Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
de vrouw,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verder te noemen:
de man,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verder te noemen: de man,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
2 Het geding in hoger beroep
- een journaalbericht van mr. Van Es van 24 januari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Hoogerhuis-Wessels van 31 augustus 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Es van 3 september 2018 met productie(s).
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep houdende vermeerdering van verzoek in
eerste aanleg van de vrouw met productie(s);
verzoek in eerste aanleg van de vrouw;
- een journaalbericht van mr. Hoogerhuis-Wessels van 11 januari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Hoogerhuis-Wessels van 31 augustus 2018 met productie(s).
3.De feiten
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2000 en;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2003.
4.2 bepaalt dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
4.3 stelt als zorgregeling tussen de man en de minderjarigen vast dat de minderjarigen het
eerste weekend van de maand van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagavond 18.00
uur, de helft van de schoolvakanties en de helft van de feestdagen bij de man
verblijven;
4.4 bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in
de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 483,95 (..) per kind per maand
telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van
verzorging en opvoeding van de minderjarigen;
4.5 kent aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in
de registers van de burgerlijke stand tot het moment van verkoop en levering van de
voormalige echtelijke woning een telkens bij vooruitbetaling te ontvangen uitkering
tot levensonderhoud ten laste van de man toe van € 1.357,00 (..) per maand.
4.6 kent aan de vrouw met ingang van het moment van verkoop en levering van de
voormalige echtelijke woning een telkens bij vooruitbetaling te ontvangen uitkering
tot levensonderhoud ten laste van de man toe van € 1.585,- (..) per maand.
4.7 bepaalt dat de vrouw, als zij de echtelijke woning aan de [a-straat 1] in de gemeente
[A] , op de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de
burgerlijke stand nog bewoont, jegens de man bevoegd is die woning en het gebruik
maanden na dat tijdstip voort te zetten;
4.8 bepaalt dat de vrouw gehouden is de helft van de hypotheekrente en eigenaarslasten te
voldoen zolang de woning niet is verkocht en geleverd;
4.9 verstaat dat partijen ter zitting het volgende zijn overeengekomen:
- de woning aan de [a-straat 1] te [A] zal worden verkocht via [C] te [A] ;
- de vrouw zal binnen 14 dagen na de zitting deze makelaar benaderen, waarna partijen gezamenlijk de verkoopopdracht aan deze makelaar verstrekken. De vrouw zal binnen 14 dagen na de zitting de makelaar benaderen voor het in gang zetten van de verkoop. De vrouw zal de telefoonnummers en e-mailadressen van beide partijen aan de makelaar geven om een afspraak te maken. De vrouw en de man zullen beiden aanwezig zijn bij de taxatie van de woning. Beide partijen zullen volledige medewerking verlenen aan de verkoop. Partijen zullen de adviezen van de makelaar opvolgen. Het uitgangspunt van partijen is dat de woning € 208.500,- zal opbrengen;
- de openstaande hypotheekschuld bij [D] zal zo mogelijk worden afgelost met de opbrengst van de woning;
- de aandelenportefeuilles bij [D] en [E] alsmede de risicoverzekering bij [F] zullen, zo mogelijk, worden gebruikt om de openstaande hypotheekschuld bij [D] af te lossen. Indien er vervolgens nog enige waarde resteert, zal deze bij helfte worden verdeeld;
zitting zijn overeengekomen en zoals verwoord in rechtsoverweging 3.37 tot en met
3.39;
4.11 stelt de verdeling van de banktegoeden vast, zoals verwoord in rechtsoverweging 3.42
tot en met 3.48;
4.12 bepaalt dat de eenmanszaak [G] aan de man wordt toebedeeld
tegen een waarde van € 6.061,- waarbij de man aan de vrouw een bedrag van
€ 3.030,50 dient te voldoen;
4.13 verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behoudens voor zover het de
echtscheiding betreft;
4.14 wijst het meer of anders gevraagde af;
4.15 compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat de man en de vrouw hun
eigen kosten dragen.
(...)"
4.De omvang van het geschil
- als zorgregeling tussen de man en de minderjarigen vast te stellen dat [de minderjarige2] ten minste
twee weekenden per maand van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagavond 18.00 uur,
de helft van de schoolvakanties en de helft van de feestdagen bij de man verblijft en
dat [de minderjarige1] ten minste een weekend per maand van vrijdagmiddag 17.00 uur tot
zondagavond 18.00 uur, de helft van de schoolvakanties en de helft van de feestdagen
bij de man verblijft, althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als het hof juist
en redelijk acht;
- te bepalen dat de man een bedrag van € 425,72 per kind per maand als bijdrage in de
kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan de vrouw dient te
voldoen, althans een zodanige bijdrage vast te stellen als het hof juist en redelijk acht;
- de behoefte van de vrouw vast te stellen op een bedrag van circa € 1.800,- netto per
maand, althans de behoefte van de vrouw vast te stellen op een bedrag lager dan
€ 2.227,- per maand;
- te bepalen dat sprake is van een (fictieve) verdiencapaciteit zijdens de vrouw,
inhoudende dat zij geacht kan worden in haar eigen levensbehoefte te voorzien;
- te bepalen dat de vrouw gehouden zal zijn de volledige hypotheekrente alsmede alle
overige aan het gebruik en eigendom van de woning verbonden kosten geheel voor
eigen rekening te nemen, zolang zij in de woning zal wonen en de woning nog niet is
verkocht en geleverd aan een derde partij;
- te bepalen dat de vrouw gehouden zal zijn de volledige hypotheekrente alsmede alle
overige aan het gebruik en eigendom van de woning verbonden kosten geheel voor
eigen rekening te nemen, zolang zij in de woning zal wonen en de woning nog niet is
verkocht en geleverd aan een derde partij;
- het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud af
te wijzen, althans het door de man aan de vrouw te betalen bedrag op nihil te stellen,
althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist en redelijk acht;
- te bepalen dat de schuld van de Chevrolet Volt eveneens dient te worden meegenomen
in de scheiding en (ver)deling van de gemeenschap van goederen van partijen, zodat
de vrouw eveneens draagplichtig is voor het bedrag dat op de peildatum openstond,
5.De motivering van de beslissing
De partneralimentatieDe ingangsdatum5.5 In hoger beroep is gebleken dat de echtscheidingsbeschikking op 16 januari 2018 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Daarmee staat de ingangsdatum, die overigens niet tussen partijen in geschil is, vast.
€ 91.106,-. Daarnaast is tussen partijen in confesso dat in de draagkrachtberekening geen rekening dient te worden gehouden met de lasten verbonden aan de voormalige echtelijke woning van partijen (omdat de vrouw die voldoet tot de verkoop ervan) en ook niet met de huurlasten van de man voor zijn huidige woning (omdat die in het resultaat van de onderneming zijn verdisconteerd). Het hof heeft een en ander overgenomen in zijn draagkrachtberekening en tevens de niet in geschil zijnde ziektekosten van de man, inclusief de aanvullende premie van € 32,- per maand zoals door de vrouw opgenomen in haar berekening, en onder post 141 het hiervoor onder 5.4 genoemde aandeel van de man in de behoefte van de kinderen geïndexeerd naar 2018.