ECLI:NL:GHARL:2019:10334

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
200.238.440/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekarrest en ontvankelijkheid van verzet in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van het verzet van TTGro Gelderland B.V. tegen een eerder verstekarrest. TTGro had op 21 juni 2019 verzet ingesteld tegen een arrest van 21 mei 2019, waarin haar vorderingen waren afgewezen. Het hof moest beoordelen of TTGro tijdig verzet had ingesteld, aangezien [bedrijf] aanvoerde dat de verzettermijn van vier weken was verstreken. Het hof overwoog dat TTGro op 23 mei 2019 een e-mail had verzonden waarin zij kennisnam van het verstekarrest en aankondigde verzet in te stellen. Het hof concludeerde dat, zelfs als deze e-mail niet als daad van bekendheid kon worden aangemerkt, er een gerechtvaardigd vermoeden bestond dat TTGro eerder op de hoogte was van het arrest. Het hof verklaarde TTGro niet-ontvankelijk in haar verzet, omdat de verzetdagvaarding na de verzettermijn was uitgebracht. TTGro werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, begroot op € 379,50.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.238.440/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 168670)
arrest van 3 december 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TTGro Gelderland B.V.,
gevestigd te Tiel,
opposant, tevens geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: TTGro,
mr. J.W. Mouthaan,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geopposeerde, tevens appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [bedrijf] ,
advocaat: mr. R.M. Burger.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar het arrest van dit hof van 21 mei 2019, gewezen tussen [bedrijf] als appellante en TTGro als geïntimeerde. Tegen TTGro is verstek verleend op de roldatum 15 mei 2018. Het hof heeft in voormeld – uitvoerbaar bij voorraad verklaard – arrest het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 21 maart 2018 vernietigd, de vorderingen van TTGro (alsnog) afgewezen en haar veroordeeld om hetgeen [bedrijf] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan haar heeft voldaan terug te betalen, met veroordeling van TTGro in de kosten van beide instanties.
1.2
Bij dagvaarding van 21 juni 2019 is TTGro in verzet gekomen van voormeld arrest van 21 mei 2019. De dagvaarding bevat de gronden van het verzet en de memorie van antwoord. [bedrijf] heeft vervolgens een akte niet-ontvankelijkheid genomen (met producties 12-15) en TTGro een antwoordakte (met producties 3 en 4).
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
2.1
[bedrijf] stelt dat het verzet op 21 juni 2019 te laat is ingesteld en dat TTGro daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzet. Zij voert daartoe aan, primair, dat gebleken is dat TTGro een daad van bekendheid heeft gepleegd op (in ieder geval) 23 mei 2019 dan wel, subsidiair, dat op grond van de daad van de advocaat van TTGro het vermoeden gerechtvaardigd is dat daaraan een voorafgaande daad van bekendheid van TTGro zelf ten grondslag ligt, zodat de verzettermijn van vier weken op die dag, 23 mei 2019, is aangevangen en op 20 juni 2019 is geëindigd. TTGro betwist de stellingen van [bedrijf] .
2.2
Op grond van artikel 143 lid 2 Rv in verband met artikel 353 lid 1 Rv moet het verzet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het arrest of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het arrest of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. Deze maatstaf houdt in dat de veroordeelde een handeling moet hebben verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens met betrekking tot (de inhoud van) zijn veroordeling beschikt om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten. [1] De veroordeelde hoeft niet met de hele inhoud van het vonnis bekend te zijn. Voldoende is dat hij er blijk van geeft met de hoofdinhoud van het vonnis bekend te zijn: de eiser, de vordering, de veroordeling en het gerecht waardoor hij is veroordeeld. [2]
2.3
Vast staat dat het verstekarrest niet aan TTGro is betekend. Ter beoordeling ligt daarom voor de vraag of TTGro een daad van bekendheid heeft verricht meer dan vier weken voor het uitbrengen van de verzetdagvaarding op 21 juni 2019.
2.4
De advocaat van [bedrijf] heeft op 22 mei 2019 het arrest van het hof van 21 mei 2019 per e-mail verzonden aan de advocaat van TTGro en namens [bedrijf] verzocht en zo nodig gesommeerd te voldoen aan de (kosten)veroordeling van het arrest. De advocaat van TTGro heeft deze e-mail met het verstekarrest en de sommatie doorgestuurd naar TTGro, waarna TTGro op 23 mei 2019 contact heeft opgenomen met haar advocaat. Bij op 23 mei 2019 verzonden e-mail aan de advocaat van [bedrijf] heeft de advocaat van TTGro gereageerd als volgt:
‘Cliënte heeft kennisgenomen van het arrest en onderstaande sommatie. Cliënte zal verzet instellen tegen het verstekarrest. Uw cliënte kan de appeldagvaarding spoedig tegemoet zien. Zoals u zult begrijpen, zal dit arrest bij een integrale toetsing in appel geen stand kunnen houden.
Aan uw sommatie zal cliënte dan ook geen gehoor geven.
Daarnaast ontvang ik graag spoedig de memorie van grieven van u.’
2.5
Het hof is van oordeel dat, ook wanneer de e-mail van 23 mei 2019 niet als daad van bekendheid in de zin van artikel 143 lid 2 Rv kan worden opgevat, het vermoeden gerechtvaardigd is dat aan die daad van de advocaat van TTGro een voorafgaande daad van bekendheid van de veroordeelde zelf ten grondslag ligt. Daartoe overweegt het hof dat een dergelijke e-mail, en zeker de daarin opgenomen aankondiging van het verzet, niet zonder opdracht van de cliënt pleegt te worden verstuurd aan de advocaat van de wederpartij. De e-mail wijst erop dat aan de aankondiging van het verzet door de advocaat van TTGro een voorafgaande daad van bekendheid van TTGro ten grondslag ligt, bestaande uit het bespreken van de (hoofd)inhoud van het verstekarrest en het maken van de afweging daartegen verzet in te stellen, resulterend in de opdracht van TTGro aan haar advocaat om het verzet aan te kondigen en vervolgens in te stellen. Dat TTGro, zoals zij stelt, door haar advocaat telefonisch op de hoogte zou zijn gesteld van (slechts) de globale inhoud van het arrest is onvoldoende om anders te oordelen, zeker nu vast staat dat het arrest als bijlage bij de e-mail van 22 mei 2019 is meegezonden, TTGro hierop telefonisch contact heeft opgenomen met haar advocaat en de advocaat van TTGro vervolgens in zijn e-mail van 23 mei 2019 uitdrukkelijk heeft medegedeeld dat zijn cliënte heeft kennisgenomen van het arrest en de sommatie. TTGro heeft overigens geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat het vermoeden niet gerechtvaardigd zou zijn.
2.6
Het hof kan TTGro evenmin volgen in haar stelling dat, indien het hof meent dat het verzet te laat is ingesteld, sprake is van schending van artikel 6 EVRM. Ook wanneer moet worden aangenomen dat TTGro niet eerder dan op 29 mei 2019 de memorie van grieven van [bedrijf] heeft ontvangen, leidt onverkorte toepassing van de regeling van de verzettermijn niet tot een resultaat dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. De resterende duur van de verzettermijn, ruim drie weken, is naar het oordeel van het hof voldoende geweest om de dagvaarding (inclusief inhoudelijke bezwaren en verweren) op te stellen en tijdig te doen betekenen, zodat geen sprake is van een situatie waarin het recht van partijen op toegang tot de rechter in de kern is aangetast. TTGro heeft zich ook niet beroepen op bijzondere omstandigheden waardoor het instellen van het rechtsmiddel binnen de geldende verzettermijn voor haar op zwaarwegende bezwaren stuitte.
2.7
Nu de e-mail van TTGro op 23 mei 2019 is verzonden, volgt daaruit dat de daaraan voorafgaande daad van bekendheid van [bedrijf] vóór dan wel op 23 mei 2019 heeft plaatsgevonden. De verzetdagvaarding is daarmee na het verstrijken van de verzettermijn van vier weken, op 20 juni 2019, uitgebracht. Het hof zal TTGro niet-ontvankelijk verklaren in haar verzet en haar als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [bedrijf] begroot op € 379,50 (0,5 punt x tarief I) voor salaris advocaat conform het liquidatietarief.

3.De beslissing

Het hof, recht doende:
verklaart TTGro niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde verzet;
veroordeelt TTGro in de kosten van het hoger beroep, tot aan de uitspraak aan de zijde van [bedrijf] begroot op € 379,50 (0,5 punt x tarief I) voor salaris advocaat conform het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, H. Wammes en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 december 2019.

Voetnoten

1.HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0652
2.Gerechtshof Amsterdam, 3 juli 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BX1707