Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot machtiging voor een schenking door de bewindvoerder van de rechthebbende. De bewindvoerder had eerder bij de kantonrechter een verzoek ingediend om een schenking van € 5.320,- aan haarzelf en haar zus te doen, ten laste van het vermogen van de rechthebbende. De kantonrechter had dit verzoek afgewezen, omdat er geen sprake was van een schenkingstraditie en de bewindvoerder niet kon aantonen dat de rechthebbende in het verleden regelmatig schenkingen had gedaan aan zijn dochters.
Het hof heeft in zijn beoordeling de wettelijke vereisten uit het Burgerlijk Wetboek (BW) in acht genomen, met name artikel 1:441 lid 2 onder a BW, dat bepaalt dat de bewindvoerder toestemming van de rechthebbende of machtiging van de kantonrechter nodig heeft voor het beschikken over onder bewind staande goederen. Het hof heeft vastgesteld dat de bewindvoerder niet voldoende bewijs heeft geleverd van een schenkingstraditie, ondanks eerdere machtigingen voor schenkingen in de jaren 2014, 2015 en 2016. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder en haar zus niet gerechtvaardigd konden vertrouwen op de eerdere stempelbeschikkingen voor toekomstige verzoeken.
De financiële situatie van de rechthebbende en de afhankelijkheid van de zus van de schenking waren niet voldoende redenen om af te wijken van de hoofdregel dat een schenkingstraditie moet worden aangetoond. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarmee het verzoek van de bewindvoerder werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van een schenkingstraditie in gevallen van bewindvoering en de noodzaak voor bewindvoerders om zorgvuldig te zijn in hun verzoeken tot schenkingen.