ECLI:NL:GHARL:2018:7578
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Opheffing schorsing voorlopige hechtenis na nieuwe feiten en omstandigheden
In deze beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 7 maart 2018, wordt de vordering van de advocaat-generaal tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte behandeld. De verdachte, geboren in 1989 en verblijvende in het huis van bewaring te Zutphen, had eerder een schorsing van zijn voorlopige hechtenis gekregen op 26 februari 2018, onder bepaalde voorwaarden. Echter, de advocaat-generaal heeft op 2 maart 2018 een vordering ingediend om deze schorsing op te heffen, omdat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. Het hof heeft in raadkamer de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.A.W. Knoester, gehoord.
Het hof overweegt dat er relevante nieuwe feiten zijn, waaronder het feit dat de verdachte niet kan verblijven op het eerder genoemde adres en de risico's die de reclassering heeft gesignaleerd in hun rapport van 5 maart 2018. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging en had een gevangenisstraf van een jaar gekregen, maar deze veroordeling was door de Hoge Raad gedeeltelijk vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de voorwaarden van de schorsing niet uitvoerbaar zijn en dat er onduidelijkheid bestaat over een alternatief verblijfsadres.
Gezien de risico's voor het slachtoffer en de onduidelijkheid over de woonomstandigheden van de verdachte, concludeert het hof dat voortzetting van de schorsing van de voorlopige hechtenis niet verantwoord is. Het hof wijst daarom de vordering van de advocaat-generaal tot opheffing van de schorsing toe, en bepaalt dat de verdachte zijn voorlopige hechtenis moet ondergaan in het huis van bewaring te Zutphen of een andere wettige plaats van detentie.