Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 3 juni 2014,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van grieven in incidenteel hoger beroep tevens memorie van antwoord in principaal hoger beroep,
- akte tot rectificatie in het principaal hoger beroep tevens memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep.
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
De feiten) van het bestreden vonnis niet alleen de feiten, maar ook de beoordeling van het geschil heeft weergegeven. Deze (op zich terechte) constatering berust naar het oordeel van het hof op een evidente vergissing van de kantonrechter en is voor de inhoudelijke beoordeling van het geschil verder niet relevant. Deze inleidende grief faalt dan ook wegens gebrek aan belang.
eerste zinBW (de hoofdregel) wordt subrogatie door de verzekeraar uitgesloten ten aanzien van personen van wie mag worden aangenomen dat de verzekering mede in hun belang is gesloten. Hun relatie met de verzekeringnemer / verzekerde is van duurzame aard, voortvloeiend uit het familierecht, een arbeidsverhouding of een woonsituatie. Het uitoefenen van verhaal zou deze relatie kunnen verstoren en de verzekeringnemer, bij echtgenoten ook economisch, kunnen treffen (MvT,
Kamerstukken II1985/86, 19 529, nr. 3, p. 34). Bij een verstoring van de duurzame relatie kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een (mogelijk langdurig) schaderegelingsproces of een rechterlijke procedure waarbij de één als aansprakelijke partij en de ander mogelijk als getuige is betrokken en waarbij zij telkens geconfronteerd worden met de schadeveroorzakende gebeurtenis (kenbaar uit
Kamerstukken I, 2004/05, 19 429 B, p. 28 en zie ook de conclusie van A-G Spier sub 4.11 bij HR 28 november 2015, ECLI:NL:PHR:2014:1769).
tweede zinBW (de uitzondering) is vervolgens bepaald dat de mogelijkheid van verhaal wel bestaat als de in de eerste (vol)zin – hoofdregel – genoemde persoon tegenover de verzekerde aansprakelijk is wegens een omstandigheid die afbreuk zou hebben gedaan aan de uitkering als die omstandigheid aan de verzekerde zelf zou zijn toe te rekenen. Uit de hierboven vermelde parlementaire geschiedenis kan worden afgeleid dat de gedachte hierachter is dat wanneer zich een dergelijke situatie voordoet – bijvoorbeeld als een echtgenoot (of een ander persoon als genoemd in lid 3) de schade opzettelijk of door grove schuld heeft veroorzaakt – het onwenselijk zou zijn wanneer de schade niet op deze persoon verhaald zou kunnen worden.
tweede zinBW voor. Vader [appellant] zou zijn recht op uitkering immers hebben verspeeld in de (hypothetische) situatie dat hij de schade zelf onder gelijke omstandigheden zou hebben veroorzaakt. Als vader [appellant] zelf zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs van de weg zou zijn geraakt en schade zou hebben veroorzaakt aan de afrastering van het weiland en de Jaguar, zou deze schade op grond van de Bijzondere Voorwaarden Personenautoverzekering Aansprakelijkheid (artikel 9 lid 3) en de Bijzondere Voorwaarden Personenautoverzekering Casco Beperkt (artikel 8 lid 3) – welke voorwaarden als productie 1 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg door ASR in het geding zijn gebracht – niet voor dekking in aanmerking zijn gekomen. Schade veroorzaakt door een bestuurder zonder rijbewijs is expliciet van dekking uitgesloten.