ECLI:NL:GHARL:2018:8117

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
11 september 2018
Zaaknummer
200.240.954/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over waardering en verdeling van de gemeenschappelijke woning na ontbinding huwelijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de waardering van een gemeenschappelijke woning na de ontbinding van een huwelijk. Partijen, die in gemeenschap van goederen waren getrouwd, hebben hun huwelijk in 2014 ontbonden en zijn sindsdien niet in staat geweest om hun huwelijksgemeenschap volledig te verdelen. De woning, die belast is met een hypothecaire lening van € 160.000,-, is een belangrijk onderdeel van deze gemeenschap. In een eerder kort geding in 2015 zijn afspraken gemaakt over de verkoop van de woning, maar deze zijn niet nagekomen.

In februari 2018 heeft Nationale Nederlanden onder voorwaarden ingestemd met de voortzetting van de hypothecaire lening door de appellant, met ontslag van de geïntimeerde uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De appellant heeft vervolgens een akte van verdeling laten opstellen, waarin de woning voor een waarde van € 140.000,- wordt betrokken. De geïntimeerde heeft deze akte echter niet ondertekend, wat heeft geleid tot het geschil dat nu voorligt.

In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter de vordering van de appellant afgewezen en de geïntimeerde niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. De appellant heeft in hoger beroep de vernietiging van dit vonnis gevorderd en het hof moet nu beoordelen of de geïntimeerde stilzwijgend heeft ingestemd met de waardebepaling van de woning.

Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de geïntimeerde heeft ingestemd met de waarde van € 140.000,-. De grieven van de appellant falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.240.954/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/183490 / KG ZA 18-92)
arrest in kort geding van 11 september 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. B. Jans, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. D. van der Wijk, kantoorhoudend te Roden.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
17 mei 2018 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding in hoger beroep
d.d. 11 juni 2018 en de memorie van antwoord (beide met producties).
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals die zijn beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het bestreden vonnis. Aangevuld met wat in hoger beroep is komen vast te staan gaat het, voor zover van belang, om de volgende feiten.
3.1.1
Partijen zijn met elkaar in gemeenschap van goederen getrouwd geweest. Het huwelijk is ontbonden [in] 2014. Zij zijn er niet in geslaagd tot een volledige verdeling van hun huwelijksgemeenschap te komen. Onderdeel van deze ontbonden, onverdeelde gemeenschap vormt een woning aan de [a-straat 1] in [A] (hierna: de woning), die is belast met een hypothecaire geldlening van € 160.000,- waarvoor partijen ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn.
3.1.2
Tussen partijen heeft op 29 april 2015 een kort geding plaatsgevonden waarbij zij ter beëindiging van het geschil, dat zij op dat moment aan de voorzieningenrechter hadden voorgelegd, zijn overeengekomen dat [appellant] zo snel mogelijk helderheid zal verkrijgen over de vraag of hij de woning op naam kan krijgen en [geïntimeerde] kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire schuld. Ook zijn partijen overeengekomen dat de woning drie maanden na 29 april 2015 in de verkoop zou worden gezet. Aan die regeling is geen uitvoering gegeven.
3.1.3
Op 14 februari 2018 is Nationale Nederlanden onder voorwaarden akkoord gegaan met voortzetting van de hypothecaire lening door [appellant] met ingang van 1 april 2018 en ontslag van [geïntimeerde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. [appellant] heeft [geïntimeerde] na de ontvangst van die offerte een akte van verdeling laten sturen met het verzoek deze bij de notaris te ondertekenen. In deze akte staat dat de woning in de verdeling wordt betrokken voor een waarde van € 140.000,-.
3.1.4
[geïntimeerde] heeft die akte ondanks sommatie niet ondertekend.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg in conventie kort gezegd gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld haar medewerking te verlenen aan de overdracht van de woning, bij gebreke waarvan het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de daarvoor benodigde door [geïntimeerde] te verrichten rechtshandelingen. In reconventie heeft [geïntimeerde] de rechtbank verzocht te bepalen dat de woning door [appellant] kan worden overgenomen onder de voorwaarde dat de woning door een onafhankelijke derde wordt getaxeerd, dat eventuele onder- of overwaarde tussen partijen bij helfte wordt gedeeld en dat [appellant] de kosten voor overdracht voor zijn rekening neemt. Verder heeft [geïntimeerde] , voor het geval de woning niet door [appellant] kan worden overgenomen, gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan verkoop van de echtelijke woning, één en ander op straffe van een dwangsom.
4.2
De voorzieningenrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen en heeft [geïntimeerde] in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. Alleen de beslissing in de oorspronkelijke conventie staat in dit hoger beroep ter discussie: [appellant] heeft die vordering gehandhaafd. Meer precies heeft hij gevorderd dat het bestreden vonnis (het hof begrijpt: voor zover dat is gewezen in conventie) wordt vernietigd en dat het hof [geïntimeerde] zal gelasten haar volle medewerking te verlenen aan de overdracht van de woning aan hem op een door de notaris te bepalen datum en uur, bij gebreke waarvan het vonnis van de rechtbank (bedoeld zal zijn: het te wijzen arrest) in de plaats treedt van de rechtshandelingen en handtekening van de in gebreke zijnde partij, die nodig zijn om de notariële levering van haar aandeel in de woning alsmede haar ontslag uit de hoofdelijkheid van de daarop rustende hypothecaire lening te bewerkstelligen.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
Net als in eerste aanleg valt of staat de uitkomst van de zaak met het antwoord op de vraag of [geïntimeerde] (stilzwijgend) ermee heeft ingestemd dat de woning tegen een waarde van € 140.000,- aan [appellant] wordt toegedeeld. De voorzieningenrechter heeft deze stelling van [appellant] niet aannemelijk geacht. De grieven komen daartegen op en lenen zich om die reden voor gezamenlijk bespreking.
5.2
Het hof leest in deze grieven en in de daarop gegeven toelichting in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de voorzieningenrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de voorzieningenrechter ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Ter toelichting voegt het hof daar nog het volgende aan toe.
5.3
Adviesbureau Meijer heeft notariskantoor Velema in een mail van 22 februari 2018 geschreven dat de waarde die partijen over de woning hebben afgesproken € 140.000,- is. Uit deze mail, die om onduidelijke redenen wel cc aan [appellant] is verzonden, maar niet aan [geïntimeerde] , blijkt niet waaraan die wetenschap is ontleend, en een nadere verklaring is er van de kant van de opsteller van de mail, [B] , ook niet over gegeven. [geïntimeerde] bestrijdt in ieder geval dat
zijzich tegenover [B] in die zin heeft uitgelaten. Anders dan [appellant] aanvoert, impliceert het enkele feit dat zij [B] heeft bezocht om een kopie van haar identiteitsbewijs af te geven geenszins dat zij impliciet met de waardebepaling akkoord is gegaan, omdat daarmee niet is gegeven dat haar bij dat bezoek de inhoud van de conceptakte is meegedeeld. Daarvoor ontbreekt ook verder iedere aanwijzing.
5.4
De (overigens ongedateerde) whatsapp-gesprekken tussen partijen die
[geïntimeerde]heeft overgelegd, geven evenmin steun aan de stellingen van [appellant] . Daaruit blijkt, in tegendeel, dat voor partijen onduidelijk was hoe de waarde van de woning moest worden bepaald. [geïntimeerde] had bovendien bij adviseur [B] 'geen goed gevoel' en schrijft [appellant] op enig moment dat zij overweegt zelf een hypotheekadviseur te benaderen. Als [appellant] haar dan antwoordt dat zij [B] beter even kan bellen, omdat hij zelf een mail heeft '”dat de aanvraag al lang weg is”, antwoordt [geïntimeerde] dat zij niets hoort over haar wensen; 'alleen maar zoals jullie het graag willen'. Duidelijk is op dat moment dat bij [geïntimeerde] - naast de woning - de nadruk ligt op toedeling aan haar van haar deel van de afkoopsom van de levensverzekering. Blijkens een mail van Leven Particulieren van 30 juni 2014 (productie 9 van [geïntimeerde] in eerste aanleg) beliep de afkoopwaarde daarvan medio 2014 € 8.477,-. Dit alles wijst op een voortgaande discussie over de verdeling in alle opzichten.
5.5
In de door
[appellant]overgelegde whatsapp-gesprekken tussen partijen, die evenmin nauwkeurig in de tijd zijn te plaatsen, merkt [geïntimeerde] weliswaar op dat de akte die aan haar is gestuurd (en waarin van een woningwaarde van € 140.000,- wordt uitgegaan) kan worden getekend, maar zij heeft daar wel voorwaarden aan verbonden: [geïntimeerde] bleef bij haar eis dat de complete verdeling zou worden geregeld, en dat [appellant] in dat kader akkoord zou moeten gaan met een betaling aan haar van € 5.000,-. Zij vervolgt: 'Anders ga ik echt mijn advocaat inschakelen en een echte verdeling aanvragen…Taxatierapport van het huis en een waarde van de levensverzekering'. Een impliciete en afzonderlijke erkenning van de waardebepaling van de woning in de conceptakte valt in deze mededelingen niet te lezen.
5.6
Nu het hof ook overigens geen aanleiding heeft om aan te nemen dat [geïntimeerde] met een waarde van € 140.000,- heeft ingestemd, moet de conclusie luiden dat de grieven falen. De proceskosten zullen ook in hoger beroep op grond van artikel 237 lid 1 Rv worden gecompenseerd.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 17 mei 2018 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen heeft gewezen
wijst het meer of anders gevorderde af;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, K.M. Makkinga en B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
11 september 2018.