Beoordeling
1. De kantonrechter heeft het beroep van de gemachtigde niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat en de gemachtigde dit verzuim niet binnen de daarvoor gegeven termijn heeft hersteld.
2. De gemachtigde voert aan dat het beroepschrift de gronden van het beroep bevat en er geen redelijke termijn is geboden om de gronden aan te vullen. De kantonrechter heeft het beroep daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
3. De gemachtigde heeft in het beroepschrift van 30 april 2015 onder meer aangevoerd dat de officier van justitie ten onrechte geen gelegenheid heeft geboden de gronden van het administratief beroep in te dienen en de hoorplicht is geschonden. Dit is een grond als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De kantonrechter had het beroep daarom niet niet-ontvankelijk mogen verklaren. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen. Het hof zal de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
4. De gemachtigde voert tegen de beslissing van de officier van justitie aan dat de officier van justitie de gemachtigde ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld de gronden van het beroep in te dienen. Door toch een beslissing te nemen, ondanks het ontbreken van gronden, is de beslissing ondeugdelijk gemotiveerd. Verder voert de gemachtigde aan dat de hoorplicht is geschonden, een gebrek dat niet kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
5. Het hof stelt vast dat het administratief beroepschrift van 24 maart 2015 geen gronden bevat. Het hof stelt verder vast dat de gemachtigde niet heeft verzocht om een termijn om de gronden in te dienen. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard.
6. Het is vaste rechtspraak van het hof dat bij het ontbreken van beroepsgronden slechts een termijn voor het indienen daarvan behoeft te worden gegeven wanneer uit het beroepschrift uitdrukkelijk en zonder voorbehoud blijkt van de wens daartoe (vgl. het arrest van het hof van 22 december 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2016:10365). Nu de gemachtigde niet heeft verzocht om een termijn voor het indienen van gronden, heeft de officier van justitie het beroep ongegrond kunnen verklaren zonder de gemachtigde eerst de gelegenheid te bieden gronden in te dienen. 7. Met de gemachtigde is het hof van oordeel dat de beslissing van de officier van justitie niet deugdelijk is gemotiveerd, nu de officier van justitie er vanuit is gegaan dat de gedraging wordt ontkend en dit - nu er geen gronden zijn ingediend - niet is aangevoerd. Het hof is echter van oordeel dat de betrokkene hierdoor niet in enig belang is geschaad, nu er geen gronden zijn aangevoerd waarop de officier van justitie had dienen in te gaan. Het hof zal hier dan ook geen gevolgen aan verbinden.
8. In beginsel dient de officier van justitie de indiener van een beroepschrift in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Daarvan kan hij, gelet op artikel 7:17 van de Awb, in een aantal gevallen afzien, onder meer wanneer niet binnen een door daarvoor gegeven termijn wordt verzocht om te worden gehoord (sub d).
9. Het hof stelt vast dat in de fase van het administratief beroep niet is verzocht om te worden gehoord. De enkele mededeling in het administratief beroepschrift van 24 maart 2015 dat de betrokkene zich beroept op het recht van artikel 7, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften kan naar het oordeel van het hof niet als een verzoek tot horen worden beschouwd (vgl. het arrest van het hof van 1 juni 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017: 4610). Naar het oordeel van het hof mocht de officier van justitie daarom dan ook van het horen afzien.
10. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 19 februari 2015 om 11:49 uur op de N206, Churchilllaan te Leiden met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
11. De gemachtigde stelt primair dat de gedraging niet is verricht. Uit de verklaring van de verbalisant zou dit niet blijken. Mocht de betrokkene toch door rood zijn gereden, dan komt dit door de te korte geeltijd. De gedraging zou in dat geval niet verwijtbaar zijn. Verder vermeldt het zaakoverzicht een fotofilmnummer en een zaaknummer, maar komen die nummers niet terug op de foto's. Er is (bijna) niets dat de foto's met het zaakoverzicht verbindt. Op beide foto's is de roodtijd 0,7 seconden, terwijl het voertuig op de tweede foto duidelijk is doorgereden. Verder blijkt dat de geeltijd 0 seconden is. Op beide foto's is het voertuig al voorbij het verkeerslicht. Dat houdt in dat op grond van deze foto's niet vaststaat dat de gedraging is verricht.
12. Blijkens de gegevens in het zaakoverzicht is in deze zaak sprake van een vaste flitspaal waarmee roodlichtgedragingen worden vastgesteld. De tekst in het zaakoverzicht betreft kennelijk gegevens die automatisch door de apparatuur in de flitspaal zijn gegenereerd, naar aanleiding van een op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedraging. Het zaakoverzicht bevat dus, anders dan de gemachtigde kennelijk meent, geen verklaring van een verbalisant. Een administratieve sanctie kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften worden opgelegd voor een gedraging die, zoals hier, op geautomatiseerde wijze is vastgesteld.
13. Het zaakoverzicht bevat onder meer de volgende gegevens:
‘De overtreding is geautomatiseerd met roodlichtapparatuur met twee foto’s digitaal/fotografisch vastgelegd.
Foto 1: Het betreffende voertuig activeert de radardetectie of de lus achter de stopstreep van het rode verkeerslicht. Op het moment van constatering brandde het licht reeds 0,7 seconden.
Foto 2: Circa een seconde later. Op foto 2 is duidelijk te zien dat het voertuig verder is gereden. De geeltijd van deze constatering is zichtbaar op de flitsfoto.’
14. Het dossier bevat twee foto's van de gedraging. Uit de gegevens in de databalk boven de foto's blijkt dat deze zijn gemaakt op de onder 1. genoemde datum, tijd en plaats. Op de eerste foto is te zien dat het voertuig van de betrokkene de stopstreep passeert. Op de tweede foto is te zien dat het voertuig het verkeerslicht passeert. Op beide foto's is te zien dat het verkeerslicht rood licht uitstraalt. Uit het inspiegelbeeld op de foto's blijkt dat het verkeerlicht 0,7 seconden rood licht uitstraalde op het moment dat de eerste foto werd genomen en 1,1 seconden op het moment dat de tweede foto werd genomen. Daarvoor had het licht 3,0 seconden geel licht uitgestraald. Dat bij 'zaak gegevens (automatisch)' andere gegevens staan vermeld, kan hier niet aan afdoen.
15. De stelling van de gemachtigde dat de foto's niet kunnen worden gekoppeld aan het zaakoverzicht, volgt het hof niet. De datum, tijd, plaats, kenteken en roodtijd komen overeen. Dat het zaaknummer en het fotofilmnummer niet zijn vermeld op de foto's maakt dit niet anders.
16. De stelling van de gemachtigde dat niet blijkt dat de betrokkene niet is gestopt voor het verkeerslicht, wordt niet ondersteund door hetgeen blijkt uit de foto's van de gedraging. Uit het samenstel van de foto's en de daarbij behorende gegevens volgt dat het voertuig van de betrokkene het verkeerslicht is gepasseerd terwijl het rood licht uitstraalde. Het hof stelt dan ook vast dat de gedraging is verricht.
17. Dat de sanctie ten onrechte zou zijn opgelegd, zoals de gemachtigde betoogt, is niet gebleken. Van weggebruikers wordt verwacht dat zij hun weggedrag zodanig afstemmen op verkeerssituaties en verkeerstekens, zoals een verkeerslicht, dat zij in staat zijn daarop tijdig te anticiperen. Gelet op artikel 62 jo. 68 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 moet voor een geel verkeerslicht worden gestopt, tenzij dat redelijkerwijs niet meer mogelijk is. Aangenomen mag worden dat de geelfase van een verkeerslicht in het algemeen voldoende lang duurt om daarbinnen een voertuig veilig tot stilstand te brengen. Dat de geelfase – die in de onderhavige zaak drie seconden bedroeg – daarvoor onvoldoende was, is niet aannemelijk geworden.
18. Het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie is ongegrond.
19. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van een hoger beroepschrift dient in totaal één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 250,50.