ECLI:NL:GHARL:2018:9735

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
18/00159
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingrente bij voorlopige aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een voorlopige aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2015, waarbij aan belanghebbende een belastingrente van € 56 was opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze belastingrente, maar de Inspecteur heeft het verzoek om herziening afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.

Het Hof heeft vastgesteld dat de belastingrente ten onrechte in rekening is gebracht. Belanghebbende stelde dat de Inspecteur geen belastingrente kon heffen, omdat de tweede voorlopige aanslag, die leidde tot de teruggaaf van het eerder betaalde bedrag, ambtshalve was opgelegd. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur verantwoordelijk is voor de fout die heeft geleid tot de belastingrente, en dat het zorgvuldigheidsbeginsel in deze situatie in het voordeel van belanghebbende moet worden toegepast. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de belastingrente verminderd, waarbij het bedrag van de belastingrente werd vastgesteld op een grondslag van € 51.976 verminderd met € 51.789.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opleggen van belastingrente en de verantwoordelijkheden van de Belastingdienst in het geval van fouten in het systeem. Het Hof heeft ook bepaald dat de Inspecteur het betaalde griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 18/00159
uitspraakdatum:
7 november 2018
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 januari 2018, nummer AWB 17/3687, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is op 9 december 2016 voor het jaar 2015 een voorlopige aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 51.976. Aan belastingrente is daarbij bij beschikking een bedrag berekend van € 56.
1.2
Het tegen de hiervoor – onder 1.1 – bedoelde beschikking belastingrente gerichte bezwaarschrift is door de Inspecteur aangemerkt als verzoek tot herziening van de voorlopige aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw waarvan deze beschikking geacht wordt deel uit te maken.
1.3
De Inspecteur heeft het verzoek om herziening van de belastingrentebeschikking afgewezen bij voor bezwaar vatbare beschikking.
1.4
Op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hiervoor – onder 1.3 – bedoelde afwijzing heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 januari 2018 ongegrond verklaard.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.8
Belanghebbende heeft het aanbod gedaan de vader van belanghebbende als getuige te laten horen. De griffier van het Hof heeft belanghebbende telefonisch laten weten dat het Hof geen vragen voor de getuige heeft en belanghebbende in persoon of bij gemachtigde zal moeten verschijnen teneinde de getuige te kunnen bevragen, aangezien de enkele aanwezigheid ter zitting van de getuige in die hoedanigheid niet mogelijk is.
1.9
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2018 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B] . Belanghebbende is, evenals zijn gemachtigde, niet ter zitting verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1
Aan belanghebbende is op 31 januari 2015 voor het jaar 2015 een voorlopige aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 51.789.
2.2
Mede namens belanghebbende is namens diens fiscale partner op 2 januari 2016 een verzoek gedaan om een nadere voorlopige aanslag. Blijkens een op 9 augustus 2017 door belanghebbende afgedrukt afschrift van dit verzoek uit het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst (“Eigen kopie, niet opsturen”) heeft belanghebbende in dat verzoek uitsluitend winst uit onderneming en geen looninkomsten opgegeven. De vraag “Hebt u bij de winst loon meegeteld waarover loonheffing of een bijdrage Zorgverzekeringswet wordt afgedragen?” is ontkennend beantwoord. Voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is onder de berekening van de inkomensafhankelijke bijdrage het voor het jaar 2015 geldende maximale bijdrage-inkomen van € 51.976 vermeld.
2.3
Blijkens een door de Inspecteur overgelegde uitdraai uit het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst, waaruit ook het hiervoor - onder 2.2 - bedoelde verzoek van 2 januari 2016 blijkt, is een kruisje geplaatst achter de zinsnede “Loon hoger dan maximum bijdrage-inkomen Zvw”. Overigens blijkt uit deze uitdraai niet van enige looninkomsten of resultaat uit overige werkzaamheden, maar uitsluitend van winst uit onderneming. Onder punt 34 “Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw” is in de uitdraai vermeld “Zvw resultaat overige werkzaamheden € 53.939”.
2.4
Aan belanghebbende is op 29 januari 2016 voor het jaar 2015 naar aanleiding van het hiervoor – onder 2.2 en 2.3 – bedoelde verzoek een tweede voorlopige aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw opgelegd, deze keer naar een bijdrage-inkomen van nihil, waarna het op de hiervoor – onder 2.1. – bedoelde voorlopige aanslag betaalde bedrag aan belanghebbende is gerestitueerd.
2.5
Op 20 oktober 2016 heeft belanghebbende aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekering/inkomensafhankelijke bijdrage Zvw voor het jaar 2015. Ook in deze aangifte is een bijdrage-inkomen van € 51.976 aangegeven.
2.6
Aan belanghebbende is naar aanleiding van en overeenkomstig de aangifte op 9 december 2016 voor het jaar 2015 een derde voorlopige aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 51.976. Aan belastingrente is daarbij bij beschikking een bedrag berekend van € 56.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de hiervoor – onder 2.6 – bedoelde belastingrente terecht in rekening is gebracht.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de bestreden beschikking belastingrente.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende heeft gesteld dat de Inspecteur geen belastingrente in rekening kon brengen, nu het - kort gezegd - voor risico van de Inspecteur moet komen dat de hiervoor – onder 2.4 – bedoelde tweede voorlopige aanslag 2015 heeft bewerkstelligd dat het reeds op de hiervoor – onder 2.1 – bedoelde eerste voorlopige aanslag betaalde bedrag is teruggegeven, welk bedrag later – met belastingrente – bij de bestreden voorlopige aanslag alsnog is geheven. Belanghebbende stelt in dat verband dat sprake zou zijn geweest van een computerstoring bij de Belastingdienst, waardoor de nadere voorlopige aanslag van nihil ambtshalve is opgelegd.
4.2
De Inspecteur heeft deze stelling van belanghebbende betwist. Hij is van mening dat belanghebbende met zijn hiervoor onder - onder 2.2 en 2.3 – bedoelde verzoek zelf heeft verzocht om een nadere voorlopige aanslag door aan te kruisen dat het loon voor Zvw hoger is dan het maximale bijdrage-inkomen.
4.3
Uit de vaststaande feiten (onder 2.2) leidt het Hof af dat belanghebbende in zijn verzoek niet heeft verzocht om een nadere voorlopige aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2015. Niet alleen zijn in het verzoek - overigens terecht - geen looninkomsten vermeld, maar tevens is de vraag “Hebt u bij de winst loon meegeteld waarover loonheffing of een bijdrage Zorgverzekeringswet wordt afgedragen?” ontkennend beantwoord. Bovendien is voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw een bijdrage-inkomen van € 51.976 vermeld, welk bedrag – naar tussen partijen niet in geschil is – juist is.
4.4
Dat blijkens de feiten (onder 2.3) in de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst - anders dan in het door belanghebbende afgedrukte afschrift van het bedoelde verzoek uit het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst - een kruisje staat achter de zinsnede “Loon hoger dan maximum bijdrage-inkomen Zvw”, is een omstandigheid die, naar het oordeel van het Hof, voor rekening van de Inspecteur moet komen. Immers, de uit het systeem van de Belastingdienst zelf uitgedraaide en door belanghebbende overgelegde “Eigen kopie” vermeldt geen loon hoger dan het maximale bijdrage-inkomen voor 2015, sterker nog: de “Eigen kopie” vermeldt helemaal geen loon. Bovendien blijkt daaruit van een juist bijdrage-inkomen. Ten slotte blijkt uit de hiervoor – 2.3 – bedoelde computeruitdraai van de Belastingdienst ook van een inkomensafhankelijk bijdrage-inkomen Zvw van € 53.939 (zij het onder de onjuiste kwalificatie resultaat overige werkzaamheden), en niet van nihil. Voor de verschillen in de desbetreffende computeruitdraaien kon de Inspecteur ook ter zitting van het Hof desgevraagd geen verklaring geven.
4.5
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat niet aannemelijk is dat belanghebbende zelf heeft verzocht om een nadere voorlopige aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw van nihil, zodat het ervoor moet worden gehouden dat deze door de Inspecteur ambtshalve is opgelegd. Daarbij kan in het midden blijven of sprake is geweest van een fout in het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst. Onder deze omstandigheden is het in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel belastingrente in rekening te brengen bij het opleggen van een voorlopige aanslag, waarbij een eerdere fout, die voor risico van de Inspecteur komt, wordt hersteld.
4.6
De Inspecteur heeft voor dat geval subsidiair nog gesteld dat het op de weg van belanghebbende zou hebben gelegen de fout in de bedoelde nadere voorlopige aanslag van nihil door middel van een nieuw verzoek te herstellen. Het Hof volgt de Inspecteur evenwel niet in diens stelling. Nu immers de fout voor risico van de Inspecteur komt, kan van belanghebbende niet worden verlangd dat hij de bedoelde fout door middel van een nieuw verzoek doet herstellen. Het bepaalde in artikel 9.5, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 leidt evenmin tot een verplichting voor belanghebbende tot het herstellen van de voor risico van de Inspecteur komende fout.
4.7
Het vorenoverwogene brengt met zich mee dat de grondslag van de berekende belastingrente dient te worden verminderd met € 51.789.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Zoals hiervoor – onder 1.8 – is vastgesteld, heeft de griffier van het Hof telefonisch contact gezocht met mr. [C] , de kantoorgenoot van belanghebbende die de processtukken namens belanghebbende heeft ondertekend. Als antwoord op de vraag of mr. [C] ter zitting wilde komen om de getuige vragen te stellen, heeft [C] verteld de zaak inhoudelijk niet te kennen en voor de beantwoording van die vraag te willen overleggen met belanghebbende, zijn kantoorgenoot. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat gebleken is van (aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van) professionele rechtskundige bijstand. Ook voor het overige is niet gebleken van kosten aan de zijde van belanghebbende.

6.Beslissing

Het Hof
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
– vermindert de bestreden beschikking belastingrente tot een berekend over een grondslag van € 51.976 verminderd met € 51.789, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 46 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 126 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
7 november 2018in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 november 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.