ECLI:NL:GHARL:2018:7690

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
200.201.721/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep en appelgrens in civiele zaak over eigendom scooter

In deze zaak heeft de geïntimeerde een verklaring voor recht gevraagd dat hij eigenaar is van een Vespa scooter en heeft hij gevorderd dat de verkoper, die als gedaagde en appellant optreedt, wordt veroordeeld tot afgifte van deel II van het kentekenbewijs. De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen. De verkoper kan echter in het hoger beroep tegen dat vonnis niet worden ontvangen, omdat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan de appelgrens van € 1.750,-. De eiser heeft gesteld dat hij de scooter heeft gekocht voor € 1.350,-, wat de basis vormt voor de vorderingen. Het hof oordeelt dat het enkele feit dat de verkoper heeft betoogd dat de scooter meer waard was dan € 1.750,- niet voldoende is om het hoger beroep ontvankelijk te verklaren, aangezien er geen reconventionele vordering is ingediend die deze stelling ondersteunt.

Het hof heeft het hoger beroep van de verkoper niet-ontvankelijk verklaard en hem veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De kosten zijn vastgesteld op € 314,- voor griffierecht en € 1.518,- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente. Dit arrest is uitgesproken op 28 augustus 2018 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, in de civiele rechtspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.201.721/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 4787421 / MC EXPL 16-1255)
arrest van 28 augustus 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R.F. de Jong, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.B.M. Swart, kantoorhoudend te Almere.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 27 februari 2018 hier over. Naar aanleiding van dit tussenarrest heeft op 9 augustus 2018 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op grond van het aldus aangevulde dossier.

2.De verdere beoordeling: de ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1
In dit geschil heeft [geïntimeerde] een verklaring voor recht gevraagd dat hij eigenaar is van de Vespa scooter met kenteken [YY-YY-00] . In het verlengde daarvan heeft hij gevorderd dat [appellant] , van wie hij de scooter door tussenkomst van diens neef zegt te hebben gekocht, wordt veroordeeld tot afgifte van deel II van het kentekenbewijs van dat voertuig, met de bepaling dat het vonnis in de plaats komt van het overschrijvingsbewijs als [appellant] aan die veroordeling niet voldoet.
2.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] bij vonnis van 15 juni 2016 toegewezen. Nu [appellant] tegen dat vonnis in hoger beroep is gekomen, dient zich de vraag aan of hij in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval: de vorderingen die [geïntimeerde] heeft ingesteld, zijn van onbepaalde waarde. Daartegen kan in dit geval op grond van artikel 332 lid 1 Rv niet in hoger beroep worden gekomen, omdat er duidelijke aanwijzingen bestaan dat die vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan de appelgrens van € 1.750,-. Aan alle vorderingen ligt immers de stelling ten grondslag dat [geïntimeerde] de scooter heeft gekocht en geleverd gekregen voor een koopprijs van € 1.350,-. Het enkele feit dat [appellant] heeft betoogd dat de scooter meer waard was dan € 1.750,- kan daaraan niet afdoen, omdat bij gebrek aan een reconventionele vordering van die strekking uitsluitend de vordering van [geïntimeerde] voor de te maken afweging bepalend is.
2.3
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen (tariefgroep I, 2 punten).

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 15 juni 2016;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 314,- voor verschotten (griffierecht) en op € 1.518,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving en betekening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. B.J.H. Hofstee en mr. K.M. Makkinga en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018.