, in reconventie, dat Centraalzorg op grond van een natuurlijke verbintenis aan SPW heeft betaald, zodat zij daarvan geen terugbetaling kan vorderen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
SPW heeft haar hoger beroep bij de memorie van grieven beperkt tot het vonnis in conventie. Zij heeft met haar (enige) grief herhaald dat tussen partijen een huurovereenkomst geldt.
4.2
Volgens het bestreden vonnis staat aan het aannemen van wilsovereenstemming in de weg dat Centraalzorg aan SPW heeft gemeld daarmee niet akkoord te zijn. Het hof let op het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5352, waarop SPW ook al heeft gewezen. Daarin is overwogen dat aanbod en aanvaarding in elke vorm kunnen geschieden en besloten kunnen liggen in een of meer gedragingen. SPW beroept zich niet op een uitdrukkelijke aanvaarding van de huurovereenkomst door Centraalzorg, maar op zogenaamde stilzwijgende aanvaarding daarvan. Zij wijst erop dat zij de inventariszaken heeft geleverd die Centraalzorg in gebruik heeft genomen en waarvoor Centraalzorg haar van begin af aan een maandvergoeding heeft betaald. Daarmee is voldaan aan de definitie van een huurovereenkomst in artikel 7:201 BW: zij heeft zaken in gebruik gegeven, waar tegenover Centraalzorg een vergoeding heeft betaald.
4.3
Centraalzorg heeft echter een beroep gedaan op feiten en omstandigheden, op grond waarvan SPW niet langer redelijkerwijze uit de hierboven beschreven gedragingen van partijen (ingebruikneming van de zaken en betaling daarvoor) had mogen afleiden dat Centraalzorg instemde met een huurovereenkomst.
4.4
Het hof oordeelt als volgt. Of er een huurovereenkomst tot stand is gekomen, hangt af van alle relevante omstandigheden van het geval. Centraalzorg heeft zich op een aantal omstandigheden beroepen die daarvoor niet relevant zijn: dat door SPW ter beschikking gestelde inventariszaken (waaronder partijen ook bijvoorbeeld bestrating begrijpen) aard- en nagelvast zijn verbonden met een onroerende zaak, die geen eigendom is van SPW, betekent niet dat SPW die zaken niet kon verhuren. Hetzelfde geldt voor het argument dat de in gebruik gegeven zaken niet, of niet steeds in de jaarstukken van SPW staan vermeld (als haar eigendom). Een verhuurder kan immers ook zaken verhuren waarvan hij niet de eigenaar is. Bovendien is het al of niet vermelden van de inventaris in de jaarstukken niet beslissend voor de eigendomsvraag. Bepalend is dat de verhuurder het gebruik van die zaken aan de huurder verschaft, en dat is in dit geval gebeurd.
Het enkele feit dat de samenwerkingsovereenkomst niet spreekt over een huurovereenkomst maar over een gebruikersovereenkomst staat aan de totstandkoming van de door SPW gestelde huurovereenkomst ook al niet in de weg.
Evenmin is relevant dat de verhouding tussen partijen verstoord is geraakt, doordat zij het niet eens zijn over de vraag of Centraalzorg haar verplichtingen om zorg te verlenen aan de patiënten behoorlijk nakomt.
Dat het sluiten van de huurovereenkomst, zoals voorzien in de considerans van de samenwerkingsovereenkomst, als wijziging of aanvulling van de laatstbedoelde overeenkomst moet worden beschouwd, waaraan door artikel 6.3 van laatstbedoelde overeenkomst de eis wordt gesteld dat zij schriftelijk gebeurt, heeft Centraalzorg niet feitelijk uitgewerkt.
Waarom sponsorgeld (het hof begrijpt: donaties aan SPW) niet als geïnvesteerd vermogen van SPW mag worden aangemerkt, heeft Centraalzorg niet toegelicht, daargelaten dat evenmin is toegelicht dat dit sponsorgeld niet mocht worden gebruikt voor de aanschaf van de inventariszaken waarvoor SPW van Centraalzorg huur verlangde, en waarom dit aan de huuraanspraken in de weg staat. In het algemeen valt niet te begrijpen dat het interne financiële beleid van SPW tot afwijzing van de vorderingen moet leiden enkel omdat het beleid in strijd zou zijn met gedrags- en of andere voorschriften, los van het feit dat SPW heeft tegengesproken dat zij voor haar geldende voorschriften schendt.
4.5
Aan een gerechtvaardigd vertrouwen in de totstandkoming van de huurovereenkomst kan daarentegen wel in de weg hebben gestaan dat Centraalzorg heeft geprotesteerd tegen het sluiten van een huurovereenkomst. Centraalzorg stelt dergelijk protest “van meet af aan” aan SPW te hebben laten horen, maar in geen van haar processtukken (in eerste aanleg en in hoger beroep) staat een feitelijke toelichting op die protesten. Hierdoor is het niet duidelijk wanneer die protesten aan SPW ter kennis zijn gekomen en wat de inhoud daarvan was. Het geven van een dergelijke toelichting had op de weg van Centraalzorg gelegen doordat SPW in haar memorie van grieven heeft gesteld dat Centraalzorg voor het eerst op 27 juni 2013 heeft geprotesteerd. Daarbij zou het protest hebben ingehouden dat er geen sponsorgeld had mogen worden gebruikt voor de aanschaf van de inventariszaken. Eerdere protesten zijn er volgens SPW niet geweest. De vermelding van de kwalificatie “voorschot” bij de overboekingen van de maandelijkse termijnen is naar het oordeel evenmin voldoende om te verhinderen dat SPW er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Centraalzorg door deze maandelijkse betalingen over een periode van enkele jaren te continueren stilzwijgend had ingestemd met de huurovereenkomst.
4.6
Centraalzorg heeft bij de betalingen die zij direct na de aanvang van de samenwerking deed ook al geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van de hoogte van de in rekening gebrachte huur. Die hoogte is dan ook bepaald op de wijze waarop SPW deze in haar facturen berekende. Dit wordt niet anders enkel doordat van de in gebruik gegeven zaken (onder meer) kostbaar design meubilair deel uitmaakte. Centraalzorg heeft ten slotte onvoldoende uitgewerkt dat zij door de betalingsverplichting aan SPW niet meer uit kon komen met het haar door de overheid ter beschikking gestelde budget voor inventaris e.d. De huurvordering blijkt gegrond.
4.7
Centraalzorg heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die, indien zij vast zouden komen te staan, tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden. Haar (algemene) bewijsaanbod blijft daarom vruchteloos. Dit alles leidt tot de volgende slotsom.

5.Slotsom

5.1
De grief slaagt en het bestreden vonnis in conventie zal worden vernietigd. De vorderingen in conventie tot het afgeven van een verklaring voor recht omtrent het bestaan van de huurovereenkomst en die tot veroordeling van Centraalzorg tot betaling van € 5.429,09 met (verdere) wettelijke rente en van de vanaf juli 2014 verschuldigde huurtermijnen zullen alsnog worden toegewezen.
5.2
Onderdeel van de gevorderde verklaring voor recht is dat de hoogte van de door Centraalzorg te betalen huur door de accountant van SPW ‘is’ berekend. Gelet op de vordering inzake de huur over de periode vanaf juli 2014 heeft SPW daarmee bedoeld dat de in juni 2014 gehanteerde huur per 1 januari van ieder daaropvolgend jaar zal worden geïndexeerd volgens de consumentenprijsindex van het CBS. In de verklaring voor recht gaat het dus om diezelfde indexering, die door de accountant van SPW zal worden uitgerekend, en niet om een vordering waarvan de hoogte door die accountant op een andere basis zou mogen worden vastgesteld.
5.3
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Centraalzorg in de kosten van de beide instanties veroordelen. In eerste aanleg in conventie gaat het aan de zijde van SPW om kosten die als volgt worden begroot:
- de explootkosten € 93,80
- het griffierecht - 462, -
subtotaal verschotten
- 555,80
- voor salaris advocaat € 1.344, - (3½ punt x tarief I)
Totaal
€ 1.899,80
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van SPW zullen worden vastgesteld op:
- de explootkosten € 99,99
- het griffierecht € 718, -
subtotaal verschotten
€ 817.99
- voor salaris advocaat € 1.518, - (2 punten x tarief I)
Totaal
€ 2.335,99
5.4
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld en zal het hof de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Amersfoort van 23 september 2015, voor zover dit in conventie is gewezen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart voor recht dat er tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan Centraalzorg maandelijks aan SPW een huurvergoeding dient te betalen, waarvan de hoogte is berekend door de accountant van SPW, dit laatste zoals hierboven onder 5.2 nader uitgelegd;
veroordeelt Centraalzorg om aan SPW € 5.429,09 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.779,99 vanaf 13 juni 2014 tot de dag van de betaling;
veroordeelt Centraalzorg tevens om de achterstallige maandelijkse huur te betalen over de periode juli 2014 tot het moment waarop Centraalzorg geen gebruik meer zal maken van de inventariszaken, welke huur ieder jaar per 1 januari zal worden geïndexeerd conform de consumentenprijsindex, zoals gepubliceerd door het CBS;
veroordeelt Centraalzorg in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van SPW wat betreft de eerste aanleg in conventie vastgesteld op € 555,80 voor verschotten en op € 1.344 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 817,99 voor verschotten en op € 1.518 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, F.J. de Vries en J.G.J. Rinkes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2018.