In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 25 september 2018, wordt een hoger beroep behandeld van de heffingsambtenaar van de gemeente Ommen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de aanslagen in de toeristenbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd voor de jaren 2013, 2014 en 2015. De heffingsambtenaar had de aanslagen gehandhaafd na bezwaar van belanghebbende, maar de rechtbank had deze aanslagen vernietigd. De heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld, en belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 1 augustus 2018 is belanghebbende niet verschenen, maar heeft zij laten weten geen bezwaar te hebben tegen de gelijktijdige behandeling van haar zaak met andere hoger beroepen.
Het geschil draait om de vraag of de aanslagen toeristenbelasting terecht zijn opgelegd, en of de bewoners van de stacaravans aanslagen in de forensenbelasting kunnen worden opgelegd. Belanghebbende stelt dat zij langdurig verhuurt en dat er geen aanslagen in de toeristenbelasting zouden moeten worden opgelegd. De heffingsambtenaar betwist dit en stelt dat de huurders wel hun hoofdverblijf in de gemeente Ommen hebben. Het Hof oordeelt dat de bewijslast anders moet worden verdeeld dan partijen aanvankelijk dachten, en geeft belanghebbende de gelegenheid om feiten en omstandigheden aan te voeren die kunnen aantonen dat de huurders geen hoofdverblijf in de gemeente Ommen hadden. De verdere behandeling van de zaak wordt geschorst en het vooronderzoek heropend.