Uitspraak
[appellant],
Zorgzaamheid,
1.1. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep en vermindering en vermeerdering van eis (met producties);
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel;
- het pleidooi op 17 mei 2018, waarbij pleitnota’s zijn overgelegd en waarvan proces-verbaal is gemaakt, dat zich bij de stukken bevindt;
- de akte, houdende overlegging productie 29 (met één productie), van de zijde van [appellant] ;
- de akte uitlaten en inbrengen producties (met producties), van de zijde van Zorgzaamheid.
- voor recht wordt verklaard dat [appellant] feitelijk de functie gezinsouder bekleedde tegen de bijbehorende salariëring in salarisschaal 8;
- verklaard wordt dat de omvang van het dienstverband conform bijlage X van de CAO wordt vastgesteld;
- Zorgzaamheid wordt veroordeeld om aan [appellant] te betalen het bij die functie behorend achterstallige loon van € 92.180,43 bruto, althans € 41.507,07 bruto, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente vanaf 24 februari 2015;
- Zorgzaamheid wordt veroordeeld in de opleidingskosten van € 714,-,
een en ander met veroordeling van Zorgzaamheid in de proceskosten en de na de uitspraak nog vallende kosten.
- voor recht wordt verklaard dat het gelegde conservatoire beslag onrechtmatig was;
- [appellant] wordt veroordeeld tot betaling aan Zorgzaamheid van een bedrag van
€ 216.828,36 en de kosten van het beslag (voor zover dit niet reeds in de proceskosten is begrepen);
- het door [appellant] gelegde beslag wordt opgeheven;
- de wettelijke verhoging verder wordt gematigd,
met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
2.2. De vaststaande feiten
Het tweede gezinshuis aan het adres [a-straat 2] te [B] is in de zomer van 2010 gestart met twee opvangkinderen. In de loop der tijd zijn er op [a-straat 2] opvangkinderen bijgekomen. Per juni 2015 woonden er vijf kinderen. De tuinen van [a-straat 1] en [a-straat 2] grenzen aan elkaar.
3.3. De vorderingen en beslissing in eerste aanleg
€ 116.980,63 aan overwerkvergoeding, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en met de wettelijke rente en € 714,- opleidingskosten met wettelijke rente, alsmede uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen. Ook heeft hij gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat zijn salariëring onjuist is vanaf september 2013 en dat Zorgzaamheid wordt veroordeeld tot nabetaling van achterstallig loon ad € 1.487,14, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en wettelijke rente.
Subsidiair heeft [appellant] gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat hij feitelijk de functie Gezinshuisouder vervulde tegen de bijbehorende salariëring in salarisschaal 8, met veroordeling van Zorgzaamheid tot betaling van het bij die functie behorende achterstallige loon van € 92.180,43, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente.
Zowel primair als subsidiair heeft [appellant] veroordeling van Zorgzaamheid in de proceskosten gevorderd.
4.De bespreking van de (overige) grieven
grief II in het principaal appelkomt [appellant] op tegen dit oordeel en de daaraan ten grondslag liggende motivering. Volgens [appellant] is voor de functie gezinshuisouder geen vooropleiding vereist. Bovendien had hij voordat hij met dit werk begon al een MBO-diploma niveau 4 behaald. Ook zijn jeugdige leeftijd kan niet de conclusie dragen dat hij leerling-gezinshuisouder was. Uit het arbeidstijdenbesluit volgt dat het mogelijk is gezinshuisouder te worden vanaf de leeftijd van 18 jaar. Bovendien had [appellant] de volledige verantwoordelijkheid voor het gezinshuis [a-straat 2] , aldus [appellant] , die er ook op wijst dat de functie leerling-gezinshuisouder in de CAO niet bestaat.
“De kantonrechter volgt niet de stelling van [appellant] dat het bepaalde in artikel 25.2 van de Cao niet van toepassing is verklaard op de functie van gezinshuisouder. In artikel 25.2 van de Cao wordt immers niet aangegeven dat dit artikel slechts geldt in geval een werknemer in een bepaalde specifieke functie is benoemd. In artikel 4.2 onder a van de Cao is voorts bepaald dat voor gezinshuisouders enkele specifieke afspraken gelden die zijn opgenomen in bijlage X van de Cao. Dit betekent naar het oordeel van de kantonrechter dat voor zover in bijlage X geen andersluidende afspraken zijn opgenomen, het bepaalde in de in de Cao opgenomen artikelen geldt. Nu terzake van de hoogte van de salariëring in bijlage X van de Cao geen specifieke afspraken zijn opgenomen voor een gezinshuisouder en evenmin voor een leerling gezinshuisouder, moet worden geoordeeld dat ook indien feitelijk de functie van gezinshuisouder wordt vervuld, sprake kan zijn van een aanstelling als leerling werknemer.”Het hof verenigt zich met dit oordeel van de kantonrechter en verwerpt het betoog van [appellant] in de toelichting op de grief, dat de CAO niet voorziet in de functie van leerling gezinshuisouder. Het enkele feit dat, zoals [appellant] aanvoert, artikel 25 in bijlage X niet uitdrukkelijk wordt genoemd, in tegenstelling tot diverse andere bepalingen uit de CAO, brengt het hof niet tot een ander oordeel, nu de vermelding van de door [appellant] genoemde bepalingen uit de CAO in bijlage X niet duidt op een limitatieve opsomming van wel toepasselijke bepalingen. In dit verband wijst het hof erop dat de artikelen 26 en 27 van de CAO, over de aanspraken op de eindejaarsuitkering en de vakantietoeslag, ook niet in bijlage X worden vermeld, terwijl niet ter discussie staat dat [appellant] aanspraak heeft op deze toeslagen (en hij ze ook vordert).
Allereerst kan het werk van [appellant] bij Zorgzaamheid niet worden losgezien van de bijzondere verhouding tussen [appellant] enerzijds en [C] en [D] anderzijds, waarbij de laatsten zich over [appellant] hebben ontfermd en hem intensief hebben begeleid in zijn proces van volwassenwording. De verhouding tussen [C] en [D] enerzijds en [appellant] anderzijds had daardoor al enigszins het karakter van die van leermeester(s) - pupil. Uit wat partijen hebben aangevoerd, mede bij gelegenheid van de comparitie van partijen, is voor het hof aannemelijk geworden dat die verhouding ook hun arbeidsrelatie heeft gestempeld.
Vervolgens acht het hof voldoende aannemelijk dat [appellant] zijn werkzaamheden niet geheel zelfstandig verrichtte. [appellant] was weliswaar het eerste aanspreekpunt en als eerste verantwoordelijk voor de zorg van de kinderen met wie hij het huis bewoonde, maar hij kon terugvallen op [C] en [D] . Bovendien werd hij geholpen door vrijwilligers, betaalde krachten en stagiaires. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen is het hof gebleken dat sprake was van intensieve en structurele hulp, onder meer van een oudere vrijwilliger met ervaring in de jeugdzorg, de heer [E] , die meerdere dagen per week aanwezig was. [appellant] verrichtte zijn werk in een huis dat vlakbij het huis van [C] en [D] was gelegen. De tuinen van de huizen grensden aan elkaar. Onder deze omstandigheden heeft [appellant] zijn stelling dat hij zijn werkzaamheden geheel zelfstandig verrichtte onvoldoende onderbouwd.
Ook de leeftijd van [appellant] , die 20 jaar was toen hij bij Zorgzaamheid in dienst kwam, vormt een indicatie dat hij de functie van gezinshuis
ouderniet zelfstandig vervulde, zeker in combinatie met het feit dat [appellant] naast zijn werk een studie volgde die in het verlengde lag van zijn werk in de jeugdzorg. Dat deze studie niet vereist is voor het kunnen vervullen van de functie van gezinshuisouder doet daaraan niet af. Het hof acht aannemelijk dat voor het goed kunnen vervullen van deze functie levenservaring belangrijker is dan een opleiding in de jeugdzorg, maar [appellant] heeft niet onderbouwd dat hij als jonge twintiger wel over voldoende levenservaring beschikte om deze functie zelfstandig te kunnen vervullen.
De slotsom is dan ook dat [appellant] als leerling-gezinshuisouder heeft te gelden en dus overeenkomstig artikel 25.2 van de CAO moet worden ingeschaald. Bij die inschaling gaat het hof, in het voordeel van [appellant] , uit van een inschaling in schaal 5 bij het begin van zijn dienstverband per 1 oktober 2011 en vervolgens met ingang van 1 september van ieder volgend jaar (bij het begin van het collegejaar) in respectievelijk de schalen 6, 7 en 8 (per 1 september 2014), steeds in periodiek 0 van deze schalen.
De standaardformatieomvang bedraagt 0,25 fte per pupilplaats."
Volgens [appellant] heeft hij geruime tijd de zorg voor meer dan 4 kinderen gehad. Voor de periode dat hij 5 of 6 kinderen had, dient dan ook te worden uitgegaan van een arbeidsomvang van respectievelijk 1,25 en 1,5 fte. Zorgzaamheid meent dat ook bij meer dan vier kinderen een maximum omvang (per gezinshuisouder) van 1 fte geldt.
"
Gezinshuisouders hebben een bijzondere functie en rol. Door hun werksituatie is er nauwelijks onderscheid tussen werk en privé: gezinshuisouders vangen jeugdzorg-pupillen op in hun gezinssituatie, 24 uur per dag, 7 dagen per week (deze bijzondere rol komt mede tot uitdrukking in het arbeidstijdenbesluit, artikel 2.1:2)."Uit deze bepaling volgt dat de functie van gezinshuisouder niet gedurende een afgebakend aantal uren wordt uitgeoefend; een gezinshuisouder is dat 24 uur gedurende 7 dagen per week. In het licht van deze bepaling ligt het niet voor de hand dat een gezinshuisouder een meer dan een fulltime betrekking heeft; in een week zitten nu eenmaal niet meer dan 168 uren. Daarbij maakt het wel verschil of een gezinshuisouder de zorg heeft voor 1 of voor 3 kinderen - vandaar het bepaalde in artikel 2.1 van bijlage X, maar het maximum aantal uren is bereikt bij 4 kinderen en kan dan niet worden overschreden, ook niet als meer kinderen worden geplaatst. In dat geval kan wellicht minder zorg aan ieder kind worden besteed, of zal een deel van de zorg door anderen worden verricht.
Met ingang van 1-02-2015 zal ik voortaan zelf mijn collegegeld betalen i.p.v. mijn werkgever "Zorgzaamheid"". [appellant] stuurde dit e-mailbericht in cc naar Zorgzaamheid. Het hof is, met de kantonrechter, van oordeel dat uit dit e-mailbericht volgt dat partijen een nadere afspraak hebben gemaakt, inhoudende dat [appellant] het collegegeld voortaan zelf zou betalen. Met het e-mailbericht heeft [appellant] aangeboden het collegegeld zelf te betalen, met welk aanbod Zorgzaamheid heeft ingestemd, getuige het feit dat het collegegeld vervolgens ook daadwerkelijk niet langer door Zorgzaamheid maar door [appellant] is voldaan. De grief faalt dan ook.
- een dienstverband van 0,5 fte in de maanden oktober en november 2011, van 0,75 fte in de maanden december 2011 tot en met mei 2012 en van 1 fte vanaf juni 2012;
- een inschaling vanaf 1 oktober 2011 in schaal 5, vanaf 1 september 2012 in schaal 6, vanaf 1 september 2013 in schaal 7 en vanaf 1 september 2014 in schaal 8, telkens in de eerste trede van de desbetreffende schaal;
- een onregelmatigheidstoeslag van 14% met een maximum van het salaris ter hoogte van salarisschaal 5 periodiek 11 behoudens de periode tot 1 september 2012 waarin de toeslag wordt berekend over het salaris in die periode omdat dat salaris onder dit maximum zit.
€ 39.011,47 bruto, derhalve op een hoger bedrag dan door [appellant] is berekend. Het hof zal uitgaan van het door Zorgzaamheid berekende bedrag. [appellant] wordt daardoor niet benadeeld - hij ontvangt per saldo meer dan hij heeft berekend - en Zorgzaamheid dient te betalen wat zij zelf heeft berekend. Zorgzaamheid zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 39.011,47 bruto in hoofdsom, waarbij het hof verstaat dat op dit bedrag in mindering strekt het door Zorgzaamheid naar aanleiding van het vonnis in eerste aanleg reeds betaalde bedrag van € 9.411,90 bruto.
grief IV in het principaal appelkomt [appellant] op tegen deze matiging. Met
grief 1 in het (voorwaardelijk) incidenteel appelbetoogt Zorgzaamheid dat de wettelijke verhoging gematigd dient te worden tot nihil. Het hof zal deze grieven, die betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, tezamen bespreken.
Grief 2 in het (voorwaardelijk) incidenteel appelfaalt dan ook.
5.5 De beslissing
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Zorgzaamheid om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 39.011,47 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over de bedragen waaruit dit bedrag is opgebouwd vanaf de laatste dag van de maand waarop deze bedragen betrekking hebben;