Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellant],
[appellante],
[appellanten] c.s.,
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
[geïntimeerde2],
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere bespreking van de grieven
"T.a.v. de carport
a. In welke mate is de carport verzakt?
dat de eerste zandlaag op min 7000mm t.o.v. Peil ligt.
appellant). De ongeveer zes meter niet voldoende dragende grond onder de huidige fundering is de oorzaak van de verzakking.
Zie a, (bezien naar de rechter zijgevel), over een breedte van 500mm is een 8 mm
Het hof volgt [appellanten] c.s. niet in deze kritiek. De deskundige is ervan uitgegaan dat de door [appellanten] c.s. gestelde constructie is toegepast. Hij heeft wel vastgesteld dat deze constructie, door hem omschreven als “een betonnen voet waar een stalen anker is ingestort met een plaat waarop de houten kolom is bevestigd”, niet zichtbaar is. Niet ter discussie staat dat deze constructie niet onderheid is. Tussen de onderkant van de constructie - 1 meter onder het maaiveld - en de vaste grond - 7 meter onder het maaiveld - bevindt zich een laag grond van 6 meter die naar het oordeel van de deskundige onvoldoende dragend is, waardoor de fundering van de veranda en de carport (en daarmee de veranda en de carport) zijn verzakt. Het hof acht dit oordeel van de deskundige logisch en voldoende onderbouwd. Hetzelfde geldt voor het (niet apart door [appellanten] bekritiseerde) oordeel van de deskundige dat het proces van verzakken zal doorgaan.
29 augustus 2017 bij de bespreking van grief I in het principaal appel heeft overwogen over het begrip gebrek.
“o. Is er sprake van onvoldoende afschot van het dak van de carport en/of de veranda?
“u. Wat is de oorzaak van de blaasvormig in de bitumen dakbedekking op de veranda?
Blaasvorming geeft aan dat er water tussen de twee lagen is gekomen, het dak is dus niet waterdicht. Dit kan ook slecht gerepareerd worden, reden dat er al was geadviseerd om de bedekking te vervangen.
€ 19.080,- (zie rechtsoverweging 2.19) + 2.372,37 (rechtsoverweging 5.45 van het tussenarrest van 29 augustus 2017) = € 21.452,37. Over dit bedrag is de wettelijke rente toewijsbaar vanaf 21 mei 2014, de datum waartegen [appellanten] c.s. voor wat betreft het herstel van de gebreken in gebreke zijn gesteld. De vordering van [geïntimeerden] c.s. tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten is reeds niet toewijsbaar, omdat [geïntimeerden] c.s. geen brief hebben gestuurd die voldoet aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW. [geïntimeerden] c.s. hebben weliswaar verwezen naar een brief van 21 augustus 2014 van hun toenmalige advocaat, maar in die brief wordt geen aanspraak gemaakt op betaling, maar worden de voorwaarden vermeld waaronder [geïntimeerden] c.s. willen meewerken aan een contra-expertise. Vervolgens wordt in de brief vermeld dat wanneer [appellanten] c.s. niet met deze voorwaarden instemmen een procedure wordt gestart waarin (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst zal worden gevorderd en aanspraak zal worden gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke kosten (ad € 1.040,71). Een aanmaning tot betaling van een verschuldigd bedrag binnen 14 dagen ontbreekt in de brief.
Grief VI in het incidenteel appel, betreffende de buitengerechtelijke kosten, faalt dan ook. Dat geldt ook voor
grief VII in het incidenteel appel.
grief IX in het incidenteel appel, die zich keert tegen het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren door de rechtbank van de in het eindvonnis gegeven beslissingen.
3.De beslissing
en opnieuw rechtdoende: