ECLI:NL:GHARL:2018:7578

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
21-002096-17-03
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing schorsing voorlopige hechtenis na nieuwe feiten en omstandigheden

In deze beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 7 maart 2018, wordt de vordering van de advocaat-generaal tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte behandeld. De verdachte, geboren in 1989 en verblijvende in het huis van bewaring te Zutphen, had eerder een schorsing van zijn voorlopige hechtenis gekregen op 26 februari 2018, onder bepaalde voorwaarden. Echter, de advocaat-generaal heeft op 2 maart 2018 een vordering ingediend om deze schorsing op te heffen, omdat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. Het hof heeft in raadkamer de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.A.W. Knoester, gehoord.

Het hof overweegt dat er relevante nieuwe feiten zijn, waaronder het feit dat de verdachte niet kan verblijven op het eerder genoemde adres en de risico's die de reclassering heeft gesignaleerd in hun rapport van 5 maart 2018. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging en had een gevangenisstraf van een jaar gekregen, maar deze veroordeling was door de Hoge Raad gedeeltelijk vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de voorwaarden van de schorsing niet uitvoerbaar zijn en dat er onduidelijkheid bestaat over een alternatief verblijfsadres.

Gezien de risico's voor het slachtoffer en de onduidelijkheid over de woonomstandigheden van de verdachte, concludeert het hof dat voortzetting van de schorsing van de voorlopige hechtenis niet verantwoord is. Het hof wijst daarom de vordering van de advocaat-generaal tot opheffing van de schorsing toe, en bepaalt dat de verdachte zijn voorlopige hechtenis moet ondergaan in het huis van bewaring te Zutphen of een andere wettige plaats van detentie.

Uitspraak

pkn: 21-002096-17 - 03
Het gerechtshof heeft te beslissen op de vordering van de advocaat-generaal van
2 maart 2018 tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis dan wel wijziging van de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarden, zoals opgelegd bij beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 26 februari 2018, van de verdachte,
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
verblijvende in het huis van bewaring te Zutphen.
Het hof heeft gehoord in raadkamer van heden de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door mr. J.A.W. Knoester, advocaat te 's-Gravenhage.

OVERWEGINGEN:

Anders dan de raadsman heeft betoogd, is er met de vordering van de advocaat-generaal geen sprake van een verkapt appel ten opzichte van de beslissing van dit hof van 26 februari 2018 tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, nu zich sindsdien relevante nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan, waaronder het gegeven dat verdachte niet kan wonen of verblijven op het in die beslissing genoemde adres en het reclasseringsrapport van 5 maart 2018.
Dit hof heeft verdachte op 13 juni 2016 ter zake van belaging veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling met bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. De Hoge Raad heeft dit arrest op
11 april 2017 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en zaak terugverwezen naar dit hof opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. De Hoge Raad heeft het arrest gedeeltelijk vernietigd omdat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er sprake was van een geweldsdelict als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit hof heeft ter terechtzitting van 7 december 2017 een verzoek van verdachte tot opheffing, subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis afwezen.
Dit hof heeft terechtzitting van 26 februari 2018 op een daartoe strekkend verzoek van verdachte zijn voorlopige hechtenis onder het stellen van voorwaarden geschorst. Een van die voorwaarden is dat verdachte zal verblijven op een in die beslissing genoemd adres.
Het hof is na onderzoek gebleken dat de verdachte niet op dat adres kan wonen of verblijven. Bovendien blijkt uit het reclasseringsrapport dat de reclassering risico’s aanwezig acht voor het slachtoffer bij een schorsing van de voorlopige hechtenis. Voor het geval de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt voortgezet, adviseert de reclassering aanvulling en aanscherping van de voorwaarden. De reclassering heeft gezocht naar een alternatief verblijfsadres en lijkt dat te hebben gevonden, maar een intakegesprek moet nog plaatsvinden.
Het hof stelt vast dat een van de voorwaarden in de beslissing van 26 februari 2018 niet uitvoerbaar blijkt. Verder stelt het hof vast dat nog onduidelijkheid bestaat over de vraag of en zo ja wanneer een alternatief woon- of verblijfsadres beschikbaar zal komen en onder welke voorwaarden een verblijf daar kan of moet worden gerealiseerd. Mede gelet op het feit waarvoor verdachte is veroordeeld, acht het hof op dit moment voortzetting van de schorsing van de voorlopig hechtenis niet verantwoord. Het hof zal daarom de vordering tot opheffing van de schorsing toewijzen.
Naar het oordeel van het hof doet zich niet voor het geval dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de verdachte in geval van veroordeling geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel zal worden opgelegd, dan wel dat verdachte bij tenuitvoerlegging van het bevel langere tijd van zijn vrijheid beroofd zou blijven dan de duur van de straf of maatregel.
Nu het hof primair de vordering zal toewijzen komt het hof niet toe aan de behandeling van het door de verdachte in raadkamer van heden gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het hof heeft gelet op het bepaalde in artikel 82 van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING:

Het hof wijst toe het primaire verzoek van de advocaat-generaal strekkende tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, en bepaalt dat de voorlopige hechtenis dient te worden ondergaan in het huis van bewaring te Zutphen dan wel in een andere wettige plaats van detentie.
Aldus gegeven op 7 maart 2018 door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, mr. D.J. van Dijk en mr. A.W.M. Elders, raadsheren, in tegenwoordigheid van H. de Graaf, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.